ECLI:NL:GHAMS:2025:511

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
200.350.174/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling en verlenging van de looptijd

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant. De rechtbank Noord-Holland had op 14 januari 2025 de schuldsaneringsregeling van de appellant tussentijds beëindigd. De appellant, die in financieel zwaar weer verkeerde door de gevolgen van de COVID-pandemie, had een verzoek ingediend voor toelating tot de schuldsaneringsregeling, welke op 25 juli 2024 was toegewezen. Tijdens de procedure in hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat hij inmiddels een betaalde baan heeft gevonden en dat hij geen nieuwe schulden heeft gemaakt. De bewindvoerder heeft in hoger beroep ook verzocht om de schuldsaneringsregeling voort te zetten, gezien de positieve ontwikkelingen in de situatie van de appellant. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende feiten en omstandigheden zijn die de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling rechtvaardigen. Het hof heeft de looptijd van de schuldsaneringsregeling met zes maanden verlengd, zodat de appellant de kans krijgt om zijn schulden af te lossen en de regeling tot een goed einde te brengen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de appellant gewaarschuwd dat hij zich moet inspannen om aan alle verplichtingen te voldoen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.350.174/01
insolventienummer rechtbank : C/15/24/109
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 25 februari 2025
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [plaats 1] ,
appellant,
advocaat: mr. E.H. van den Pol te Purmerend.
Appellant wordt hierna [appellant] genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij op 21 januari 2025 ter griffie van het hof ingekomen beroepschrift in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, van 14 januari 2025, waarbij de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] tussentijds heeft beëindigd (hierna: het bestreden vonnis).
Het hoger beroep is behandeld ter zitting van 18 februari 2025. Bij die behandeling is [appellant] verschenen, bijgestaan door mr. Van den Pol voornoemd, die het beroepschrift heeft toegelicht. Voorts is verschenen [naam 1] , bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling (hierna: de bewindvoerder).
Het hof heeft kennis genomen van het beroepschrift, het dossier van de rechtbank waaronder het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg, en de brief van de bewindvoerder van 31 januari 2025, met bijlagen. [appellant] heeft verklaard eveneens te beschikken over de genoemde stukken en nog overgelegd een document met betrekking tot een baan als koerier/bezorger die hem onlangs is toegezegd.

2.Beoordeling

2.1.
[appellant] heeft in het beroepschrift verzocht om het bestreden vonnis te vernietigen en hem alsnog in staat te stellen de wettelijke schuldsaneringsregeling te voltooien. Daartoe heeft [appellant] – samengevat en voor zover voor de beslissing van belang – het volgende aangevoerd. Tijdens de COVID-pandemie is [appellant] , die een koeriersbedrijf exploiteerde, in financieel slecht vaarwater terechtgekomen. [appellant] kreeg te maken met forse schulden die bij hem veel stress, frustratie en een somber perspectief hebben veroorzaakt. Het (inmiddels beëindigde) drugsgebruik van [appellant] moet tegen deze achtergrond worden bezien. Omdat de schulden zwaar drukten op [appellant] en in hoge mate negatieve invloed hadden op zijn levensvreugde, heeft [appellant] een verzoek gedaan tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, welk verzoek op 25 juli 2024 is toegewezen. In september 2024 heeft [appellant] een (kleine) terugval gehad met betrekking tot zijn drugsgebruik. Naar aanleiding daarvan heeft zijn begeleider bij [bedrijf 1] de bewindvoerder schriftelijk verzocht de sollicitatieverplichting voor een periode van twee keer zes maanden op te schorten. Ter zitting in hoger beroep heeft [appellant] in dit verband aangevoerd dat de brief van [bedrijf 1] aan de bewindvoerder zonder zijn medeweten is verstuurd en dat hij, anders dan in deze brief is vermeld, in staat is betaalde arbeid te verrichten. Van drugsgebruik is geen sprake meer en de situatie van [appellant] is voldoende stabiel. Voorts bestrijdt [appellant] het oordeel van de rechtbank dat sprake is van omstandigheden die, als de rechtbank daarvan op de hoogte was geweest, aan de toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling in de weg hadden gestaan. Ten tijde van de toelating was de situatie van [appellant] stabiel en gebruikte hij geen drugs. Zoals gezegd, heeft hij in september 2024 slechts een kleine terugval gehad. Naar aanleiding daarvan heeft [appellant] zich wederom onder behandeling laten stellen. [appellant] zal zich inspannen om aan alle verplichtingen in de schuldsaneringsregeling te voldoen en hij heeft inmiddels via Adecco een baan bij Uber Eats waar hij gedurende 36 uur in de week maaltijden zal bezorgen.
2.2.
De bewindvoerder heeft in hoger beroep het volgende naar voren gebracht.
Naar aanleiding van de brief van [bedrijf 1] heeft de bewindvoerder contact gehad met de rechter-commissaris en is besloten een verzoek te doen tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling. Mede gezien het feit dat [appellant] inmiddels een fulltime baan heeft gevonden en sinds de toelating tot de schuldsaneringsregeling geen nieuwe schulden zijn ontstaan, is de bewindvoerder niet (langer) van mening dat de wettelijke schuldsanerings-regeling tussentijds dient te worden beëindigd. Zij verzoekt het hof de schuldsaneringsregeling te laten voortduren teneinde [appellant] een kans te geven de regeling tot een goed einde te brengen.
2.3.
Het hof stelt bij zijn beoordeling voorop dat – zoals in het bijzonder blijkt uit artikel 350, derde lid, Faillissementswet (Fw) – uit de wettelijke schuldsaneringsregeling voor de schuldenaar verplichtingen voortvloeien, die hun grond vinden in de doelstelling van die wet. Deze doelstelling komt erop neer dat natuurlijke personen die in een uitzichtloze financiële positie zijn gekomen de kans moet worden geboden weer met een schone lei verder te gaan. Daar staat echter tegenover dat van de schuldenaar een actieve medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling wordt gevergd. Van het ontbreken van de vereiste medewerking kan, onder meer, sprake zijn indien de schuldenaar een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt en de regeling heeft belemmerd. Dit kan reden zijn de toepassing van de schuldsaneringsregeling te beëindigen (artikel 350, derde lid, onder c Fw). Een beëindiging kan, onder meer, ook plaatsvinden indien feiten en omstandigheden bekend zijn geworden die op het tijdstip van de indiening van het verzoekschrift tot toelating tot de schuldsaneringsregeling reeds bestonden en die reden zouden zijn geweest het verzoek af te wijzen overeenkomstig artikel 288 eerste en tweede lid Fw (artikel 350, derde lid, onder f Fw).
2.4.
Het hof zal eerst de beëindigingsgrond van artikel 350, derde lid, onder f Fw bespreken. Blijkens het vonnis van 25 juli 2024, waarbij de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard ten aanzien van [appellant] , heeft de rechtbank voldoende aannemelijk geacht dat de situatie van [appellant] stabiel was en dat [appellant] geen nieuwe schulden meer zou maken. [appellant] had immers geen voertuigen meer op zijn naam staan en hij was voor zijn drugsverslaving onder behandeling geweest bij [bedrijf 2] te [plaats 2] . [appellant] gebruikte geen drugs meer, stond nog onder behandeling [naam 2] en werd ondersteund door een persoonlijke coach bij [bedrijf 1] . Verder was [appellant] gemotiveerd om te werken, aldus de rechtbank blijkens het vonnis van 25 juli 2024. Anders dan de rechtbank heeft overwogen in het bestreden vonnis, kan op grond van de enkele omstandigheid dat [appellant] in september 2024 een – eenmalige – terugval heeft gehad, niet worden geoordeeld dat zijn situatie ten tijde van de toelating onvoldoende stabiel was en dat daarmee sprake is van feiten en omstandigheden die ten tijde van de toelating tot de schuldsaneringsregeling reeds bestonden en aan toelating in de weg zouden hebben gestaan als de rechtbank daarmee bekend was. Ook de (ongedateerde) brief van [bedrijf 1] leidt niet tot een ander oordeel, aangezien [appellant] ter zitting in hoger beroep de inhoud van deze brief – die naar zijn zeggen zonder diens toestemming is opgesteld en ingediend bij de bewindvoerder – heeft bestreden. Daarbij komt dat [appellant] ook na de terugval zich (redelijk tot voldoende) aan de schuldsaneringsverplichtingen, waaronder de sollicitatieverplichting, heeft gehouden, zoals staat te lezen in het tweede openbaar verslag van de bewindvoerder, dat de periode van 13 augustus 2024 tot 7 november 2024 beslaat. Naar het oordeel van het hof kan de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling dan ook niet worden gegrond op het bepaalde in artikel 350, derde lid, aanhef en onder f Fw.
2.5.
Anders dan de rechtbank ziet het hof evenmin aanleiding voor tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling op de grond dat [appellant] een of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet nakomt (artikel 350, derde lid, aanhef en onder c Fw). Hoewel [appellant] zijn standpunten vrij summierlijk heeft onderbouwd met stukken, ziet het hof in de door hem tijdens het hoger beroep aangedragen omstandigheden voldoende aanknopingspunten de schuldsaneringsregeling te laten voortduren. Anders dan in het bestreden vonnis is overwogen, heeft [appellant] ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij volledig arbeidsgeschikt is en dat hij bereid is 36 uur per week betaalde arbeid te verrichten om zoveel mogelijk inkomsten te genereren ten behoeve van de schuldeisers. Om deze reden en ook gegeven het feit dat [appellant] inmiddels een fulltime baan heeft gevonden als koerier bij Uber Eats, heeft thans ook de bewindvoerder het hof verzocht de schuldsaneringsregeling van [appellant] te laten voortduren. Het hof acht deze omstandigheden, alsmede dat [appellant] nog onder behandeling staat [naam 2] (welke behandeling naar zeggen van [appellant] bestaat uit praatsessies die hij als positief ervaart), dat hij wordt ondersteund door zijn familie – zoals daarvan is gebleken uit de aanwezigheid van [appellant] vader ter zitting in hoger beroep – en voorts dat hij zich eind oktober 2024 vrijwillig onder beschermingsbewind heeft laten stellen van [naam 3] Bewindvoering, voldoende redengevend de schuldsaneringsregeling voort te zetten.
2.6.
Het hof ziet in het verstreken tijdsverloop waarbinnen [appellant] de verplichtingen niet altijd volledig is nagekomen en de gebeurtenissen rondom zijn terugval in september 2024 ten gevolge waarvan de schuldsaneringsregeling tot op heden niet goed van de grond is gekomen, evenwel aanleiding de looptijd te verlengen met zes maanden. [appellant] , die ter zitting desgevraagd heeft verklaard akkoord te gaan met een verlenging van de looptijd en voor de duur van die verlenging zich heeft gerefereerd aan het oordeel van het hof, dient zich echter wel terdege te realiseren dat hij hiermee, met het oog op een schuldenvrije toekomst, een allerlaatste kans krijgt de schuldsaneringsregeling tot een goed einde te brengen. [appellant] dient zich er voor in te zetten dat hij aan alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen voldoet en dat hij geen enkele misstap meer begaat. Als de verplichtingen die uit de schuldsaneringsregeling voortvloeien niet stipt worden nagekomen, tot welke verplichtingen uiteraard ook behoort dat [appellant] er actief voor zorg draagt dat de bewindvoerder gevraagd en ongevraagd (tijdig) wordt voorzien van alle relevante informatie, kan dat – alsnog – leiden tot tussentijdse beëindiging van de regeling, dan wel (uiteindelijk) het weigeren van de schone lei.
2.7.
De slotsom is dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, dat het verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling alsnog wordt afgewezen, en dat de looptijd van de schuldsaneringsregeling wordt verlengd met zes maanden, een en ander als hierna te melden.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
- wijst het verzoek tot tussentijdse beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verlengt de termijn van de schuldsaneringsregeling met in totaal zes maanden, zodat de termijn gedurende welke de schuldsaneringsregeling van kracht is eindigt op 25 juli 2026;
- verstaat dat de rechtbank te zijner tijd bij gelegenheid van de beëindiging van de schuldsaneringsregeling zal bepalen of aan [appellant] de zogenoemde schone lei wordt verleend.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.D. Akkaya, L.Th.L.G. Pellis en D.L.M.T. Dankers-Hagenaars en in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.