ECLI:NL:GHAMS:2025:505

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
23-003047-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met uitzondering van straf in hoger beroep tegen verdachte voor mishandelingen, beledigingen en bedreigingen

Op 13 februari 2025 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 11 november 2021 was gewezen. De zaak betreft een verdachte die gedurende een periode van 3,5 jaar een groot aantal strafbare feiten heeft gepleegd, waaronder mishandelingen, beledigingen en bedreigingen, ook richting politieagenten. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het overtreden van een gebiedsverbod en lokaalvredebreuk. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.

In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een gevangenisstraf van 2 maanden gevorderd. De raadsvrouw van de verdachte heeft aangegeven dat de verdachte, hoewel hij het niet eens is met de bewezenverklaring, een gevangenisstraf van 2 maanden passend acht, zodat hij een dak boven zijn hoofd heeft. Het hof heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen en heeft besloten de opgelegde straf te verlagen naar 2 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich gedurende een lange periode schuldig heeft gemaakt aan een groot aantal strafbare feiten, die hebben geleid tot overlast en agressief gedrag.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, met uitzondering van de opgelegde straf, die is vernietigd. De tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zal in mindering worden gebracht op de opgelegde gevangenisstraf. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden, en is openbaar uitgesproken op 13 februari 2025.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003047-21
datum uitspraak: 13 februari 2025
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 11 november 2021 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-303509-19 (zaak A), 13-007011-21 (zaak B), 13-069087-21 (zaak C), 13-124869-20 (zaak D), 13-097097-20 (zaak E), 13-275259-21 (zaak F) en 13-147460-18 (zaak G) tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1952,
postadres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
13 februari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw en de benadeelde partij [benadeelde] naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de opgelegde straf. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd. Hetgeen in hoger beroep is aangevoerd met betrekking tot het in zaak A onder 1 en 2 tenlastegelegde, brengt het hof niet tot een ander oordeel dan de politierechter.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A, B, C, E, F en G bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A, B, C, E, F en G tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte, alhoewel hij het niet eens is met de bewezenverklaring van het in zaak A onder 1 en 2 tenlastegelegde, graag een gevangenisstraf wordt opgelegd, zodat hij een dak boven zijn hoofd heeft. Een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden acht de raadsvrouw wel passend.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van bijna drieënhalf jaren schuldig gemaakt aan een groot aantal strafbare feiten, waaronder mishandelingen, beledigingen en bedreigingen (onder meer van politieagenten), het overtreden van een gebiedsverbod en lokaalvredebreuk. Stuk voor stuk kenmerken de feiten zich door het veroorzaken van overlast waarna de verdachte, als hij daarop wordt aangesproken, agressief en ongepast reageert. Hiermee heeft de verdachte getoond geen respect te hebben voor de lichamelijke integriteit van anderen en bevelen die door het bevoegd gezag worden gegeven.
Gelet op de ernst van het (grote aantal) feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, kunnen de feiten naar het oordeel van het hof niet anders worden afgedaan dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de advocaat-generaal is gevorderd.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63, 138, 184a, 266, 267, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in
artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. van der Heijden, mr. W.S. Ludwig en mr. A.M. Kengen, in tegenwoordigheid van
mr. C.H. Sillen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
13 februari 2025.