ECLI:NL:GHAMS:2025:502

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 februari 2025
Publicatiedatum
25 februari 2025
Zaaknummer
23-003046-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van oplichting en diefstal met gebruik van valse sleutel in bankpasfraudezaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1987, werd beschuldigd van medeplegen van oplichting en diefstal met gebruik van een valse sleutel, in het kader van bankpasfraude. De tenlastelegging omvatte het telefonisch benaderen van het slachtoffer, zich voordoen als een medewerker van de Rabobank, en het verkrijgen van pinpassen en pincodes door middel van misleiding. De verdachte heeft op 9 september 2021 samen met een mededader een bedrag van ongeveer € 17.500,- van het slachtoffer ontvreemd. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank, omdat het tot een andere beslissing kwam. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar het hof oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van voorarrest, en moest een schadevergoeding van € 527,36 aan de benadeelde partij betalen. Het hof hield rekening met de ernst van de feiten en de kwetsbaarheid van het slachtoffer, wat leidde tot een zwaardere straf dan eerder opgelegd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003046-22
datum uitspraak: 10 februari 2025
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 16 november 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-020366-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 27 januari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 9 september 2021 te Amsterdam en/of Twello , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten de afgifte van een of meer pinpas(sen) en/of het afgeven/beschikbaar stellen van een of meer (bij voornoemde pinpas(sen) behorende) pincode(s), door:
- [benadeelde] telefonisch te benaderen en zich voor te doen als een medewerker (genaamd [naam] ) van de Rabobank, en/of
- ( vervolgens) in die valse hoedanigheid aan de telefoon te zeggen dat er € 1.250,- van (een) rekening(en) van [benadeelde] was afgeschreven in Italië, en/of
- aan te geven dat [benadeelde] haar pinpas(sen) in een envelop moest doen, en/of
- aan te geven dat een (andere) medewerker van de Rabobank langs zou komen om de pinpas(sen) van [benadeelde] op te halen, en/of
- [benadeelde] meermalen, althans eenmaal, haar pincode(s) te laten inspreken/opnoemen, en/of
- ( vervolgens) langs te gaan bij [benadeelde] , in de hoedanigheid van Rabobank medewerker en daarbij een (verificatie)code op te noemen, en/of
- de pinpas(sen) van [benadeelde] in ontvangst te nemen en/of mee te nemen;
2.
hij op of omstreeks 9 september 2021 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meer geldbedrag(en) van in totaal (ongeveer) € 17.500,-, in elk geval € 9.330,-, althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel (te weten de pinpas en/of pincode van voornoemde [benadeelde] ).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde heeft de verdediging bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, nu niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte degene was die de aangeefster heeft opgelicht.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten.
Oordeel van het hof
De aangeefster heeft verklaard op 9 september 2021 omstreeks 16:30 uur door “ [naam] ” te zijn gebeld. Deze persoon heeft haar aan de telefoon verteld dat geld van haar rekening zou zijn afgeschreven in Italië, dat zij haar pinpassen in een envelop moest doen en dat zijn collega de pinpassen zou komen ophalen bij haar thuis. Via de telefoon heeft de aangeefster haar pincodes ingesproken. Omstreeks 18:00 uur werd bij haar thuis in [adres 2] aangebeld door degene die de bankpassen kwam ophalen, terwijl ze “ [naam] ” aan de lijn had.
Uit de telecomgegevens in het dossier volgt dat de telefoon van de verdachte die dag omstreeks 17:20 uur een zendmast in Wolfheze, om 17:48 uur een zendmast in [adres 3] en om 18:35 uur een zendmast in Stroe heeft aangestraald. Vanaf Wolfheze ligt [adres 3] nabij en op de route naar [adres 2] , waar de verdachte rond 18.00 uur kan zijn aangekomen bij de woning van de aangeefster. Voorts ligt Stroe op de route terug naar Amsterdam, waar de telefoon van de verdachte om 19.28 een zendmast op de Dam, nabij de Bijenkorf derhalve, heeft aangestraald. Deze telecomgegevens passen goed bij een autorit naar [adres 2] en vandaar terug naar de Bijenkorf in Amsterdam, en passen niet bij de alternatieve verklaring van de verdachte dat hij de bankpas in Lelystad heeft ontvangen en vanaf daar naar de Bijenkorf in Amsterdam is gereden. Immers ook volgt uit de telecomgegevens dat de telefoon van de verdachte om 19:04 uur nog een zendmast in Diemen heeft aangestraald, hetgeen het (tussendoor) aanrijden van Lelystad zeer onaannemelijk maakt terwijl bovendien uit de telecomgegevens niet is gebleken dat de telefoon van de verdachte een zendmast in Lelystad heeft aangestraald.
Voorts volgt uit voornoemde telecomgegevens dat tussen het afgeven van de bankpas door de aangeefster in [adres 2] rondom 18.00 uur en het aanstralen van de zendmast op de Dam en het daarbij behorende gebruik maken van de bankpas bij de Bijenkorf een korte tijdsperiode zit. Bovendien sluit het door de aangeefster opgegeven signalement van degene die de pasjes heeft opgehaald de verdachte geenszins uit, gelet op de beschrijving van de verdachte door de verbalisanten op basis van de camerabeelden van de Bijenkorf. Integendeel, de verdachte past in het door de aangeefster opgegeven signalement. Dat de aangeefster niet heeft gesproken over de “witte mouwen” van het T-shirt van de verdachte doet hieraan niet af.
Het hof concludeert op grond van deze feiten en omstandigheden dat de verdachte degene is geweest die de pinpassen bij de aangeefster heeft opgehaald en dat de verdachte en zijn mededader, die de rol van “ [naam] ” voor zijn rekening nam, bij het slachtoffer een onjuiste voorstelling van zaken in het leven hebben geroepen waardoor deze is bewogen tot afgifte van haar pinpassen en van de pincodes van deze passen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 9 september 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en het ter beschikking stellen van gegevens, te weten de afgifte van pinpassen en het afgeven van (bij voornoemde pinpas(sen) behorende) pincode(s), door:
- [benadeelde] telefonisch te benaderen en zich voor te doen als een medewerker (genaamd [naam] ) van de Rabobank, en
- vervolgens in die valse hoedanigheid aan de telefoon te zeggen dat er € 1.250,- (een) van rekening(en) van [benadeelde] was afgeschreven in Italië, en
- aan te geven dat [benadeelde] haar pinpas(sen) in een envelop moest doen, en
- aan te geven dat een andere medewerker van de Rabobank langs zou komen om de pinpas(sen) van [benadeelde] op te halen, en
- [benadeelde] meermalen haar pincode(s) te laten inspreken, en
- vervolgens langs te gaan bij [benadeelde] , in de hoedanigheid van Rabobank medewerker en daarbij een (verificatie)code op te noemen, en
- de pinpas(sen) van [benadeelde] in ontvangst te nemen en mee te nemen;
2.
hij op 9 september 2021 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag toebehorende aan [benadeelde] , waarbij verdachte dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van oplichting.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van het voorarrest.
De verdediging heeft verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Hij heeft schulden en er is een verzoek gedaan tot het treffen van een betalingsregeling. De verdachte is [naam beroep] , hij staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en hij probeert een klantenkring op te bouwen. Om die redenen verzoekt de verdediging om de door de politierechter opgelegde gevangenisstraf van twee maanden om te zetten in een taakstraf van 240 uren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting van een kwetsbaar ouder stel en
diefstal van geld van hun rekening. Door zich samen met een ander voor te doen als medewerker van de Rabobank heeft hij misbruik gemaakt van het vertrouwen dat hij en zijn medepleger in die hoedanigheid van de aangeefster wisten te winnen. Het handelen van de verdachte met zijn medepleger was ten tijde van het plegen van de feiten buitengewoon geraffineerd en uitgekookt, waarbij eerst tijdens een telefonisch contact een valse voorstelling van zaken werd gegeven. De mededader heeft ingepraat op het slachtoffer, instructies gegeven en de verdachte heeft zich als zogenoemde bankmedewerker bij haar thuis gemeld om de bankpas(sen) mee te nemen. Vervolgens is door de verdachte met (één van) deze bankpas voor een fors bedrag kleding aangeschaft. De verdachte heeft daarbij kennelijk enkel en alleen oog gehad voor zijn eigen financiële gewin en zich niet bekommerd om de gevolgen voor de slachtoffers. Naast de veroorzaakte financiële schade, brengen dergelijke feiten ook gevoelens van onrust en onveiligheid met zich mee, in het bijzonder voor de slachtoffers, maar ook voor de maatschappij in het algemeen. Het hof rekent deze feiten de verdachte ernstig aan.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 20 januari 2025 is hij eerder voor soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld.
Gelet hierop en de ernst van de feiten oordeelt het hof dat de door de politierechter opgelegde straf te laag is en dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van de gevorderde 3 (drie) maanden, die het hof dus passend en geboden acht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 527,36. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. Voormeld bedrag bestaat uit € 27,36 aan vergoeding van materiële schade en € 500,00 aan vergoeding van immateriële schade.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot toewijzing van de gehele vordering. De verdediging heeft zich ten aanzien van deze vordering gerefereerd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Het hof is van oordeel dat het slachtoffer, zoals zij gemotiveerd heeft gesteld, als gevolg van dit feit op andere wijze in haar persoon is aangetast, als bedoeld in artikel 6:106 sub b BW.
Het hof komt tot dit oordeel op grond van de indringende aard van de bewezenverklaarde feiten in samenhang met hetgeen het slachtoffer heeft gesteld bij de toelichting op de vordering over hoe zij de feiten heeft beleefd en welke gevolgen zij daarvan heeft ondervonden. De aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij brengen aldus mee dat sprake is van een aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’. Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij die aantasting op basis van wat van haar redelijkerwijs kan worden verwacht met voldoende concrete gegevens onderbouwd. Uit de schriftelijke onderbouwing van de vordering van het slachtoffer blijkt immers dat zij ten tijde van het incident reeds in een stressvolle situatie verkeerde. Haar ziekelijke echtgenoot was niet langer in staat om thuis te wonen, waardoor het slachtoffer in een verdrietig traject zat om haar echtgenoot over te laten plaatsen naar een verpleegtehuis. Zij heeft het gevoel dat de verdachte en de medepleger haar als slachtoffer hebben gekozen, omdat zij door de situatie met haar echtgenoot extra kwetsbaar was. Het slachtoffer is bang en angstig geworden door het voorval. Met name heeft zij angst voor het doen van online geldzaken en voor mensen die aan de deur komen. Het handelen van de verdachte houdt haar veel bezig, ze ligt er ’s nachts wakker van en ze is alerter op straat. Het hof acht een en ander aannemelijk en voldoende concreet bepaald om de aantasting in de persoon aan te nemen.
Het hof wijst de vordering van de benadeelde partij geheel toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, [benadeelde] , van een bedrag van € 527,36 euro, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 9 september 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 47, 57, 63, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 527,36 (vijfhonderdzevenentwintig euro en zesendertig cent) bestaande uit € 27,36 (zevenentwintig euro en zesendertig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 527,36 (vijfhonderdzevenentwintig euro en zesendertig cent) bestaande uit € 27,36 (zevenentwintig euro en zesendertig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 9 september 2021.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S.M.M. Bordenga, mr. M.J.A. Duker en mr. N.R.A. Meerbeek, in tegenwoordigheid van
mr. D. de Jong, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 februari 2025.
Mrs. N.R.A. Meerbeek en M.J.A. Duker zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]