Op 20 februari 2025 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 4 juli 2024 was gewezen. De zaak betreft de verdachte, geboren in 1986, die op 10 mei 2024 in Amsterdam werd beschuldigd van erfvredebreuk en belediging van een ambtenaar. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte wederrechtelijk in het besloten erf vertoefde en zich niet op vordering van de rechthebbende heeft verwijderd. Daarnaast heeft de verdachte een eenvoudige belediging gepleegd aan een ambtenaar tijdens de rechtmatige uitoefening van diens functie.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken, waarvan één week voorwaardelijk. De beslissing om een gedeelte van de gevangenisstraf niet ten uitvoer te leggen, is onder de voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Tevens heeft het hof de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf afgewezen. Deze vordering was gebaseerd op een vonnis van de politierechter in Den Haag van 18 januari 2023, waarbij een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken was opgelegd met een proeftijd van twee jaren.