In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 8 december 2022. De zaak betreft een ontnemingsmaatregel waarbij de betrokkene, geboren in 2000, werd veroordeeld voor diefstal door twee of meer verenigde personen met behulp van een valse sleutel. De rechtbank had eerder vastgesteld dat de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel had van € 62.000,00 en hem de verplichting opgelegd tot betaling van € 20.666,66 aan de Staat. De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 6 februari 2025 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdediging gehoord. De advocaat-generaal stelde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 62.000,00 geschat moest worden, terwijl de verdediging een verdeelsleutel van twintig procent voorstelde, gebaseerd op het aantal betrokken personen bij de diefstallen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat er drie personen betrokken waren bij de gepleegde strafbare feiten.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en het wederrechtelijk verkregen voordeel opnieuw geschat op € 62.000,00, waarbij het bedrag werd verdeeld over de drie plegers. De betrokkene werd verplicht om € 20.666,66 aan de Staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft ook de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 413 dagen. Dit arrest is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het gerechtshof.