ECLI:NL:GHAMS:2025:467

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
23-000982-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en veroordeling voor poging tot doodslag en bedreiging met zware mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is veroordeeld voor poging tot doodslag en bedreiging met zware mishandeling. De feiten van de zaak zijn ernstig: de verdachte heeft op 6 juli 2021 in Amstelveen een driejarig meisje bedreigd met een mes en haar moeder meerdere messteken toegebracht terwijl zij haar dochtertje in veiligheid probeerde te brengen. De moeder heeft hierdoor ernstige verwondingen opgelopen, waaronder een klaplong. De verdachte lijdt aan een gokstoornis, posttraumatische stressstoornis en een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd en een gevangenisstraf van vijf jaren opgelegd, alsook terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden, die dadelijk uitvoerbaar is. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn deels toegewezen, waarbij de schadevergoeding voor de moeder is vastgesteld op €30.249,00 en voor het meisje op €22.500,00. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van een ander feit.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000982-23
datum uitspraak: 20 februari 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 14 maart 2023 in de strafzaak onder parketnummer 13-179589-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag 1] 1965,
thans gedetineerd in [detentieadres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 februari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, zijn raadsman en de advocaat van de benadeelde partijen naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom
niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is – voor zover in hoger beroep nog aan de orde - aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 6 juli 2021 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] opzettelijk (en met voorbedachten rade) van het leven te beroven, meermalen met een of meerdere mes(sen) in de rug en/of de lies, in elk geval het lichaam, van die [benadeelde 1] heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 6 juli 2021 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, aan [benadeelde 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere (diepe) steekverwondingen en/of een klaplong, heeft toegebracht door meermalen met een of meerdere mes(sen) in de rug en/of de lies, in elk geval het lichaam, van [benadeelde 1] te steken/snijden;
3.
hij op of omstreeks 6 juli 2021 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, [benadeelde 2]
(geboren op [geboortedag 2] 2017), heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of
met zware mishandeling, door
  • een mes aan die [benadeelde 2] te tonen en/of
  • (vervolgens) die [benadeelde 2] vast te pakken (terwijl hij, verdachte, over die [benadeelde 2] buigt,) en/of
  • die [benadeelde 2] mee te nemen / sleuren en/of
  • een mes op het lichaam (ter hoogte van de buik) van die [benadeelde 2] te richten en/of
  • (vervolgens) (in de Farsi taal) dreigend de woorden toe te voegen: ‘als je [naam] belt,
gebeurt dit. Bel niet’ en/of ‘Niet bellen anders ga ik je kind vermoorden’ en/of ‘Ik ga je kind vermoorden’, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een (iets) andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Geen voorbedachte raad: vrijspraak poging tot moord

Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad, zodat de verdachte zal worden vrijgesproken van de onder 1 primair impliciet tenlastegelegde poging tot moord.

Vrijspraak vijfde gedachtestreepje feit 3

Het hof is van oordeel dat de onder het vijfde gedachtestreepje van feit 3 tenlastegelegde bewoordingen niet tegen [benadeelde 2] maar tegen haar moeder zijn geuit. Uit het dossier blijkt niet dat [benadeelde 2] van deze geuite bedreiging op de hoogte is geraakt.
Het hof zal de verdachte daarom vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 6 juli 2021 te Amstelveen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[benadeelde 1] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met een mes in de rug en éénmaal in de lies van die [benadeelde 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij 6 juli 2021 te Amstelveen [benadeelde 2] (geboren op [geboortedag 2] 2017) heeft bedreigd met zware mishandeling, door
- een mes aan die [benadeelde 2] te tonen en
- vervolgens die [benadeelde 2] vast te pakken terwijl hij, verdachte, over die [benadeelde 2] buigt en
- die [benadeelde 2] mee te nemen en
- een mes op het lichaam ter hoogte van de buik van die [benadeelde 2] te richten.
Hetgeen onder 1 primair en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De advocaat-generaal heeft zich – onder verwijzing naar het over de verdachte uitgebrachte Pro-Justitia rapport van 13 juli 2024 – op het standpunt gesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
De raadsman heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat bij de verdachte geen sprake is van een stoornis.
Het hof heeft kennisgenomen van onder meer de volgende rapportages over de verdachte:
- een Pro-Justitia multidisciplinair onderzoek van 13 juli 2024, opgemaakt door dhr. dr. T.W.D.P.
van Os (psychiater) en dhr. drs. T. ’t Hoen (GZ-psycholoog);
  • een Pro-Justitia psychologisch onderzoek van 17 januari 2025 opgemaakt door drs. A.J. Klumpenaar (GZ-psycholoog);
  • een reclasseringsadvies tbs met voorwaarden van 15 januari 2025, opgemaakt door mw. A. Bles .
De verdachte heeft meegewerkt aan de onderzoeken van de deskundigen. De deskundigen hebben hun bevindingen ter terechtzitting van 6 februari 2025 nader toegelicht.
De deskundigen Van Os en ‘t Hoen hebben over de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte – samengevat en voor zover hier van belang – het volgende gerapporteerd en geadviseerd:
( i) Er is bij betrokkene sprake van een gokverslaving, een posttraumatische stressstoornis
en een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Hiervan was ook sprake ten tijde van het tenlastegelegde.
( ii) Onderzoekers komen tot het advies om het ten laste gelegde verminderd toe te rekenen
aan betrokkene. Betrokkene was in verminderde mate in staat om zijn gedrag op een meer gezonde wijze bij te sturen en andere gedragskeuzes te maken.
De deskundige Klumpenaar komt in zijn rapport tot dezelfde conclusie als de voornoemde deskundigen. Ter terechtzitting heeft dhr. Klumpenaar zijn conclusies nader onderbouwd en verklaard dat de verdachte de afgelopen jaren in verrassend snel tempo is afgegleden en ook in de jaren voorafgaand aan het incident al signalen vertoonde die wijzen op (onder meer) een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Ook deze deskundige adviseert de feiten in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Het hof overweegt dat de conclusies van de deskundigen worden gedragen door hun bevindingen. Daarom maakt het hof die tot de zijne. Resumerend is het hof dan ook van oordeel dat het bewezenverklaarde handelen van de verdachte hem in verminderde mate moet worden toegerekend.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair en 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaren met aftrek van voorarrest. Daarnaast is de terbeschikkingstelling van de verdachte gelast met het bevel dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair tenlastegelegde en het onder 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de advocaat-generaal primair gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met dwangverpleging zal worden opgelegd, omdat de veiligheid van anderen oplegging van deze maatregel eist. De verdachte heeft meermalen te kennen gegeven niet te zullen meewerken aan behandeling in het kader van een TBS met voorwaarden en bovendien zal het recidivegevaar via deze weg onvoldoende kunnen worden ingedamd.
Subsidiair heeft de advocaat-generaal gevorderd aan de verdachte TBS met voorwaarden op te leggen met de voorwaarden zoals genoemd in het maatregelenrapport van 15 januari 2025. In aanvulling op die voorwaarden heeft de advocaat-generaal gevorderd als voorwaarde op te nemen dat de verdachte gedurende het verloop van de maatregel niet zal werken als huisarts of als medewerker in een huisartsenpraktijk en/of een andere omgeving waarbinnen (mogelijk) fysiek contact met patiënten kan bestaan.
Meer subsidiair heeft de advocaat-generaal gevorderd om aan de verdachte naast een langdurige gevangenisstraf een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (Sr) op te leggen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om aan de verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden op te leggen, zonder oplegging van enige vorm van TBS. Indien het hof alsnog overgaat tot oplegging van TBS dan heeft de raadsman het hof verzocht te kiezen voor TBS met voorwaarden en daarbij aansluiting te zoeken bij het maatregelenrapport van 15 januari 2025, met uitzondering van de klinische opname. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat uit het rapport van de deskundige Klumpenaar en zijn verklaring ter terechtzitting volgt dat behandeling in een klinische setting uiterst moeizaam en mogelijk contraproductief zal verlopen en dat de behandeling van de verdachte op een veilige en effectieve manier in een ambulante setting kan worden gerealiseerd.
Het oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en een bedreiging. Hij heeft een destijds driejarig meisje bedreigd met een mes en haar moeder, mevrouw [benadeelde 1] , meerdere messteken toegebracht terwijl zij op verschillende momenten haar dochtertje in veiligheid probeerde te brengen. Het slachtoffer [benadeelde 1] heeft tijdens het incident ernstige verwondingen opgelopen, welke tevens tot een klaplong hebben geleid. Met zijn handelen heeft de verdachte op vergaande wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers. Dit is voor moeder en haar zeer jonge dochter een schokkende en angstaanjagende gebeurtenis geweest; het kille, gewelddadige en volstrekt onverwachte handelen van de verdachte heeft een enorme impact op hun levens gehad.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft het slachtoffer [benadeelde 1] gebruik gemaakt van haar spreekrecht en op indringende wijze naar voren gebracht hoe haar dochtertje en zijzelf nog dagelijks worstelen met de gevolgen van het incident. Zij heeft aan het incident PTSS overgehouden en hiervoor behandelingen ondergaan. Dat ook haar dochter veel last heeft ondervonden van het incident blijkt voorts uit de bij de vordering tot schadevergoeding gevoegde brief van ‘ [instelling] ’ waaruit volgt dat het meisje meerdere EMDR-behandelingen heeft moeten ondergaan.
Omstanders zijn getuige geweest van het door de verdachte uitgeoefende geweld. Een dergelijke geweldsuitbarsting, midden op straat en op klaarlichte dag, tast ook het veiligheidsgevoel van het bredere publiek binnen de samenleving aan.
Oplegging van straf
Gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, is naar het oordeel van het hof een gevangenisstraf van de hierna genoemde, aanzienlijke duur passend en geboden, ter vergelding van het leed dat de verdachte de slachtoffers heeft aangedaan.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen gevangenisstraf heeft het hof ook acht geslagen op de straffen die doorgaans voor poging tot doodslag worden opgelegd.
Het hof houdt in strafverminderende zin rekening met de verminderde toerekenbaarheid van de feiten aan de verdachte. Tevens houdt het hof rekening met de omstandigheid dat aan de verdachte TBS met voorwaarden zal worden opgelegd. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Terbeschikkingstelling
Zoals hiervoor is vastgesteld, was bij de verdachte tijdens het begaan van de bewezenverklaarde feiten sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, in de vorm van een gokstoornis, posttraumatische stresstoornis en een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Voorts is met betrekking tot de poging tot doodslag sprake van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
De psycholoog ’t Hoen en psychiater Van Os hebben in hun hiervoor genoemde rapport - samengevat en voor zover hier van belang – het volgende gerapporteerd en geadviseerd. Deze overwegingen worden door het hof gedeeld en de adviezen worden door het hof gevolgd.
( iii) Er is bij de betrokkene sprake van een gokverslaving, een posttraumatische stressstoornis
en een narcistische persoonlijkheidsstoornis. De belangrijkste diagnose is een narcistische persoonlijkheidsstoornis die tot uiting komt in het najagen van een illusie van perfectie waarin aan de buitenkant alles moet glanzen ook al gaat dat ten koste van de binnenkant. Zodra deze illusie dreigt te worden doorbroken kan dat leiden tot een daling van de stemming, tot verbale devaluatie en narcistische woede.
( iv) De narcistische persoonlijkheidsstoornis leidt ertoe dat afhankelijkheidsrelaties
(ook behandelrelaties) onder druk komen staan die in principe door hem gebruikt worden
om ondersteunend te zijn voor zijn illusie van perfectie. Betrokkene kan anderen
idealiseren zolang ze voldoen aan zijn eisen maar devalueren zodra ze blijk geven
autonoom te staan ten opzichte van betrokkene en andere keuzes maken die niet in lijn
liggen met die illusie. Dit leidt tot breuken in relaties, isolatie en inadequate reparaties
met acting-out van narcistische woede (agressie naar anderen) of depressie
(zelfmoord(poging)). De gokverslaving (inadequate coping) en de post-traumatische
stressstoornis zetten het stresssysteem nog verder onder druk waardoor betrokkene extra
energie kwijtraakt om zijn illusie van perfectie in stand te houden.
Uit de gestructureerde risicotaxatie komt naar voren dat veel van de Historische, Klinische en Toekomstige items gescoord worden. Daarnaast kan geconcludeerd worden dat er weliswaar sprake is van een aantal beschermende factoren, maar die zijn deels gelieerd aan het huidige risicomanagement (detentie). Buiten detentie zijn er nauwelijks nog compensaties en beschermende factoren. Hij is op sociaal-maatschappelijk vlak zeer veel
kwijtgeraakt (woning, werk, sociale contacten, relatie, financiën et cetera). Alles
overziend kan gesteld worden dat het risico op gewelddadig gedrag in algemene zin in de
toekomst als matig/hoog moet worden ingeschat.
( v) Zonder behandeling blijven de risicofactoren die van belang zijn in het hem ten laste
gelegde feit, indien bewezen, onveranderd. Een behandeling en begeleiding zijn
noodzakelijk om de kans op herhaling zoals het hem ten laste gelegde, indien bewezen,
duurzaam te verlagen.
( vi) Onderzoekers adviseren een langer durende klinische behandeling in een forensische
kliniek (FPK), maar ook binnen een voldoende stevig juridisch kader, om de complexiteit
van de stoornissen te kunnen adresseren en het recidiverisico voldoende te kunnen laten
afnemen. Onderzoekers adviseren om hem een TBS-maatregel op te leggen. Binnen het
klinisch traject is tevens ruimte om de PTSS te behandelen, evenals de verslavingsgevoeligheid.
Psychotherapie of schematherapie dient vooral gericht te zijn op de narcistische problematiek, welke zich moeizaam zal laten bewerken, hetgeen inherent
is aan deze pathologie. Onderzoekers overwegen om, indien de strafmaat dat toelaat, een TBS met voorwaarden te adviseren. Hier wegen zij in mee dat betrokkene een tot op heden blanco strafblad had en geen patroon van agressief, impulsief gedrag heeft laten zien. Ook heeft er eerder nooit adequate behandeling plaatsgevonden op zijn persoonlijkheidspathologie. Bovendien schatten onderzoekers in dat betrokkene in staat is om zich aan de voorwaarden te houden.
Ter terechtzitting in hoger beroep hebben beide deskundigen hun bevindingen nader toegelicht. Beide deskundigen hebben tijdens deze zitting gepersisteerd bij hun standpunt dat een klinische opname een noodzakelijk onderdeel is van een effectieve behandeling. Beide deskundigen hebben naar voren gebracht dat de persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte niet effectief kan worden behandeld in een ambulante setting. Door de deskundige Van Os is aanvullend naar voren gebracht dat het recidiverisico binnen een ambulant kader onvoldoende kan worden beperkt.
Tot slot is ter terechtzitting in hoger beroep reclasseringsmedewerkster A. Bless als deskundige gehoord. Zij heeft – in lijn met haar rapport – verklaard dat de reclassering positief adviseert over TBS met voorwaarden mits de verdachte volledige medewerking verleend aan alle in het rapport genoemde voorwaarden, inclusief medewerking aan een klinische opname.
Anders dan het advies van deskundige Klumpenaar is het hof van oordeel dat met een ambulante behandeling als voorwaarde niet kan worden volstaan. Daartoe wijst het hof op de adviezen van de drie andere deskundigen en overweegt verder dat enige weerstand vanuit de pathologie tegen de vorm van behandeling juist een contra-indicatie is om mee te gaan in de primaire wens van de verdachte. Daarbij weegt het hof mee dat de verdachte zich ter terechtzitting ook bereid heeft verklaard mee te werken aan alle voorwaarden die het hof zal opleggen.
Voorwaarden
Het hof acht – alles afwegende – oplegging van TBS noodzakelijk ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen. Anders dan het primaire standpunt van de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen langs de weg van TBS met voorwaarden voldoende kan worden gewaarborgd en dat zo de kans op recidive voldoende kan worden ingeperkt. Het hof zal deze maatregel dan ook opleggen, onder de voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd, waarmee de verdachte zich akkoord heeft verklaard en die in het dictum van dit arrest zijn opgenomen. Het hof zal daarbij ook de voorwaarde van klinische opname opleggen, nu het deze voorwaarde gelet op hetgeen de deskundigen Van Os , ’t Hoen en Bless hierover ter terechtzitting naar voren hebben gebracht – hetgeen door het hof wordt onderschreven - noodzakelijk geacht. Het hof zal – anders dan door de advocaat-generaal gevorderd - geen beroepsverbod opleggen nu de noodzaak hiervan niet is gebleken.
Het hof overweegt met het oog op het bepaalde in artikel 38e Sr dat de TBS wordt opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan hierdoor de duur van 4 jaar te boven gaan.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Het hof acht redenen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 38, zesde lid, Sr, en zal bevelen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is, nu het recidiverisico wordt ingeschat als matig tot hoog en het hof het wenselijk acht dat de verdachte meteen, zonder dat hij na ommekomst van zijn voorlopige hechtenis op vrije voeten komt en dus aansluitend aan zijn detentie, behandeld kan worden.

Beslag

Het onder 1 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met behulp van het hierna in het dictum te noemen in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp. Het behoort de verdachte toe en zal daarom verbeurd worden verklaard.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 51.413,00 (
het hof herstelt een rekenfout). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 30.249,00, bestaande uit € 10.249,00 aan materiële schade en € 20.000,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft de vordering bij monde van haar advocaat ter terechtzitting in hoger beroep nader toegelicht en daarbij medegedeeld dat de vordering wordt gehandhaafd c.q. ingeperkt tot het door de rechtbank toegewezen bedrag.
Materiële schade
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot integrale toewijzing van het gevorderde bedrag.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de post “gederfd inkomen” niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat deze onvoldoende is onderbouwd. Ten aanzien van de overige posten heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt als volgt.
Het materiële deel van de vordering bestaat – voor zover in hoger beroep nog aan de orde – uit de volgende posten:
Ziekenhuis daggeld vergoeding € 120,00
Gederfd inkomen € 10.000,00
Kosten kleding € 149,00
De posten “ziekenhuis daggeld vergoeding” en “kosten kleding” zijn door de verdediging niet betwist en komen het hof ook niet onredelijk of ongegrond voor, zodat deze zullen worden toegewezen. Met betrekking tot de post “gederfd inkomen” maakt het hof gebruik van de schattingsbevoegdheid, nu stukken ter onderbouwing van het precieze schadebedrag ontbreken, maar het hof het gelet op het aan de benadeelde partij toegebrachte letsel zeer aannemelijk acht dat zij een periode niet heeft kunnen werken. Het hof zal die materiële schade evenals de rechtbank schatten op € 10.000,00.
Immateriële schade
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot integrale toewijzing van het gevorderde bedrag.
De raadsman heeft met betrekking tot de gevorderde immateriële schade gesteld dat deze te hoog is, gelet op bedragen die in vergelijkbare zaken worden toegewezen. De raadsman acht een bedrag van ongeveer € 7.500,00 meer passend.
Het hof is van oordeel dat genoegzaam is onderbouwd dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit immateriële schade heeft geleden. Er is sprake van lichamelijk letsel in de zin van art. 6:106 onder b BW. De benadeelde partij is door de verdachte neergestoken en heeft daarbij ernstig letsel opgelopen. Voorts is de benadeelde partij ‘op andere wijze in haar persoon aangetast, zoals bedoeld in art. 6:106 onder b BW, doordat zij door het bewezenverklaarde fors psychisch letsel heeft opgelopen, zoals ook onder het opschrift ‘oplegging van straf’ is overwogen. Zij is gediagnostiseerd met PTSS en heeft daarvoor therapie gevolgd
.Gelet op de aard en ernst van het door de benadeelde partij opgelopen lichamelijke letsel en de door haar beschreven en gediagnosticeerde psychische gevolgen van het bewezenverklaarde zoals die thans in voldoende mate vaststaan, wijst het hof een bedrag van € 20.000,00 aan immateriële schade toe. Daarbij heeft het hof acht geslagen op bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 27.500,00 aan immateriële schade, bestaande uit € 25.000,00 aan shockschade en € 2.500,00 aan smartengeld. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 22.500,00. De benadeelde partij heeft de vordering bij monde van haar advocaat ter terechtzitting in hoger beroep nader toegelicht en daarbij aan gegeven dat de vordering wordt gehandhaafd c.q. ingeperkt tot het door de rechtbank toegewezen bedrag.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot integrale toewijzing van het gevorderde bedrag.
De raadsman heeft het hof verzocht de vordering te matigen. Ten aanzien van de schokschade heeft hij hiertoe aangevoerd dat de benadeelde partij geen officiële diagnose van PTSS heeft gekregen. Ten aanzien van het smartengeld heeft de raadsman aangevoerd dat jegens het meisje ‘slechts’ sprake is geweest van een bedreiging.
Het hof overweegt als volgt.
Shockschade
Het hof overweegt dat uit de jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, - afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden - ook onrechtmatig kan handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt.
Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht als hiervoor bedoeld (hierna: het secundaire slachtoffer) zijn onder meer:
de aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed;
de wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan. Daarbij kan onder meer worden betrokken of hij door fysieke aanwezigheid of anderszins onmiddellijk kennis kreeg van het onrechtmatige handelen jegens het primaire slachtoffer, of dat hij nadien met de gevolgen van dit handelen werd geconfronteerd; en
de aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire slachtoffer, waarbij geldt dat bij het ontbreken van een nauwe relatie niet snel onrechtmatigheid kan worden aangenomen.
Deze gezichtspunten moeten in hun onderlinge samenhang worden beschouwd, waarbij niet op voorhand aan een van deze gezichtspunten doorslaggevende betekenis toekomt. Als een van deze gezichtspunten geen duidelijke indicatie voor het aannemen van onrechtmatigheid geeft, kan onrechtmatigheid desondanks worden aangenomen als de omstandigheden daarvoor, bezien vanuit de andere gezichtspunten, voldoende zwaarwegend zijn. Het recht op vergoeding van schade die is veroorzaakt door het onrechtmatig teweegbrengen van een hevige emotionele schok is beperkt tot de schade die volgt uit het veroorzaakte geestelijk letsel. Anders dan door de raadsman is betoogd is niet vereist dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Het hof komt tot toekenning van shockschade tot het in hoger beroep gevorderde bedrag. Het hof heeft – in navolging van de eerder weergegeven rechtspraak van de Hoge Raad – het volgende in aanmerking genomen:
Uit het dossier blijkt dat de benadeelde partij getuige is geweest van een steekincident waarbij haar moeder ernstig gewond is geraakt. Het nog zeer jonge meisje heeft gezien hoe de verdachte haar moeder meerdere keren heeft verwond met het mes en heeft haar in totale paniek om hulp horen schreeuwen. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de rapportage van EMDR therapeut GZ-psycholoog K. Schulting van [instelling] voldoende onderbouwing is van het geestelijk letsel van de benadeelde partij. De hoogte van het door de rechtbank toegekende bedrag is door de raadsman niet betwist en komt het hof ook niet onredelijk voor.
Het hof stelt de (immateriële) shockschade vast op een bedrag van € 20.000,00.
Smartengeld
Het hof is van oordeel dat genoegzaam is onderbouwd dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit 3 immateriële schade heeft geleden. De benadeelde partij is ‘op andere wijze in haar persoon aangetast, zoals bedoeld in art. 6:106 onder b BW, doordat zij door het bewezenverklaarde psychisch letsel heeft opgelopen, zoals uiteen is gezet onder het opschrift “shockschade”.
Het hof begroot dit deel van de immateriële schade op € 2.500,00.
Resumerend zal het hof een bedrag van € 22.500,00 aan immateriële schade toewijzen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 37a, 38, 38a, 45, 57, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en stelt daarbij ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de volgende voorwaarden betreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde:
  • de verdachte maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;
  • de verdachte werkt mee aan reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
de verdachte meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
de verdachte laat één of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van betrokkene vast te stellen;
de verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan
aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om betrokkene te
helpen bij het naleven van de voorwaarden;
de verdachte helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
de verdachte werkt mee aan huisbezoeken;
de verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
de verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
de verdachte werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die
contact hebben met betrokkene, als dat van belang is voor het toezicht.
- als de reclassering dat nodig vindt en betrokkene daarmee instemt, kan de verdachte voor een time-out worden opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of betrokkene deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per kalenderjaar;
- de verdachte gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden, zonder toestemming van de reclassering;
-
de verdachte laat zich opnemen in een FPK/FPA of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing.
De opname start aansluitend aan detentie. De opname duurt zolang de behandelaren en de reclassering dat nodig vinden;
- de verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt; als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt betrokkene mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
- de verdachte laat zich behandelen door een zorgverlener, te bepalen door de reclassering.
De behandeling start aansluitend aan de klinische opname. De behandeling duurt zolang de
reclassering dat nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
- de verdachte verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. Het verblijf start aansluitend aan de klinische opname. Het verblijf duurt zolang de reclassering en
zorginstelling dat nodig vinden. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- de verdachte gebruikt geen drugs en alcohol en werkt mee aan controle op dit verbod. De reclassering bepaalt hoe vaak en met welke middelen betrokkene wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn ademonderzoek (blaastest) en urineonderzoek;
- de verdachte spant zich in voor het vinden en behouden van door de reclassering goedgekeurde
dagbesteding met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van
delictgedrag;
- de verdachte werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
- de verdachte neemt niet deel aan kansspelen.
Beveelt dat voormelde terbeschikkingstelling, de voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Geeft de reclassering opdracht aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- Mes (2 delen, afgebroken, lemmet 20cm, heft 12 cm – goednummer 6076837).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 30.249,00 (dertigduizend tweehonderdnegenenveertig euro) bestaande uit € 10.249,00 (tienduizend tweehonderdnegenenveertig euro) materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 30.249,00 (dertigduizend tweehonderdnegenenveertig euro) bestaande uit € 10.249,00 (tienduizend tweehonderdnegenenveertig euro) materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriëleschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
186 (honderdzesentachtig)dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 6 juli 2021.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 1 en 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 22.500,00 (tweeëntwintigduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 2] , ter zake van het onder 1 en 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 22.500,00 (tweeëntwintigduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
147 (honderdzevenenveertig)dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 6 juli 2021.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.S. Ludwig, mr. M.L.M. van der Voet en mr. D.A.C. Koster, in tegenwoordigheid van
mr. L.C. de Groot, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
20 februari 2025.
Mr. van der Voet is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]