Op 20 februari 2025 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, dat op 26 januari 2021 was gewezen. De zaak betreft een verkrachting waarbij de verdachte, geboren in 1997, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden. Het hof bevestigt het vonnis, maar past de opgelegde straf aan. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden, maar het hof oordeelt dat, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn, een deel van de straf voorwaardelijk moet zijn. Het hof legt een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk.
De zaak kwam ter terechtzitting in hoger beroep op 6 februari 2025, waar het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsvrouw. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, maar het hof oordeelt dat de inhoud van de getuigenverklaringen en het bewijs niet tot een ander oordeel leiden dan dat van de rechtbank. Het hof voegt een bewijsoverweging en een bewijsmiddel toe aan de eerdere overwegingen van de rechtbank, maar schrapt ook enkele passages uit de bewijsoverwegingen van de rechtbank.
Het hof benadrukt de ernst van het delict, waarbij de verdachte een 15-jarig meisje heeft verkracht, en de gevolgen die dit voor het slachtoffer heeft gehad. De rechtbank had eerder al aangegeven dat de verdachte zwaar wordt aangesproken op zijn handelen, vooral omdat hij geen condoom heeft gebruikt, wat heeft geleid tot een SOA bij het slachtoffer. Het hof houdt rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die inmiddels een zoon heeft en zijn leven op orde lijkt te hebben. De straf is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof bevestigt het vonnis voor het overige, met inachtneming van de aanpassing van de straf.