ECLI:NL:GHAMS:2025:465

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
23-000306-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis in verkrachtingszaak met aanpassing van de straf

Op 20 februari 2025 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, dat op 26 januari 2021 was gewezen. De zaak betreft een verkrachting waarbij de verdachte, geboren in 1997, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden. Het hof bevestigt het vonnis, maar past de opgelegde straf aan. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden, maar het hof oordeelt dat, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn, een deel van de straf voorwaardelijk moet zijn. Het hof legt een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk.

De zaak kwam ter terechtzitting in hoger beroep op 6 februari 2025, waar het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsvrouw. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, maar het hof oordeelt dat de inhoud van de getuigenverklaringen en het bewijs niet tot een ander oordeel leiden dan dat van de rechtbank. Het hof voegt een bewijsoverweging en een bewijsmiddel toe aan de eerdere overwegingen van de rechtbank, maar schrapt ook enkele passages uit de bewijsoverwegingen van de rechtbank.

Het hof benadrukt de ernst van het delict, waarbij de verdachte een 15-jarig meisje heeft verkracht, en de gevolgen die dit voor het slachtoffer heeft gehad. De rechtbank had eerder al aangegeven dat de verdachte zwaar wordt aangesproken op zijn handelen, vooral omdat hij geen condoom heeft gebruikt, wat heeft geleid tot een SOA bij het slachtoffer. Het hof houdt rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die inmiddels een zoon heeft en zijn leven op orde lijkt te hebben. De straf is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof bevestigt het vonnis voor het overige, met inachtneming van de aanpassing van de straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000306-21
datum uitspraak: 20 februari 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 26 januari 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-039681-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 februari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde straf – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof:
  • een bewijsoverweging toevoegt naar aanleiding van de getuigenverhoren die zijn afgelegd bij de raadsheer-commissaris,
  • een bewijsmiddel toevoegt aan de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen en
  • de volgende zinnen/ passages uit de bewijsoverwegingen op pagina 3 van het vonnis van de rechtbank schrapt:
 “, zonder dat hij kan aangeven welke reden hij daarvoor had,”
 “, wederom kennelijk zonder reden,”
 “Daarbij komt dat de verdachte zelf geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor de omstandigheid dat hij na het feest, dat bij hem thuis werd gevierd, nog naar buiten is gegaan.”

Aanvullende bewijsoverweging

Het hof overweegt dat de inhoud van de in deze zaak in hoger beroep ten overstaan van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit hof, afgelegde getuigenverklaringen niet tot een ander oordeel dan dat van de rechtbank leiden ten aanzien van de vraag of het ten laste gelegde kan worden bewezen. Het hof gaat daarbij voorbij aan de ontlastende verklaringen die door twee zussen van de verdachte, [naam 1] en [naam 2], bij de raadsheer-commissaris zijn afgelegd op 10 februari 2023. Deze verklaringen zijn op essentiële punten tegenstrijdig aan hetgeen zij eerder – veel korter op het feit – hebben verklaard. Bovendien staan de recente getuigenverklaringen van de zussen haaks op de verklaringen die andere getuigen hebben afgelegd.

Aanvullend bewijsmiddel

Een proces-verbaal van verhoor getuige van 7 februari 2023, opgemaakt door mr. E. Mijnsberge, raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in het gerechtshof Amsterdam.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 7 februari 2023 tegenover de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring van
[slachtoffer]:
De verdachte kwam aan en [betrokkene] ging weg. (…) Toen veranderde de situatie. De verdachte was anders dan [betrokkene]. Hij was heel direct. Hij zei tegen mij dat hij wilde dat ik hem ook zou pijpen. Hij stond recht voor mij en haalde zijn penis uit zijn broek. Dat ging heel snel allemaal. Hij probeerde zijn penis in mijn mond te drukken. Dat lukte niet want ik hield mijn mond dicht en maakte een geluid van: hmmhmm. Daarmee gaf ik aan dat ik het niet wilde. Hij zei: als je het niet doet ga je niet weg. Ik bleef mijn mond dicht houden. Hij bleef zijn penis tegen mijn mond aan drukken. Op enig moment heb ik mijn mond geopend. Ik wilde daar weg en ik voelde een heel erge druk omdat hij dat tegen mij gezegd had. (…)
Vervolgens stond ik op en draaide ik mij om, om weg te gaan. Hij hield mij vast. (…) Op enig moment ben ik omhoog gekomen en heb ik gezegd dat het genoeg was, dat het klaar was. Ik weet niet zeker meer of hij zei dat dat niet zo was maar hij duwde mij weer naar beneden. Hij ging gewoon verder. (…)
U vraagt mij hoe de verdachte had kunnen weten dat ik niet wilde. Door mijn bewegingen, door de geluiden die ik maakte, door het feit dat ik mijn hoofd schudde en mijn mond dicht hield.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De raadsvrouw heeft bepleit in geval van een bewezenverklaring geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar te volstaan met het opleggen van een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Zij heeft het hof verzocht rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat de verdachte (inmiddels) een zoon, een baan en een huurwoning heeft. Voorts heeft de raadsvrouw gewezen op het feit dat de reclassering een laag recidiverisico indiceert en het opleggen van voorwaarden niet noodzakelijk acht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Het hof sluit zich aan bij hetgeen de rechtbank heeft overwogen ten aanzien van de ernst van het feit en neemt de navolgende overweging over:
“De verdachte heeft na afloop van een feestje, buiten op straat een destijds 15-jarig meisje dat op het feestje aanwezig was, verkracht. De verdachte heeft door zijn handelen de gevoelens van het slachtoffer, waarvan hij wist dat zij onder invloed van middelen was en onmiskenbaar vele jaren jonger, genegeerd en ondergeschikt gemaakt aan de bevrediging van zijn eigen lustgevoelens. Hij heeft op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het jonge slachtoffer. Zij ondervindt hiervan aanmerkelijke psychische en in dit geval ook lichamelijke nadelige gevolgen, mede omdat de verdachte geen condoom gebruikte toen hij met zijn penis binnendrong in haar vagina. Het slachtoffer heeft verklaard dat zij als gevolg van het handelen van de verdachte een SOA heeft opgelopen.
De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan en een vrijheidsbenemende straf is de enige passende sanctie bij dit ernstige delict. Wat betreft de duur van de straf neemt de rechtbank de Oriëntatiepunten voor straftoemeting waarin een gevangenisstraf van 24 maanden voor verkrachting wordt genoemd tot uitgangspunt.
Tegenover enkele strafvermeerderende factoren (minderjarig slachtoffer, geen condoom gebruikt) staan de relatief jonge leeftijd van de verdachte, de omstandigheid dat hij niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld en dat hij volgens de reclasseringsrapporten van 2 juli 2020 en 7 januari 2021 zijn leven overigens goed op orde heeft en dat hij een behandeling bij de Waag heeft gevolgd om inzicht te krijgen in zijn eigen gedrag.”
In aanvulling hierop overweegt het hof dat ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat het (nog steeds) goed gaat met de verdachte. De verdachte heeft zijn leven op de rit. Hij heeft een woning in Amsterdam, is bezig met het opzetten van zijn eigen bedrijf, draagt gedeeltelijk in co-ouderschap de zorg voor zijn 2-jarige zoontje en heeft sinds het bewezenverklaarde geen strafbare feiten begaan die ter kennis van justitie zijn gekomen.
Het hof acht de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf van 24 maanden in beginsel passend en zal deze straf ook tot uitgangspunt nemen. In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet het hof echter aanleiding om een deel van de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen. Het hof acht in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk passend, waarbij het voorwaardelijk deel ook als flinke stok achter de deur fungeert om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen. Dit laatste omdat de verdachte er ook in hoger beroep geen blijk van heeft gegeven zich te realiseren dat zijn bewezenverklaarde handelen strafbaar was.
Het hof heeft daarnaast acht geslagen op de omstandigheid dat in deze zaak in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden fors is overschreden; het totale procesverloop heeft bijna zes jaren geduurd. Het hof ziet in deze overschrijding van de redelijke termijn met bijna twee jaren aanleiding om de gevangenisstraf voor een groter deel in voorwaardelijke vorm op te leggen en acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 24 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 242 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
8 (acht) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met in achtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.R.A. Meerbeek, mr. J.L. Bruinsma en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van mr. S. Abelsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 februari 2025.
=========================================================================
[…]