ECLI:NL:GHAMS:2025:464

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
23-003370-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep moord en diefstal met valse sleutels

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 jaar voor moord en diefstal met valse sleutels. De zaak betreft een moord die plaatsvond op 4 januari 2023 te Sint Pancras, waar de verdachte het slachtoffer, met wie hij jarenlang samenwoonde, van achteren benaderde en met een voorwerp meerdere keren op het hoofd sloeg. Het hof oordeelde dat de verdachte met voorbedachten rade handelde, aangezien hij zich gedurende enige tijd had kunnen beraden op zijn daad. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet de intentie had om het slachtoffer te doden en dat een ander mogelijk verantwoordelijk was voor de fatale verwondingen. Het hof verwierp dit alternatieve scenario als ongeloofwaardig. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan diefstal met valse sleutels, waarbij hij geld van het slachtoffer had gepind zonder toestemming. De rechtbank had eerder een lagere straf opgelegd, maar het hof handhaafde de gevangenisstraf van 14 jaar, rekening houdend met de ernst van de feiten en de impact op de nabestaanden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003370-23
datum uitspraak: 20 februari 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 15 december 2023 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-005195-23 (hierna: feit 1) en 15-127832-23 (hierna: feit 2) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1946,
[detentieadres]

1.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 februari 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman en de advocaten van de benadeelde partijen (nabestaanden) naar voren hebben gebracht.

2.Beoordeling door de rechter

De strafbare feiten waarvan een verdachte door het openbaar ministerie wordt beschuldigd, staan in de ‘tenlastelegging’. Bij het beoordelen van die beschuldiging moet de strafrechter op grond van de wet een
aantal vragen één voor één beantwoorden. Hij doet dat op basis van de tenlastelegging en naar aanleiding
van het onderzoek op de terechtzitting.
De vragen die de rechter moet beantwoorden zijn de volgende. De rechter moet beoordelen of bewezen is dat de ten laste gelegde feiten door de verdachte zijn begaan (zie paragrafen ‘4. Beoordeling van het bewijs’ en ‘5. Bewezenverklaring’) en, zo ja, welk strafbaar feit het bewezenverklaarde volgens de wet oplevert (zie paragraaf ‘6. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde’). Als wordt aangenomen dat de feiten bewezen en strafbaar zijn, dan moet de rechter oordelen over de strafbaarheid van de verdachte (zie paragraaf ‘7. Strafbaarheid van de verdachte’) en over de oplegging van een straf of maatregel (zie paragraaf ‘8. Oplegging van straf of maatregel’). Tenslotte moet de rechter oordelen over goederen die onder de verdachte in beslag zijn genomen (zie paragraaf ‘9. Beslissing omtrent het beslag’ en over de vorderingen van de benadeelde partijen (zie paragraaf ’10. Vorderingen van benadeelde partijen’).
De rechtbank heeft een nadere omschrijving van de tenlastelegging toegelaten (als bedoeld in artikel 314a Sv). In hoger beroep is de tenlastelegging nog een keer gewijzigd. Na deze wijzigingen is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
Feit 1
primairhij op of omstreeks 4 januari 2023 te Sint Pancras, gemeente Dijk en Waard [benadeelde 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door die [benadeelde 1] meerdere malen, althans eenmaal met een langwerpig voorwerp (met kracht) tegen het hoofd, althans tegen het lichaam te slaan;
subsidiairhij op of omstreeks 4 januari 2023 te Sint Pancras, gemeente Dijk en Waard, [benadeelde 1] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere huidverscheuringen en oppervlakkige huidbeschadigingen met onderliggend breuken van de schedel, bloedophoping onder het spinnenwebvlies en hersenschorskneuzingen, heeft toegebracht, door die [benadeelde 1] meerdere malen, althans eenmaal met een langwerpig voorwerp (met kracht) tegen het hoofd, althans tegen het lichaam te slaan, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
Feit 2(gevoegd):
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 9 december 2022 tot en met 12 december 2022 te Hoorn en/of Abbekerk en/of Oudorp en/of Heemskerk en/of Beverwijk, een groot geldbedrag (in totaal € 2900), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) (telkens) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door gebruik te maken van een bankpas en/of de daarbij horende pincode;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

3.Vonnis van de rechtbank

Het vonnis van de rechtbank zal om praktische redenen worden vernietigd. Het hof beslist op grond van een in hoger beroep gewijzigde tenlastelegging en komt tot enigszins andere beslissingen. Het hof sluit zich wel grotendeels aan bij de overwegingen van de rechtbank die hieronder gedeeltelijk worden overgenomen.

4.Beoordeling van het bewijs

4.1
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat de onder 1 primair ten laste gelegde moord, kan worden bewezen. Zij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen tot de conclusie leiden dat de verdachte het slachtoffer met vol opzet en voorbedachte raad van het leven heeft beroofd. Het door de verdachte aangewende excessieve geweld, het meerdere keren met een voorwerp tegen het hoofd van het slachtoffer slaan, heeft geleid tot fataal hersenletsel. De handelingen en het gedrag van de verdachte op de dag vóór de moord en op de dag van de moord leiden tot de conclusie dat de verdachte niet in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld, maar afwegingen heeft gemaakt, zich op zijn handelen heeft kunnen beraden en er uiteindelijk voor heeft gekozen om het slachtoffer op deze wijze om het leven te brengen. Het alternatieve scenario van de verdediging is volstrekt onwaarschijnlijk.
De advocaat-generaal heeft, mede gelet op de bekennende verklaring van de verdachte dat hij het geldbedrag zonder opdracht van het slachtoffer van diens rekening heeft gepind, zich ook op het standpunt gesteld dat de onder 2 ten laste gelegde diefstal met valse sleutels, kan worden bewezen.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van de onder 1 primair ten laste gelegde moord. Daartoe heeft hij, kort samengevat, het volgende aangevoerd. De verdachte erkent dat hij het slachtoffer meerdere keren heeft geslagen, maar stelt zich op het standpunt dat hij geen geweld meer op het slachtoffer heeft toegepast, nadat hij hem in de carport heeft getrokken. De verdachte ontkent dat hij van plan was het slachtoffer om het leven te brengen. Het alternatief scenario dat een derde – in de carport buiten het zicht van de camera’s – het slachtoffer fataal letsel heeft toegebracht, nadat de verdachte het slachtoffer naar de carport had gesleept en zelf voor enige tijd de ruimte had verlaten, wordt niet uitgesloten door het aanwezige bewijs. Dit scenario vindt steun in meerdere omstandigheden, waaronder het feit dat getuige [getuige] ook in de carport was op het moment dat de verdachte terugkeerde naar de carport, waar de verdachte het slachtoffer aantrof in een toegetakelde toestand. Daarnaast dragen de opvallende en ongeloofwaardige verklaringen van deze getuige bij aan de overtuiging dat het door de verdediging geschetste alternatieve scenario niet als onaannemelijk of onwaarschijnlijk terzijde kan worden geschoven. Dit betekent dat het scenario weerlegd moet worden door bewijs, terwijl dit bewijs ontbreekt.
Ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde diefstal met valse sleutels heeft de verdediging zich niet verweerd en het oordeel overgelaten aan het hof.
4.3
Oordeel van het hof
4.3.1
Feit 1
Het hof is het grotendeels eens met de motivering van de rechtbank over het bewijs (
vonnis van de rechtbank vanaf paragraaf 3.3.2 “Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van feit 1”), en neemt deze overweging hieronder over, met een aantal tekstuele aanpassingen en aanvullingen.
Inleiding
Op 4 januari 2023 omstreeks 13:57 uur belt de verdachte 112 met de melding dat in de carport op het terrein van de [adres] te Sint Pancras, [benadeelde 1] (hierna: [benadeelde 1] dan wel het slachtoffer) bewegingsloos in de carport ligt en dat hij denkt dat [benadeelde 1] dood is. De verdachte zegt dat hij niet weet wat er is gebeurd, omdat hij daar net aankomt en zegt dat er allemaal bloed is. De verdachte geeft aan de meldkamer aan dat [benadeelde 1] op zijn rug ligt met de stoel bovenop hem. Omstreeks 14:05 uur komt de politie ter plaatse. De politiemedewerkers treffen in de carport een man aan liggend onder een omgeklapte tuinstoel. Deze persoon heeft een snijwond in zijn nek en er is veel bloed bij het hoofd zichtbaar. Bij het lichaam ligt een mes. De hulpdiensten proberen deze persoon tevergeefs te reanimeren.
Bewijs
Uit onderzoek blijkt dat [benadeelde 1] meerdere verwondingen in het gelaat heeft, waaronder botbreuken in het gezicht en losliggende gebitselementen. Op het achterhoofd worden meerdere huidverwondingen geconstateerd. De arts en tevens forensisch patholoog is op basis van aanvullend forensisch pathologisch onderzoek tot de conclusie gekomen dat het overlijden van het slachtoffer kan worden verklaard als gevolg van schedelhersenletsel door meervoudige hevige stomp botsende krachtinwerking op het hoofd. Een andere doodsoorzaak is niet gebleken.
Er is aan de rechterzijde van de hals steekletsel waargenomen, maar daarbij waren geen vitale structuren geraakt. Dat letsel heeft niet bijgedragen aan het overlijden van [benadeelde 1] .
Op de locatie waar het feit plaatsvond, stonden camera’s gericht. Op de beelden van deze camera’s is te zien dat [benadeelde 1] op 4 januari 2023 omstreeks 13:39 uur voorovergebogen op een stoel naast de carport zit te bellen. Vanaf 13:42 uur is de verdachte in beeld. Hij staat dan aan de kant van de woning op enkele meters schuin achter [benadeelde 1] , die nog altijd zit te bellen. De verdachte draagt handschoenen en kijkt omstreeks 13:45 uur omhoog richting de beveiligingscamera, die is bevestigd aan de woning. Om 13:47 uur is te zien dat de verdachte achter het bellende slachtoffer staat en vervolgens een zwaaiende beweging naar achteren maakt met zijn linkerarm. Op het eerstvolgende beeld staat de verdachte nog steeds achter [benadeelde 1] , die dan niet meer voorovergebogen zit, maar achterover in de stoel ligt. [benadeelde 1] beweegt niet. Op de beelden van omstreeks 13:49 uur is te zien dat de verdachte een slaande beweging maakt richting [benadeelde 1] . Hierbij maakt hij gebruik van een voorwerp. De verdachte zwaait met zijn armen naar achteren en slaat op [benadeelde 1] , waardoor zijn lichaam in de stoel beweegt. Hierna buigt de verdachte voorover, kijkt even naar [benadeelde 1] en slaat hem nogmaals met dezelfde beweging. Op de eerstvolgende beelden is te zien dat de verdachte [benadeelde 1] aan zijn benen de carport intrekt, waarbij de stoel wordt meegetrokken. Om 13:51 uur zijn de verdachte en [benadeelde 1] niet meer te zien op de beelden.
Omstreeks 13:55 uur is de verdachte weer in beeld en staat hij bij de ingang van de carport met iets in zijn handen, vermoedelijk een telefoon, gelet op zijn melding bij 112 om 13:57 uur. Om 13:58 uur is op de beelden te zien dat de verdachte aan de kant van de woning staat en weer terugloopt naar het schuurtje, waarna omstreeks 14:05 uur de eerste politieagenten ter plaatsen komen.
Bij onderzoek op de plaats waar het delict plaatsvond, is op de rugleuning en de voorzijde van de zitting van de tuinstoel, die over het slachtoffer lag, bloed aangetroffen. De stoel is voor onderzoek teruggeplaatst naast de carport op de positie waar [benadeelde 1] heeft gezeten, zoals te zien is op de camerabeelden. Ter hoogte van de rugleuning werden op de houten buitenzijde van de carport bloedspatjes aangetroffen. Deze bloedspatjes zijn volgens onderzoekers passend als veroorzaakt door inwerking van een kracht op bloed. Uit het onderzoek volgt dat de waarnemingen op de buitenzijde van de carport nabij de tuinstoel, het bloed en de vernielde rugleuning van de stoel, de letsels op het hoofd en de camerabeelden passend zijn wanneer [benadeelde 1] zittend in de stoel meerdere keren en tot bloedens toe geslagen is met een stomp voorwerp.
Alternatief scenario
Door de verdediging is gesteld dat de verdachte [benadeelde 1] waarschijnlijk drie keer heeft geslagen tegen de nek. De verdachte heeft daarover verklaard dat hij [benadeelde 1] tussen zijn schouder en oor heeft geraakt. De verdachte ontkent dat hij [benadeelde 1] ernstig letsel heeft toegebracht. Bepleit is dat het fatale letsel door een ander dan de verdachte in de carport is toegebracht gedurende de tijd dat de verdachte buiten liep en 112 belde.
De verklaring van een verdachte wordt door de rechter beoordeeld tegen de achtergrond van het bewijs dat beschikbaar is. Ook zal de rechter de geloofwaardigheid en aannemelijkheid van deze verklaring onderzoeken. Als er geen bewijs is dat het scenario van de verdachte niet waar is, kan de rechter ook voorbij gaan aan een verklaring van de verdachte over dat scenario als die verklaring ongeloofwaardig is of niet aannemelijk is geworden. In dat geval is het niet steeds nodig het scenario te weerleggen door middel van bewijs. Naast deze gevallen kan het ook zijn dat een scenario zo onwaarschijnlijk is dat een uitdrukkelijke weerlegging niet vereist is, niet door bewijs en ook niet door een redenering.
De verdediging heeft er terecht op gewezen dat de aanduiding van de tijd op de beelden hapert. Op sommige momenten blijft de secondenotering stilstaan, waarna de tijd een sprong maakt en verder loopt. Dit heeft tot gevolg dat de tijdnotering soms achterloopt op de werkelijke tijd. Niet is gebleken dat de tijdnotering voor uit heeft gelopen op de werkelijke tijd. Het hof houdt er bij het waarderen van het bewijs rekening mee dat de tijdnotering soms stilstaat.
Het hof stelt vast dat de verdachte na het slaan en verplaatsen van het slachtoffer enige tijd in de carport met het slachtoffer heeft doorgebracht, voordat hij 112 heeft gebeld. Uit het dossier volgt niet dat de verdachte, zoals hij stelt, tien minuten bij het slachtoffer vandaan is geweest en een rondje heeft gelopen. Uit de tijdstippen van de camerabeelden in samenhang met het tijdstip van de 112-oproep volgt immers dat de verdachte, nadat hij de carport weer uitkwam, hooguit enkele minuten niet bij de ingang van de carport heeft gestaan. In dat tijdsbestek zou, in het scenario van de verdachte, een ander persoon de carport moeten zijn ingegaan en het slachtoffer ernstig en dodelijk verwond moeten hebben door het slaan met een voorwerp én daarnaast het slachtoffer ook met een mes moeten hebben gestoken in de hals. Dit moet zijn gedaan door een persoon die de verdachte naar eigen zeggen niet bij het slachtoffer heeft gezien of gehoord. Enig aanknopingspunt dat een ander persoon geweld tegen [benadeelde 1] heeft gebruikt ontbreekt. Dat er kanttekeningen geplaatst kunnen worden bij de verklaring die getuige [getuige] heeft afgelegd maakt dit niet anders. Die kanttekeningen maken misschien dat kan worden getwijfeld of hij alles juist heeft waargenomen, maar nog niet dat er aanknopingspunten zijn voor zijn betrokkenheid bij de dood van het slachtoffer. Gelet op al het voorgaande, waaronder ook het korte tijdsbestek tussen het verslepen van [benadeelde 1] naar de carport en de oproep naar de meldkamer acht het hof het door de verdediging aangedragen alternatieve scenario niet geloofwaardig en ook niet aannemelijk geworden.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [benadeelde 1] is overleden aan schedelhersenletsel dat is toegebracht door meervoudige hevige stomp botsende krachtinwerking op het hoofd. Uit een reconstructie van de situatie volgt ook dat het letsel en de aangetroffen bloedsporen buiten de carport passen bij de situatie dat [benadeelde 1] zittend in zijn stoel naast de carport is geslagen met een voorwerp. Uit de camerabeelden volgt dat de verdachte [benadeelde 1] met een voorwerp tegen zijn hoofd slaat, terwijl [benadeelde 1] in de stoel zit en (later) ligt. Het hof komt op grond van de inhoud van de bewijs tot de conclusie dat het de verdachte is geweest die (excessief) geweld heeft gebruikt tegen het slachtoffer. Dit geweld heeft volgens het hof mede bestaan uit het ten minste drie keer met een voorwerp en met kracht op het hoofd slaan van het slachtoffer, als gevolg waarvan hij is overleden.
Voorbedachte raad: juridisch kader
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij [benadeelde 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd. Voor het bewijs van ‘voorbedachten rade’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar dit hoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvonden, dat slechts sprake was van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad pas tijdens de uitvoering van het besluit is ontstaan.
De feiten en omstandigheden in deze zaak
Op de dag van het feit houdt de verdachte [benadeelde 1] in de gaten. Op de camerabeelden voorafgaand aan het feit is te zien dat de verdachte een aantal minuten op de parkeerplaats staat te kijken naar [benadeelde 1] , die op dat moment in de stoel naast de carport aan het bellen is. De verdachte draagt handschoenen. Terwijl de verdachte daar staat kijkt hij omhoog naar de beveiligingscamera, die bevestigd is aan de woning. Vervolgens stapt de verdachte naar achteren om nogmaals naar boven te kunnen kijken. De verdachte loopt vervolgens rustig, maar vrij resoluut, op het slachtoffer af. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het slachtoffer op zijn schouder tikte, waarop het slachtoffer hem een woeste blik zou hebben gegeven, die de verdachte erg boos zou hebben gemaakt. Het op de schouder tikken door de verdachte en het hem aankijken door het slachtoffer blijkt niet uit de camerabeelden. Wel blijkt uit de beelden dat de verdachte het slachtoffer, die voorovergebogen zat te bellen, van achteren heeft benaderd, waardoor het slachtoffer hem niet kon zien aankomen. De verdachte heeft bij de politie hierover verklaard dat het slachtoffer een lange man was en dat hij zittend op de stoel kwetsbaarder was. Als hij iets wilde doen, moest hij hem raken. Nadat het slachtoffer achterover in de stoel ligt, heeft de verdachte het slachtoffer nog tweemaal geslagen. Na het slaan heeft hij het slachtoffer direct aan zijn benen de carport in gesleept. De verdachte draagt bij dit slepen nog steeds handschoenen. In deze carport is een mes gevonden, waarmee het slachtoffer in zijn nek is verwond. Het mes was een opvallend en herkenbaar mes van een medebewoner, dat voorhanden was in de algemeen toegankelijke keuken, waartoe ook de verdachte toegang had.
De verdachte heeft in zijn verhoor bij de politie verklaard dat hij heeft getwijfeld en gebeden tot God voor hulp. De verdachte heeft verklaard dat hij heeft getwijfeld om de moed te krijgen om iemand dood te maken. De verdachte heeft meerdere keren verklaard dat het 'nu of nooit was'. In dat verband heeft hij ook tegenover de politie bij confrontatie met de camerabeelden verklaard dat het nu of nooit was, omdat de volgende dag een afspraak was bij de notaris om een deel van de stal over te schrijven op naam van een dochter van het slachtoffer. Dat vond de verdachte vreselijk. De verdachte heeft ook verklaard, nadat de politie hem voorhoudt dat hij weg had kunnen lopen, dat hij een bepaald besluit had genomen.
Zowel uit de hiervoor beschreven uiterlijke verschijningsvorm als uit de verklaring van de verdachte over zijn afwegingen, blijkt dat de verdachte niet in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld, maar heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad. De verdachte heeft er bewust voor gekozen om het slachtoffer om het leven te brengen.
Contra-indicaties
Het hof ziet geen contra-indicaties die aan het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan. De verdachte heeft weliswaar zelf 112 gebeld, maar pas na enige tijd. Uit de 112-melding volgt dat de verdachte overstuur is, maar ook blijkt dat hij in strijd met de waarheid verklaart dat hij niet weet wat er is gebeurd, omdat hij net aan komt lopen. Een mogelijke contra-indicatie kan ook worden gevonden in het feit dat de verdachte het slachtoffer onder het oog van de beveiligingscamera heeft geslagen. Tegen de ter plaatse gekomen politieagenten heeft de verdachte echter verklaard dat de camera's niet zouden werken en de verdachte verifieert dit voorafgaand aan het feit ook door meermalen omhoog richting de camera's te kijken. Het hof merkt hierbij op dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij in de richting van een camera keek die stuk was. Het hof gaat er dan ook van uit dat de verdachte in de veronderstelling verkeerde dat deze camera's niet werkten en ziet in de aanwezigheid van de camera's daarom geen contra-indicatie.
Conclusie
Op grond van al het voorgaande stelt het hof vast dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft beraden op het genomen besluit om [benadeelde 1] van het leven te beroven. Hij heeft niet gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Hij heeft de gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Het hof is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte met voorbedachte raad [benadeelde 1] van het leven heeft beroofd. Dit wordt ‘moord’ genoemd.
4.3.2
Feit 2
Het hof acht de onder 2 ten laste gelegde diefstal met valse sleutels bewezen gelet op de inhoud van het bewijs.

5.Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair).
hij op 4 januari 2023 te Sint Pancras, gemeente Dijk en Waard, [benadeelde 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door die [benadeelde 1] meerdere malen, met een langwerpig voorwerp met kracht tegen het hoofd te slaan.
2.
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 9 december 2022 tot en met 12 december 2022 te Hoorn en Abbekerk en Oudorp en Heemskerk en Beverwijk, een groot geldbedrag (in totaal € 2900), dat geheel aan [benadeelde 1] toebehoorde telkens heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door gebruik te maken van een bankpas en de daarbij horende pincode.
Hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn opgenomen, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden weergegeven in de op te maken aanvulling op dit arrest.

6.Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van feit 1 primair en feit 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
moord.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.

7.Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 primair en onder 2 bewezenverklaarde uitsluit.

8.Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De raadsman heeft verzocht om – ingeval het hof de ten laste gelegde strafbare feiten toch bewezen zou achten – rekening te houden met de hoge leeftijd van de verdachte en daarbij gesteld dat de in eerste aanleg opgelegde en door de advocaat-generaal geëiste gevangenisstraf van 14 jaren voor de verdachte een verkapte levenslange gevangenisstraf zou kunnen betekenen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft het slachtoffer, bij wie hij al vele jaren woonde, vermoord door hem op zijn eigen erf onverhoeds van achteren te benaderen en op gewelddadige wijze meerdere keren met een voorwerp met kracht tegen zijn hoofd te slaan. De verdachte heeft op brute wijze het slachtoffer het leven afgenomen, het ergste wat een mens een ander kan aandoen.
De verdachte heeft met zijn handelen een onherstelbaar verlies veroorzaakt en groot leed toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer, zijn echtgenote en zijn kinderen. De nabestaanden hebben ter terechtzitting in hoger beroep onder woorden gebracht wat voor impact de moord heeft gehad op hun leven. De dochters van het slachtoffer hebben naar voren gebracht dat zij tot de dag worstelen met de vraag wat het motief van de verdachte voor de moord is geweest. Het hof merkt op dat het motief van de verdachte, om het slachtoffer uitgerekend op dat moment van het leven te beroven, kan zijn gelegen in meerdere omstandigheden, maar dat dit op grond van de beschikbare informatie niet volledig duidelijk is geworden.
Verder heeft de verdachte het slachtoffer een aanzienlijk geldbedrag afhandig gemaakt door meerdere malen met diens bankpas en zonder diens toestemming geld van hem te pinnen. De verdachte is hierbij geraffineerd te werk gegaan door een hoed te dragen zodat hij niet herkenbaar op de camerabeelden zou komen. De verdachte heeft geen respect getoond voor de eigendommen van een ander. Het betreft hier een vervelend feit, maar het is van ondergeschikt belang bij de strafoplegging wegens de ernst van het bewezenverklaarde delict moord.
Wanneer iemand wordt veroordeeld voor een moord, zal de rechter meestal denken aan een lange
gevangenisstraf. Voor enkelvoudige moord worden meestal straffen opgelegd tussen de 15 en 20 jaren. Wel moet daarbij worden bedacht dat dergelijke misdrijven niet altijd goed met elkaar kunnen worden vergeleken.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof onder meer acht geslagen op het rapport van 12 juni 2023, opgesteld door W. Groen, GZ-psycholoog. Uit dit rapport komt geen feiten of omstandigheden naar voren die voor het hof doorslaggevend zijn bij de keuze van de strafsoort of maatregel of bij het bepalen van de duur daarvan.
Het hof realiseert zich dat de verdachte inmiddels op leeftijd is en dat de gevangenisstraf die de rechtbank heeft opgelegd, kan betekenen dat de verdachte de rest van de tijd die hem gegeven is, in detentie doorbrengt. Het hof stelt echter vast dat de straf die de rechtbank heeft opgelegd al relatief laag is. Verder houdt het hof er rekening mee dat de verdachte tijdens het strafproces de nabestaanden geen inzicht heeft gegeven in de motieven van zijn handelen. Dit betekent dat het hof in de houding van de verdachte geen aanleiding heeft kunnen vinden voor een lagere gevangenisstraf dan die door de rechtbank is opgelegd.
Het hof is, gelet op wat hiervoor is overwogen, van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren passend en geboden is.
De tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

9.Beslissing omtrent het beslag

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep aan het hof meegedeeld dat de verdachte reeds afstand gedaan van het onder hem inbeslaggenomen geldbedrag van € 94.600,-, zodat het hof daarover geen beslissing hoeft te nemen.
Het hof is van oordeel dat het onder de verdachte inbeslaggenomen en niet teruggeven geldbedrag van € 8.000 moet worden teruggegeven aan de verdachte. Er bestaat geen aanleiding voor de verbeurdverklaring van dat geldbedrag.

10.Vorderingen van de benadeelde partijen

10.1
Inleiding
In dit strafproces hebben de volgende nabestaanden van het slachtoffer als benadeelde partij schadevergoeding gevorderd:
Weduwe:
- [benadeelde 2]
Kinderen:
  • [benadeelde 3]
  • [benadeelde 4]
  • [benadeelde 5]
  • [benadeelde 6]
  • [benadeelde 7]
  • [benadeelde 8]
  • [benadeelde 9]
  • [benadeelde 10]
  • [benadeelde 11]
  • [benadeelde 12]
Hun vorderingen tot schadevergoeding hebben betrekking op verschillende soorten schade, waaronder materiele en immateriële schade in de vorm van de zogenoemde shockschade en ook affectieschade.
Voor het hof staat buiten twijfel dat de echtgenote en de kinderen van het slachtoffer diep zijn getroffen door het overlijden van hun echtgenoot en vader. Het hof heeft oog voor het verdriet en het leed dat zij ondervinden als gevolg daarvan. Dat neemt niet weg dat de rechter een vordering tot vergoeding van schade alleen kan toewijzen als de wet daar een grondslag voor biedt en zich ook aan de wettelijke regels moet houden als de hoogte van de schadevergoeding wordt bepaald. Mede gelet op het debat tussen de partijen over de juridische grondslag van de vorderingen zal het hof eerst het toepasselijke juridische kader schetsen, waarna die vorderingen afzonderlijk zullen worden beoordeeld.
10.2
Juridisch kader
Voor een aanspraak op vergoeding van ‘immateriële schade’ geldt volgens art. 6:95 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) als vereiste dat sprake is van één van de in de wet genoemde typen gevallen. Alleen in die gevallen bestaat er dus een recht op schadevergoeding. Deze algemene vereisten gelden wanneer iemand zelf lichamelijk letsel heeft opgelopen of in gevaar heeft verkeerd zonder letsel op te lopen, bijvoorbeeld omdat hij zelf is bedreigd.
Voor anderen dan het slachtoffer (‘derden’) die schade lijden door de verwonding of het overlijden van het slachtoffer, bieden de artikelen 6:107, 107a en 108 BW een recht op vergoeding van schade. Zo biedt artikel 6:108 BW lid 2 aan nabestaanden een aanspraak op vergoeding van kosten van lijkbezorging (lid 2). Daarnaast bieden artikel 6:107 lid 1, aanhef en onder b, en artikel 6:108 lid 3 aan (een aantal) naasten en nabestaanden een aanspraak op een vast bedrag aan smartengeld. Dit wordt ook wel ‘affectieschade’ genoemd. De hoogte van de vergoedingen van ‘affectieschade’ zijn vastgelegd in het Besluit vergoeding affectieschade.
Buiten deze artikelen bestaat er geen aanspraak op vergoeding van schade die het gevolg is van de verwonding of het overlijden van een ander. Dit betekent dat een naaste of nabestaande geen aanspraak heeft op vergoeding van kosten van behandeling door een psycholoog of psychiater voor zover dit het gevolg is van letsel of overlijden van een ander. De artikelen 6:107 en 6:108 BW voorzien daar namelijk niet in.
Wel bestaat er ruimte voor een vergoeding van schade als iemand een ander door een misdrijf doodt of verwondt, en hij daarmee ook onrechtmatig handelt tegenover degene bij wie de confrontatie met dat misdrijf (of de gevolgen daarvan) een hevige emotionele schok teweeg brengt. Dit wordt schokschade of ook wel shockschade genoemd. Bij het bepalen of de verdachte tegenover een ander (bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht) onrechtmatig heeft gehandeld, is een aantal factoren van belang. Dit zijn onder meer:
  • De aard, de toedracht en de gevolgen van het tegenover het primaire slachtoffer gepleegde misdrijf, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed.
  • De wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met het tegenover het primaire slachtoffer gepleegde misdrijf en de gevolgen daarvan. Daarbij kan onder meer worden betrokken of hij door fysieke aanwezigheid of anderszins onmiddellijk kennis kreeg van het onrechtmatige handelen tegenover het primaire slachtoffer, of dat hij daarna met de gevolgen van dit handelen werd geconfronteerd. Bij een latere confrontatie kan een rol spelen in hoeverre deze onverhoeds was. Bij het aan dit gezichtspunt toe te kennen gewicht kan meewegen of het secundaire slachtoffer beroepsmatig of anderszins bedacht moest zijn op een dergelijke schokkende gebeurtenis.
  • De aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire slachtoffer, waarbij geldt dat bij het ontbreken van een nauwe relatie niet snel onrechtmatigheid kan worden aangenomen.
De rechter moet aan de hand van onder meer deze factoren, in hun onderlinge samenhang beschouwd, beoordelen of sprake is van onrechtmatigheid, waarbij geen van deze factoren een doorslaggevende betekenis heeft.
Voor zover het gaat om het leed dat naasten en nabestaanden is aangedaan, bestaat er dus alleen ruimte voor de vergoeding van zogenoemde affectieschade en, afhankelijk van de situatie, daarnaast ook schokschade. Naast deze gronden voor de vergoeding van schade, bieden de wet en de jurisprudentie geen andere grondslag voor een vergoeding van schade aan de echtgenote of de kinderen voor het leed dat hen is aangedaan.
10.3
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedroeg destijds € 76.659,27, bestaande uit € 16.659,27 aan materiele schade, € 40.000,- aan shockschade en € 20.000,- aan vergoeding van de affectieschade. De rechtbank heeft de vordering toegewezen tot een bedrag van € 35.137,49. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd tot een bedrag van €76.697,10, bestaande uit € 16.697,10 aan materiele schade, € 40.000,- aan shockschade en € 20.000,- aan vergoeding van de affectieschade.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de beslissing van de rechtbank over de vordering van de benadeelde partijen juist is en gevorderd om te beslissen zoals de rechtbank dat heeft gedaan.
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van de materiële kosten, voor zover die zien op de overlijdensschade, op het standpunt gesteld dat deze schade kan worden toegewezen. Ten aanzien van het overig gevorderde materiële schade heeft hij het hof verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, wegens onvoldoende onderbouwing van het causaal verband tussen de gevorderde kosten en het onder 1 ten laste gelegd feit. Ten aanzien van de gevorderde shockschade heeft de raadsman, onder verwijzing naar de motivering van de rechtbank in het vonnis, het hof primair verzocht om de benadeelde niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair verzocht om matiging van het bedrag. Voor wat betreft de affectieschade, heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat deze schade kan worden toegewezen.
De vordering ten aanzien van de materiële schade bedraagt € 16.697,10 te vermeerderen met de wettelijke rente en bestaat uit de volgende schadeposten:
Overlijdensschade: € 15.105,22
Reiskosten ten behoeve van behandeling: € 91,88
Toekomstige reis en medische kosten: € 1.500
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Het gevorderde bedrag voor de kosten onder a) is naar het oordeel van het hof door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Nu dit deel van de vordering niet wordt betwist en het hof voorts niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal het hof deze toewijzen.
De benadeelde partij heeft verzocht om de vergoeding van affectieschade voor een bedrag van € 20.000. Het hof stelt vast dat de benadeelde partij op grond van het Besluit vergoeding affectieschade (bij overlijden door een misdrijf) als echtgenote recht heeft op een vergoeding van € 20.000,-.
Daarnaast heeft de benadeelde verzocht om een vergoeding van schokschade voor een bedrag van € 40.000,-. Het hof overweegt daarover het volgende. Uit de dossierstukken blijkt niet dat de benadeelde partij op enig moment fysiek is geconfronteerd met de gevolgen van het gepleegde misdrijf. Zij heeft als getuige verklaard dat zij toen zij thuis kwam niet de straat in mocht. Uit haar verklaringen blijkt niet dat zij met het lichaam is geconfronteerd. In de schriftelijke vordering tot vergoeding van schade is namens de benadeelde partij gesteld dat zij heeft gezien hoe haar echtgenoot levenloos op de grond lag in een plas van zijn eigen bloed. Op de zitting bij de rechtbank is naar voren gebracht dat de benadeelde partij in haar eigen woning is geconfronteerd met het levenloze lichaam en het bloed van haar overleden echtgenoot. In hoger beroep heeft de gemachtigde naar voren gebracht dat de benadeelde partij nog steeds wordt geconfronteerd met de omstandigheden waaronder haar echtgenoot is te komen overlijden. Zo is zij langere tijd nog geconfronteerd met de bloedvlekken op het erf en wordt zij ook nu nog geconfronteerd met de strafzaak.
Deze standpunten zijn niet eenduidig en volgen ook niet uit de verklaringen van de benadeelde partij als getuige. Ook passen deze niet zonder meer bij de verklaringen die de kinderen [benadeelde 3] en [benadeelde 4] hebben afgelegd. Beiden verklaren dat zij, nadat zij de eerste keer als getuigen waren gehoord, met hun moeder terug zijn gegaan naar de woning, maar dat het daar afgesloten was en zij niet naar binnen mochten. Dat de benadeelde partij het lichaam van het slachtoffer heeft gezien, blijkt dus niet uit de dossierstukken. Daarnaast volgt uit de dossierstukken niet zonder meer dat er sprake is geweest van een hevige emotionele schok die psychisch letsel tot gevolg heeft gehad. Dit alles betekent dat voor de vaststelling van de feiten nader onderzoek nodig zou zijn.
Het hof is echter van oordeel dat nader onderzoek een onevenredige belasting zou opleveren van dit strafproces. Om deze reden zal het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren voor dit deel van de vordering. Hetzelfde geldt voor de onder b) en c) genoemde materiële schade die bestaat uit de (deels toekomstige) medische kosten en reis- en parkeerkosten ten behoeve van medische behandelingen.
Dit betekent dat het hof niet toekomt aan een (verdere) beoordeling van dit deel van de vordering. Wel zal het hof bepalen dat de benadeelde partij haar vordering kan aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
10.4
Vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 3] en [benadeelde 4]
De benadeelde partijen hebben verzocht om vergoeding van dezelfde schadeposten. Het hof zal deze vorderingen daarom samen bespreken. De benadeelde partijen hebben zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt voor een ieder € 61.500,00, bestaande uit € 40.000 aan shockschade, €20.000 aan affectieschade en € 1.500 als vergoeding van toekomstige reis- en medische kosten. De rechtbank heeft ten aanzien van beide benadeelde partijen enkel de affectieschade toegewezen tot een bedrag van € 20.000,00. De benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Ten aanzien van de gevorderde toekomstige reis- en medische kosten heeft de advocaat van de benadeelde partijen, gelet op het feit dat de benadeelde partijen op dit moment nog niet onder behandeling zijn van een psycholoog, het hof verzocht om hen niet-ontvankelijk te verklaren.
De benadeelde partijen hebben verzocht om de vergoeding van affectieschade voor een bedrag van € 20.000,-. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat deze schade kan worden toegewezen. Het hof stelt vast dat de benadeelde partijen elk op grond van het Besluit vergoeding affectieschade (bij overlijden door een misdrijf) als kind recht hebben op een vergoeding van € 20.000,-.
De benadeelde partijen hebben daarnaast verzocht om de vergoeding van € 40.000,-. Aanvankelijk is namens hen naar voren gebracht dat het gaat om een vergoeding van schokschade. Het hof begrijpt het standpunt in hoger beroep zo dat de benadeelde partijen erkennen dat er geen recht bestaat op een vergoeding van schokschade (Toelichting op de zitting in hoger beroep, punt 20). Wel is aangevoerd dat een recht bestaat op de vergoeding van immateriële schade omdat er sprake is van een ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ (artikel 6:106 BW). Zoals het hof hiervoor al heeft uitgelegd, bieden de wet en de jurisprudentie geen ruimte voor een vergoeding van schade op die grond. Het hof zal de vordering tot vergoeding voor dat deel dan ook afwijzen. Hetzelfde geldt voor zover de benadeelde partijen hebben verzocht om een vergoeding van toekomstige kosten voor een bedrag aan € 1.500, aan reis- en medische kosten ten behoeve van medische behandelingen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
10.5
Vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 5] , [benadeelde 6] , [benadeelde 7] , [benadeelde 8] , [benadeelde 9] , [benadeelde 10] , [benadeelde 11] en [benadeelde 12]
De benadeelde partijen hebben een ieder verzocht om de vergoeding van affectieschade voor een bedrag van € 17.500,-. De rechtbank heeft de vordering toegewezen. De benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal en de verdediging hebben ten aanzien van alle benadeelde partijen zich op het standpunt gesteld dat deze schade kan worden toegewezen.
Het hof stelt vast dat de benadeelde partijen elk op grond van het Besluit vergoeding affectieschade (bij overlijden door een misdrijf) als kind recht hebben op een vergoeding van € 17.500,-.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 57, 289 en 311 Sr.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis van de rechtbank en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde (parketnummer 15-005195-23) en onder 2 (parketnummer 15-127832-23) tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: 8000 EUR (Omschrijving: G: 753024 IBG 05-01-2023)..
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 9]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 9] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro)ter zake van
immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 9] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 33 (drieëndertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 4 januari 2023.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 20.000,00 (twintigduizend euro)ter zake van
immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 4] , ter zake van het onder 1primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 20.000,00 (twintigduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 33 (drieëndertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 4 januari 2023.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 5] ter zake van het onder 1primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro)ter zake van
immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 5] , ter zake van het onder 1primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 33 (drieëndertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 4 januari 2023.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 20.000,00 (twintigduizend euro)ter zake van
immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het onder 1primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 20.000,00 (twintigduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 33 (drieëndertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 4 januari 2023.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 6] ter zake van onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro)ter zake van
immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 6] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 33 (drieëndertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 4 januari 2023.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 7]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 7] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro)ter zake van
immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 7] , ter zake van het onder 1primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 33 (drieëndertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 4 januari 2023.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 8]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 8] ter zake van het onder 1primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro)ter zake van
immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 8] , ter zake van het onder 1primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 33 (drieëndertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 4 januari 2023.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 10]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 10] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro)ter zake van
immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 10] , ter zake van het onder 1primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 33 (drieëndertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 4 januari 2023.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 11]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 11] ter zake van het onder 1primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro)ter zake van
immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 11] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 33 (drieëndertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 4 januari 2023.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 12]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 12] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro)ter zake van
immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 12] , ter zake van het onder 1primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 33 (drieëndertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 4 januari 2023.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 1primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 35.105,22 (vijfendertigduizend honderdvijf euro en tweeëntwintig cent)bestaande uit
€ 15.105,22 (vijftienduizend honderdvijf euro en tweeëntwintig cent) materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij dit deel van de vordering kan aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 1primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 35.105,22 (vijfendertigduizend honderdvijf euro en tweeëntwintig cent) bestaande uit € 15.105,22 (vijftienduizend honderdvijf euro en tweeëntwintig cent) materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 35 (vijfendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 4 januari 2023.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C. Fetter, mr. R.P. den Otter en mr. M. Iedema, in tegenwoordigheid van mr. Z. Hoshmand, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 februari 2025.
[…]