ECLI:NL:GHAMS:2025:406

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
23-002056-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van het vonnis in jeugdstrafrecht met aanpassing van bijzondere voorwaarden en bewijsmiddelen

Op 13 februari 2025 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, dat op 30 augustus 2024 was gewezen. De zaak betreft een jeugdstrafrechtelijke kwestie waarbij de verdachte, geboren in 2008, was aangeklaagd voor straatroof. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de bijzondere voorwaarden en de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging. Het hof voegde een verklaring van de verdachte toe aan de bewijsmiddelen en verving een deel van de bewijsoverweging. De verdachte had samen met anderen de aangever bedreigd met een mes en zijn telefoon afgenomen. Het hof oordeelde dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten. De bijzondere voorwaarden werden aangepast op basis van adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming en de Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, waarbij werd geadviseerd om de verdachte te begeleiden door een coach van E25 en deel te laten nemen aan een begeleid wonen traject. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke werkstraf werd deels toegewezen, met een vervangende jeugddetentie van 8 dagen. Het hof verlengde ook de proeftijd met een jaar. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof, waarbij mr. E.C.M. Bouman niet in staat was om het arrest mede te ondertekenen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002056-24
datum uitspraak: 13 februari 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 30 augustus 2024 in de strafzaak onder de parketnummers 13-142917-24 en 10-235593-23 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2008,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 30 januari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit bevestigen, behalve ten aanzien van de beslissing op de vordering tenuitvoerlegging en de beslissing op de bijzondere voorwaarden gesteld bij de door de rechtbank deels voorwaardelijk opgelegde en in hoger beroep bevestigde jeugddetentie, welke beslissing in een aanvullende overweging wordt toegelicht.
In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.
Daarnaast zal het hof de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep aan de bewijsmiddelen toevoegen en zal het hof de door de rechtbank gebezigde bewijsoverweging op pagina 3, tweede alinea, vijfde zin, vanaf de woorden “De rechtbank vindt” tot en met “de tenlastegelegde straatroof” schrappen en vervangen door de volgende overweging:
Het hof passeert de verklaring van de verdachte en volgt de verklaring van de aangever. Daartoe overweegt het hof als volgt.
De aangever heeft zeer specifiek en concreet verklaard over het handelen van de verdachte en de andere betrokken jongens en zijn verklaring bij de raadsheer-commissaris heeft aan de geloofwaardigheid van de aangifte geenszins afbreuk gedaan. De verklaring van medeverdachte [medeverdachte] en het feit dat de telefoon van de aangever daadwerkelijk is weggenomen, bieden tevens steun aan de verklaring van de aangever. Uit de camerabeelden blijkt voorts dat de verdachte -na het plegen van de straatroof- over straat rent met een groot mes in zijn hand. Kort daarvoor heeft de verdachte -naar eigen zeggen- op straat, dat mes uit zijn broeksband getrokken en het getoond aan de vader van aangevers vriend, die bij hem verhaal kwam halen over de weggenomen telefoon. Hieruit blijkt bereidheid bij de verdachte om het mes te trekken, hetgeen het hof in enige mate sterkt in de overtuiging dat hij dat kort ervoor ook bij aangever heeft gedaan.
Het hof acht het niet aannemelijk dat de verdachte zijn mes heeft getrokken in reactie op het trekken van een mes door aangever. Het dossier, en in het bijzonder de daarin weergegeven opgenomen gesprekken, biedt daarvoor onvoldoende steun.
Door samen met vier andere jongens achter de aangever en zijn vriend aan te gaan, hen te vragen wat voor een telefoons zij bij zich hadden, een box binnen te gaan, de aangever aldaar in te sluiten door in een rijtje voor de aangever te gaan staan en vervolgens een mes tevoorschijn te halen, die richting de aangever te houden en de telefoon van de aangever weg te nemen, is naar de uiterlijke verschijningsvorm ervan sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten. Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachte zich samen met de andere jongens schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde straatroof, waarbij de verdachte het mes heeft laten zien met het oogmerk om de diefstal gemakkelijk te maken.

Bewijsmiddelen

1. De verklaring van de
verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 30 januari 2025.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Het klopt dat wij in de box in een rijtje voor de aangever zijn gaan staan en dat hij geen kant op kon.

Bijzondere voorwaarden

Ter zitting in hoger beroep is door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en de Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna: de jeugdreclassering) naar voren gebracht dat de verdachte in het kader van voorwaarden met betrekking tot een schorsing van de voorlopige hechtenis in een andere strafzaak op korte termijn zal worden begeleid door een coach vanuit E25. Zowel de Raad, als de Jeugdreclassering, alsook de verdachte hebben naar voren gebracht dat de hulpverlening door De Waag niet succesvol is gebleken, omdat de geboden hulp niet bij de verdachte bleek te passen. Volgens de Raad en de Jeugdreclassering zal begeleiding door een coach vanuit E25 beter bij de verdachte aansluiten. Het hof ziet dan ook redenen om de hulpverlening te laten verlopen via E25 (dan wel een soortgelijke instelling) en niet langer het meewerken aan hulpverlening vanuit De Waag als voorwaarde te stellen.
Daarnaast is door de Raad geadviseerd om de verdachte als bijzondere voorwaarde op te leggen dat hij deel dient te nemen aan een begeleid wonen traject. Al langere tijd vinden er serieuze bedreigingen plaats aan het adres van de verdachte, waar hij samen met zijn oma en stiefopa woont. Het zou dan ook wenselijk zijn dat hij (in elke geval tijdelijk) ergens anders kan gaan wonen, waar hij tevens wordt begeleid. Gelet op voornoemd advies van de Raad zal het hof ook deze bijzondere voorwaarde aan de verdachte opleggen. De jeugdreclassering heeft zich ter terechtzitting aangesloten bij de adviezen van de Raad.
Gelet op het voorgaande ziet het hof aanleiding om deels andere bijzondere voorwaarden te formuleren, dan dat de rechtbank heeft opgelegd.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kantonrechter Rotterdam van 8 maart 2024 opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 30 uren, te vervangen door 15 dagen jeugddetentie, onder parketnummer 10-235593-23. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Het hof ziet aanleiding om de straf slechts deels ten uitvoer te leggen, te weten voor de duur van 16 uren, te vervangen door 8 dagen jeugddetentie.
Het hof acht termen aanwezig om voor het overige de bij dat vonnis vastgestelde proeftijd met 1 (één) jaar te verlengen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing op de vordering tenuitvoerlegging en de beslissing op de bijzondere voorwaarden gesteld bij de door de rechtbank deels opgelegde en in hoger beroep bevestigde jeugddetentie en doet in zoverre opnieuw recht.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
- zich zal houden aan het hebben van een positieve vrijetijdsbesteding in de vorm van voetbal (of een andere bezigheid) en een bijbaan;
- zich zal houden aan het schoolrooster;
- zijn medewerking zal verlenen aan hulpverlening vanuit een jongerencoach van E25 of een soortgelijke instelling, zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
- zijn medewerking zal verlenen aan plaatsing in een nader te bepalen instelling voor begeleid wonen en zich zal houden aan de afspraken en actief zal deelnemen aan het programma van de instelling, een en ander zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering mogelijk acht op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [medeverdachte], geboren op [geboortedag 2] 2007.
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt de tenuitvoerlegging van een gedeelte van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kantonrechter Rotterdam van 8 maart 2024, parketnummer 10-235593-23 (namelijk een werkstraf van 30 uren te vervangen door 15 dagen jeugddetentie), te weten een
taakstrafbestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
16 (zestien) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
8 (acht) dagenjeugddetentie.
Verlengt de proeftijd voor het overige (namelijk 14 uren werkstraf te vervangen door 7 dagen jeugddetentie) als vermeld in het vonnis van de kantonrechter Rotterdam van 8 maart 2024, parketnummer 10-235593-23, met een termijn van 1 (een) jaar.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.W.T. Klappe, mr. M.J.A. Duker en mr. E.C.M. Bouman, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Damo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 februari 2025.
Mr. E.C.M. Bouman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.