ECLI:NL:GHAMS:2025:368

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
000840-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beschikking van de rechtbank Noord-Holland inzake verzoek om vergoeding van kosten rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin een verzoek om vergoeding van kosten voor rechtsbijstand werd behandeld. De appellant, geboren in 1966, heeft op 2 september 2024 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank, die op 26 augustus 2024 werd gegeven. De advocaat-generaal heeft op 24 december 2024 zijn standpunt kenbaar gemaakt. Tijdens de openbare behandeling op 14 januari 2025 zijn de advocaat-generaal, de appellant en diens advocaat gehoord.

Het verzoek van de appellant betreft een vergoeding van kosten voor rechtsbijstand in verband met een strafzaak, die is geëindigd zonder oplegging van straf. De appellant heeft kosten gemaakt voor rechtsbijstand ten bedrage van € 16.074,18 in de strafzaak, € 680,00 in de verzoekschriftprocedure in eerste aanleg en € 340,00 in de verzoekschriftprocedure in hoger beroep. Het hof heeft vastgesteld dat het verzoek tijdig is ingediend en dat de zaak met het parketnummer 96/000784-22 op 13 mei 2024 is geseponeerd.

Het hof overweegt dat de kosten voor rechtsbijstand alleen voor vergoeding in aanmerking komen als deze betrekking hebben op het geseponeerde feit. De appellant heeft aangegeven dat hij zich gedurende jaren tegengewerkt heeft gevoeld door de overheid, wat ook verband houdt met zijn actieve rol in de lokale politiek. Het hof heeft de kosten voor rechtsbijstand geschat en komt tot de conclusie dat gronden van billijkheid aanwezig zijn voor toekenning van een vergoeding. Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en een vergoeding van € 2.174,34 toegekend aan de appellant, waarbij het overige verzochte werd afgewezen.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 000840-24 (530 Sv)
parketnummer in eerste aanleg: 96/000784-22
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Noord-Holland van 26 augustus 2024 op het verzoekschrift op de voet van de artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. H.J.G. Dudink,
Stolbergstraat 8, 2012 EP Haarlem.

1.Procesverloop

Het hoger beroep is op 2 september 2024 ingesteld door verzoeker (hierna: appellant).
Op 24 december 2024 is het standpunt van de advocaat-generaal kenbaar gemaakt.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 14 januari 2025 de advocaat-generaal, appellant en de advocaat van appellant ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord.

2.Inhoud van het verzoek

Het verzoek - zoals aangevuld in raadkamer in hoger beroep met het verzoek onder c - strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 16.074,18;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in eerste aanleg ten bedrage van € 680,00;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in hoger beroep ten bedrage van € 340,00.

3.Beoordeling

Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
Het inleidende verzoek is tijdig ingediend.
Omvang zaak
Op 13 mei 2024 is de zaak met voornoemd parketnummer geseponeerd. Ten aanzien van appellant is proces-verbaal opgemaakt wegens een verdenking van het verstoren van de nachtrust op 15 september 2021.
Onder a is verzocht om toekenning van een vergoeding voor kosten rechtsbijstand in de periode 24 december 2020 tot en met 14 mei 2024. Blijkens het verzoekschrift en de bijgevoegde stukken ziet de rechtsbijstand niet alleen op het geseponeerde feit, maar tevens op problemen die appellant gedurende een aantal jaren heeft ondervonden in zijn contacten met de politie: dit betreft onder andere het niet mogen doen van aangifte van het feit dat de buren met een camera zijn minderjarige dochter bespiedden of BOA’s en politieagenten die op meerdere momenten bij/rondom zijn huis waren en daar opsporingshandelingen verrichtten. Appellant is in dit verband ook bijgestaan bij het indienen van een klacht bij het VIK op 15 maart 2023. Appellant heeft in raadkamer toegelicht dat hij zich gedurende een aantal jaren tegengewerkt heeft gevoeld door de overheid, vermoedelijk vanwege zijn actieve rol in de lokale politiek in Purmerend, en de gebeurtenissen (en daarmee de verleende rechtsbijstand), waartoe ook het geseponeerde feit behoort, nauw verweven zijn en daarom in samenhang bezien moeten worden.
Het hof overweegt dat in artikel 530 Sv onder andere de mogelijkheid wordt geboden om op betrekkelijk eenvoudige wijze een vergoeding te krijgen voor de kosten gemaakt voor rechtsbijstand in een zaak die is geëindigd zonder oplegging of straf en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a Sr. Onder het begrip zaak moet na dagvaarding worden verstaan al datgene waarop het rechtsgeding betrekking heeft. Indien nog geen dagvaarding heeft plaatsgevonden, zoals in de onderhavige zaak, zal de omvang van de zaak in beginsel moeten blijken uit de inhoud van het strafdossier. Hetgeen de advocaat en appellant naar voren hebben gebracht is onvoldoende om van een ruimer zaaksbegrip uit te gaan. Dit betekent dat alleen de kosten rechtsbijstand die zijn verleend met betrekking tot het geseponeerde feit voor vergoeding in aanmerking komen. Het hof zal deze kosten met gebruik making van haar schattingsbevoegdheid begroten op de wijze als hierna vermeld. Het meerdere waarvan vergoeding is gevraagd zal worden afgewezen.
Gronden van billijkheid
Ingevolge het bepaalde in artikel 534, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Het hof acht gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van een vergoeding. Uit de urenspecificatie blijkt evenwel niet welke posten precies betrekking hebben op het geseponeerde feit. Het hof begroot de tijd die aan de zaak is besteed als volgt; voor het instellen van verzet, de bestudering van een zeer beperkt en eenvoudig procesdossier en het contact met appellant schat het hof dat 4 uur aan rechtsbijstand is verleend tegen een tarief van € 225 ex 6% kantoorkosten en 21% btw; de totale kosten inclusief kantoorkosten en BTW bedragen derhalve € 1.154,34. Deze kosten komen daarmee voor toewijzing in aanmerking.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de strafzaak ten bedrage van € 1.154,34.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure in eerste aanleg ten bedrage van € 680,00.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure in hoger beroep ten bedrage van € 340,00.
Gelet op het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen en opnieuw recht doen.

4.Beslissing

Het hof:
Vernietigt de beschikking waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Kent op de voet van artikel 530 Sv aan appellant een vergoeding toe van € 2.174,34 (tweeduizend honderdvierenzeventig euro en vierendertig cent).
Wijst het meer of anders verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. A.M.P. Geelhoed, A.W.T. Klappe en N.C. Laatsch, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de oudste raadsheer en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 4 februari 2025.
De oudste raadsheer beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 2.174,34 (tweeduizend honderdvierenzeventig euro en vierendertig cent) op bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. Stichting Beheer Derdengelden Stolberg o.v.v. [ovv].
Amsterdam, 4 februari 2025,
mr. A.W.T. Klappe, oudste raadsheer.