Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
- het bedrijfspand wordt verkocht aan een derde en dat de verkoopopbrengst, na aftrek van kosten, gelijkelijk tussen partijen dient te worden verdeeld, evenals de te ontvangen huurpenningen tot aan de levering van het bedrijfspand;
- de eenmanszaak van de man, genaamd [X] , inclusief alle activa en passiva aan de man wordt toegedeeld, zonder nadere verrekening;
- de Ford Transit met een waarde van € 2.000,- aan de man wordt toegedeeld, zodat de vrouw recht heeft op een bedrag van € 1.000,-;
- de banksaldi van partijen per peildatum (27 juli 2022) bij helfte dienen te worden gedeeld;
- het spaargeld van partijen ter hoogte van € 40.000,- wordt verdeeld en, omdat zij dit bedrag heeft veiliggesteld, de vrouw de man een bedrag van € 20.000,- dient te voldoen;
- de inboedelgoederen aan de vrouw worden toegedeeld tegen een waarde van € 5.000,-, zodat de man recht heeft op een bedrag van € 2.500,-;
- de belastingaanslagen met betrekking tot de huwelijke periode samen dienen te worden gedragen en teruggaven in genoemde periode gelijkelijk dienen te worden gedeeld;
- de vrouw aan de man een gebruikersvergoeding dient te voldoen voor het gebruik van de voormalig echtelijke woning van partijen van € 550,- per maand, met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand tot aan de levering van de woning, zo lang zij de woning bewoont.
- het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een door de man te betalen uitkering tot haar levensonderhoud (hierna: partneralimentatie) van € 5.140,- bruto per maand;
- het verzoek van de man om verrekening van kosten, waarbij hij nog € 10.000,- van de vrouw wil ontvangen.
- de door de man te betalen partneralimentatie vast te stellen op € 5.727,- bruto per maand, althans op een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag, vanaf de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, althans een door het hof in goede justitie te bepalen datum;
- de man te veroordelen binnen vijf dagen na de datum van de te wijzen beschikking aan de vrouw te betalen een bedrag van € 7.956,77 over de periode augustus 2022 t/m oktober 2023, zijnde de helft van de huurinkomsten van het bedrijfspand minus de helft van de kosten van de VvE;
- de man te veroordelen aan de vrouw te betalen een bedrag van € 738,50 per maand vanaf 1 november 2023 tot en met de datum van levering van het bedrijfspand aan een derde;
- te bepalen dat de vrouw op grond van het bepaalde in de artikelen 1:81, 1:82 en 1:84 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) een bedrag van € 21.354,86 mag verrekenen met het spaarsaldo van partijen, subsidiair de man te veroordelen tot betaling van dat bedrag;
- te bepalen dat de man geen vergoedingsrecht toekomt ter zake het gebruik door de vrouw van de echtelijke woning;
- te bepalen dat de man de belastingschulden van partijen over de jaren 2020, 2021 en 2022 onder vrijwaring van de vrouw voor zijn rekening neemt, zonder nadere verrekening;
- te bepalen dat de man de helft van de waarde van de eenmanszaak aan de vrouw dient te vergoeden en voor de berekening gehouden is alle relevante gegevens over te leggen;
- de man te veroordelen in de proceskosten van de reeds gemaakte kosten ten aanzien van de procedure in eerste aanleg, en voor zover mogelijk, kosten ten aanzien van de procedure in hoger beroep, en de kosten gemaakt voor executie van de bestreden beschikking.
5.De motivering van de beslissing in principaal en incidenteel beroep
aanslagenmet betrekking tot de huwelijkse periode samen dienen te worden gedragen, vernietigen en bepalen dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de na de peildatum nog niet betaalde belasting
schuldenvoor zover deze betrekking hebben op de periode tot 27 juli 2022 en dat na de peildatum ontvangen belastingteruggaven die betrekking hebben op de genoemde periode bij helfte dienen te worden gedeeld.
“Als reactie op het standpunt van de vrouw dat de man alles heeft ontvangen en naar zijn loods is gegaan: vaarbewijs, sleutelhangers, camera, etc. Dat klopt. Het is prima dat de vrouw bereid is er een waarde van 5.000 euro aan te hechten”. Het hof maakt daaruit op dat de man zijn spullen heeft ontvangen en akkoord is gegaan met een (totale) waarde van € 5.000,-. Weliswaar heeft de man tijdens de behandeling in hoger beroep gezegd dat het vaarbewijs, sleutelhangers en camera nog niet in de loods stonden maar daar eventueel daar neergezet zouden kunnen worden, maar dat hij dit ook zo in eerste aanleg heeft gezegd, blijkt nergens uit. Het verzoek van de man om alsnog te bepalen dat de vrouw € 30.000,- moet betalen voor de inboedelgoederen zal dan ook worden afgewezen.
6.De beslissing
mr. M.J. Alt-van Endt, in tegenwoordigheid van de griffier, en is op 11 februari 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.