ECLI:NL:GHAMS:2025:34

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 januari 2025
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
200.341.596/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie en niet-wijzigingsbeding in echtscheidingsconvenant

In deze zaak gaat het om de wijziging van partneralimentatie die de vrouw aan de man betaalt op basis van een echtscheidingsconvenant. De vrouw heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, die haar verzoek om wijziging van de alimentatie afwees, aangevochten. De rechtbank had geoordeeld dat de vrouw niet had aangetoond dat er sprake was van een ingrijpende wijziging van omstandigheden die haar zou vrijstellen van het niet-wijzigingsbeding in het convenant. De vrouw stelt dat de man niet voldoende inspanningen heeft geleverd om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien, terwijl de man betoogt dat hij zich wel degelijk heeft ingespannen, maar dat zijn inkomsten als edelsmid niet direct zijn gestegen. Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat de vrouw niet heeft voldaan aan de verzwaarde stelplicht om aan te tonen dat er sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden dat het niet-wijzigingsbeding niet meer van toepassing is. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de vrouw af.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.341.596/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/337360 / FA RK 23-986
Beschikking van de meervoudige kamer van 7 januari 2025 in de zaak van
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.H.M. de Boer te Alkmaar,
en
[de man] ,
wonende te [plaats B] , Spanje,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. F.R. Menso te Alkmaar.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de partneralimentatie die de vrouw op grond van het echtscheidingsconvenant aan de man betaalt.
1.2
De rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de rechtbank) heeft op 27 februari 2024 de verzoeken van de vrouw ten aanzien van de wijziging van de partneralimentatie afgewezen (hierna: de bestreden beschikking).
De vrouw is het daar niet mee eens en vindt dat sprake is van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat zij niet langer aan het niet-wijzigingsbeding uit het echtscheidings-convenant kan worden gehouden. De man is het wel eens met de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 24 mei 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De man heeft op 8 juli 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de vrouw van 28 mei 2024 met bijlage,
- een bericht van de zijde van de vrouw van 7 oktober 2024 met bijlage,
- een bericht van de zijde van de man van 13 oktober 2024 met bijlagen,
- een bericht van de zijde van de vrouw van 14 oktober 2024 met bijlagen en
- een bericht van de zijde van de man van 14 oktober 2024 met bijlagen.
2.4
De zitting heeft op 25 oktober 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat,
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
Beide advocaten hebben ter zitting een pleitnotitie overgelegd.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw zijn gehuwd (in algehele gemeenschap van goederen) [in] 2002. Bij beschikking van 9 maart 2020 van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ‘s-Hertogenbosch, is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. De echtscheidings-beschikking is op 16 april 2020 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Uit het huwelijk van partijen zijn twee dochters geboren die inmiddels meerderjarig zijn.
3.2
Bij de echtscheidingsbeschikking is bepaald dat het aangehechte echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan deel uitmaken van de beschikking.
In het op 10 januari 2020 door partijen ondertekende echtscheidingsconvenant is een door de vrouw met ingang van 1 januari 2020 te betalen uitkering tot levensonderhoud van de man vastgelegd van € 1.253,- per maand. Partijen zijn een niet-wijzigingsbeding overeengekomen. Artikel 2 van het convenant luidt als volgt:

2.1 Behoefte
De man en de vrouw stellen de behoefte van eenieder hierbij vast op € 2.428,00 netto per maand, uitgaande van een netto gezinsinkomen van € 5.189,00 per maand en kosten van de kinderen van € 1.142,00 per maand.
Voor verdere details omtrent de behoefte wordt verwezen naar de uitgangspunten beschreven
in productie 2.
2.2
Draagkracht
De draagkracht van de vrouw is gebaseerd op de uitgangspunten beschreven in productie 2.
2.3
Partneralimentatie
a.
a) Op basis van de aldus vastgestelde behoefte en draagkracht komen de man en de vrouw overeen, dat de vrouw, met ingang van 1 januari 2020 zal bijdragen in het levensonderhoud van de man met een bedrag van € 1.253,00 per maand, welk bedrag bij vooruitbetaling maandelijks aan de man zal worden voldaan.
Het bedrag van de partneralimentatie is gebaseerd op de projectie 'Voorlopige 2020' zoals beschreven in de alimentatieberekening (productie 2).
De man en de vrouw stemmen uitdrukkelijk in met deze berekening en de uitkomsten daarvan.
Voormeld bedrag is een brutobedrag. De daarover verschuldigde inkomstenbelasting en heffingen zijn voor rekening van de alimentatiegerechtigde.
b) De partijen zijn bekend met de fiscale gevolgen van de afbouw van het tarief in de inkomstenbelasting waartegen de grondslag verminderende posten als bedoeld in art. 2.10 lid 2 Wet IB 2001 in aanmerking worden genomen (beperking aftrek), rekening houdend met het
hiervoor staande zijn de partijen overeengekomen dat het in artikel 2.3 a) bepaalde niet bij rechterlijke uitspraak kan worden gewijzigd op grond van een wijziging van de omstandigheden, behoudens in geval van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden, dat diegene die de wijziging verzoekt naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het niet-wijzigingsbeding mag worden gehouden, zoals in artikel 1:159 lid 3 BW is bepaald.
De man en de vrouw verstaan onder een dergelijke ingrijpende wijziging van omstandigheden:
- de situatie dat er zich een wijziging voordoet op grond van het in dit convenant over artikel 1:160 BW bepaalde;
- de situatie dat er zich een wijziging voordoet in het inkomen van de man zoals in artikel 2.4
vermeld;
- het geval dat de vrouw kan aantonen dat haar inkomsten, niet incidenteel, in relevante mate 15% of meer gedurende minimaal zes maanden zijn verminderd door omstandigheden buiten
haar toedoen;
- het geval dat de vrouw minder gaat werken dan wel van een uittredingsregeling gebruik maakt.
2.4
Inkomen van de alimentatiegerechtigde
a.
a) Bij de vaststelling van de alimentatie voor de man is er vanuit gegaan dat de man ten tijde van het ondertekenen van het convenant een inkomen uit onderneming heeft van € 2.416,00 bruto per jaar. De man zal zich inspannen een hoger inkomen te verwerven om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien.
b) Indien de man meer inkomsten uit arbeid gaat verwerven, respectievelijk wanneer de arbeidsinkomsten van de man in de toekomst stijgen boven € 2.416,00 bruto per jaar hebben deze inkomsten - zolang zij een bedrag van € 13.947,00 bruto per jaar niet te boven gaan – geen invloed op de hoogte van de alimentatie. Indien het eigen inkomen uit arbeid het bedrag van € 13.947,00 bruto per jaar te boven gaat, wordt de alimentatie verminderd met 50% van het meerdere. Bereiken zijn Inkomsten uit arbeid en partneralimentatie het bedrag van € 47.722,00 bruto per jaar, dan wordt het meerdere voor 100% op de alimentatie gekort.
c) Ingeval de man een groter vermogen heeft dan € 50.000,00 (drempel) wordt het in artikel 2.3 vermelde alimentatiebedrag verminderd met 3% per jaar van het vermogen, voor zover hoger dan het bedrag van de drempel.
d) Als peildatum voor de vaststelling van het vermogen geldt 1 januari van het jaar, waarin de
alimentatie verschuldigd is. Het vermogen is gelijk aan het fiscale vermogen, exclusief het heffingsvrije vermogen.
e) De man is gehouden om binnen zes maanden na afloop van een kalenderjaar aan de vrouw een jaaropgave of een aanslag inkomstenbelasting te overleggen om te bezien of de partneralimentatie aanpassing behoeft. Een aanpassing werkt niet verder terug dan de eerste
dag van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarop de jaaropgave of de aanslag inkomstenbelasting betrekking heeft.”

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de verzoeken van de vrouw afgewezen.
De vrouw had verzocht te bepalen, met wijziging van de echtscheidingsbeschikking en het in die beschikking opgenomen convenant in zoverre, dat de uitkering tot levensonderhoud van de man:
  • primair met ingang van 1 januari 2024 in het geheel komt te vervallen (limitering);
  • subsidiair op nihil zal worden gesteld:
  • meer subsidiair op termijn geheel komt te vervallen (limitering op termijn);
  • nog meer subsidiair op termijn op nihil wordt gesteld,
althans te stellen op een door de rechtbank te bepalen bedrag en met ingang van en tot een door de rechtbank vast te stellen datum, met veroordeling van de man om eventueel teveel ontvangen alimentatie aan de vrouw terug te betalen binnen veertien dagen na betekening van de af te geven beschikking.
4.2
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking en met wijziging in zoverre van de echtscheidingsbeschikking en het in die beschikking opgenomen convenant, primair: te bepalen dat de uitkering tot levensonderhoud van de man met ingang van l januari 2024 in het geheel komt te vervallen (limitering),
subsidiair: met ingang van 1 januari 2024 op nihil zal worden gesteld,
meer subsidiair: op een door het hof te bepalen termijn geheel komt te vervallen (limitering op termijn),
nog meer subsidiair: op een door het hof te bepalen termijn op nihil wordt gesteld,
althans te bepalen dat de vrouw een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum en tot een zodanige datum verschuldigd is als het hof juist zal achten, met veroordeling van de man om eventueel teveel ontvangen alimentatie aan de vrouw terug te betalen binnen veertien dagen na betekening van de door het hof te geven beschikking.
4.3
De man verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Inleiding
5.1.
De kern van het geschil is gelegen in de in het convenant vermelde inspanningsverplichting van de man; de vrouw stelt dat de man niet aan die verplichting voldoet en dat daarom sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden dat de vrouw niet langer aan het niet-wijzigingsbeding kan worden gehouden.
De man stelt dat voor de vraag of sprake is van een wijziging van omstandigheden alleen naar de limitatieve gronden in artikel 2.3 van het echtscheidingsconvenant moet worden gekeken. Bovendien stelt hij wel te hebben voldaan aan zijn inspanningsverplichting.
De standpunten
5.2
De vrouw heeft haar standpunt als volgt toegelicht. De man heeft (in 2019) bij het overleg van partijen over de inhoud van het echtscheidingsconvenant ingeschat dat hij ongeveer drie jaar de tijd nodig zou hebben om in de kosten van zijn eigen levensonderhoud te voorzien. Die termijn is weliswaar niet opgenomen in het convenant (omdat de man dat niet wilde), maar voor de vrouw is die termijn de reden geweest dat zij in 2022 de man heeft laten weten later dat jaar te willen stoppen met de betaling van partneralimentatie aan hem. Zij was niet (goed) op de hoogte van het inkomen dat de man tijdens hun huwelijk had. De man is edelsmid en heeft sinds 2003 een eenmanszaak, genaamd [X] , waarmee hij sieraden ontwerpt en vervaardigt en via internet verkoopt. Gezien de inschatting van de man dat hij binnen drie jaar in zijn eigen levensonderhoud kon voorzien, heeft de vrouw zich destijds akkoord verklaard met ondertekening van het convenant. Zij vertrouwde erop dat de man zijn inkomsten als zelfstandige zou uitbreiden dan wel dat hij in loondienst zou treden zodat hij na drie jaar op eigen benen zou kunnen staan. De man heeft zich echter onvoldoende ingespannen. Hij is in 2021 verhuisd naar Spanje. Die verhuizing is niet een omstandigheid waarmee partijen bij het opstellen van het convenant rekening hebben gehouden. Toch stelt de man dat hij minder omzet heeft kunnen draaien, omdat hij bezig was met de verbouwing van zijn woning aldaar. Hij onderbouwt die stelling volgens de vrouw echter niet. Zij ziet dan ook niet in hoe de rechtbank heeft kunnen overwegen dat de man zich steeds voldoende heeft ingespannen om een inkomen te verwerven hoger dan € 2.416,- bruto per jaar. Het inkomen van de man kan niet gelijk worden gesteld aan zijn omzet. Ook de door de man overgelegde bankafschriften zeggen in feite niets over zijn inkomen. De vrouw heeft een analyse gemaakt aan de hand van de cijfers van de man en daaruit blijkt dat de omzet en de kosten zijn gedaald; de man heeft dus waarschijnlijk minder verkoopactiviteiten gehad. Zijn gemiddelde jaarresultaat ligt ver onder het gemiddelde minimumloon. Als het hem als zelfstandige niet lukt, kan hij gezien de huidige arbeidsmarkt in loondienst treden als goudsmid of diamantslijper.
De vrouw meent dat het de man te verwijten valt dat hij inmiddels niet zodanig meer inkomsten verwerft dat hij in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien, hetgeen alleen al kan worden afgeleid uit het gegeven dat de man na ommekomst van de door hem genoemde drie jaar nog steeds behoefte zegt te hebben aan alimentatie. Daardoor is sprake van een wanverhouding; de vrouw betaalt nu al twee jaar langer alimentatie dan de bedoeling was.
5.3
De man heeft verweer gevoerd. Hij wijst erop dat de vrouw tijdens hun huwelijk de kostwinner was en dat hij hoofdzakelijk voor de kinderen en het huishouden zorgde; zijn inkomsten als edelsmid waren minimaal. De man wilde echter niet afhankelijk blijven van de vrouw en hij heeft dan ook geprobeerd zijn inkomsten uit te breiden. Zijn inschatting dat dat binnen drie jaar zou lukken, is niet juist gebleken. Het was niet meer dan een inschatting of een streven en kan dus niet worden aangemerkt als een toezegging en zeker niet als een grond waarop het niet-wijzigingsbeding terzijde kan worden geschoven. Dat het de man niet is gelukt, wil niet zeggen dat hij zich niet heeft ingespannen: hij heeft juist harder gewerkt dan in de jaren daarvoor. In zijn vak vertaalt zich dat niet meteen in winst. Bovendien waren zijn lasten hoger dan gedacht omdat de vrouw, die aanvankelijk te kennen had gegeven de voormalig echtelijke woning te willen overnemen, deze woning toch wilde verkopen. Daardoor moest ook de man nog enige tijd de lasten van die woning dragen.
De overwaarde op de voormalig echtelijke woning heeft de man gebruikt om de woning in Spanje van te kopen en te verbouwen tot werkruimte en winkel. Naar zijn mening kan dat worden gezien als voldoen aan zijn inspanningsverplichting, welke verplichting overigens niet nader ingevuld is in het convenant.
De man heeft verwezen naar zijn jaarstukken van 2021 tot en met 2023 waaruit een resultaat blijkt van achtereenvolgens € 4.892,-, € 10.856,- en € 2.379,-. Ook heeft hij bankafschriften van 2023 en 2024 in het geding gebracht waaruit blijkt dat in 2023 € 6.986,- is bijgeschreven op zijn bankrekening en in 2024 € 5.896,-. Een geringe of dalende omzet wil niet zeggen dat de man zich niet inspant. Hij heeft eerder wel gesolliciteerd maar dat heeft hem geen werk opgeleverd. De man is 61 jaar en heeft geen diploma’s anders dan als edelsmid.
Ter zitting in hoger beroep heeft de man zich optimistisch getoond over zijn toekomst in Spanje. Binnen afzienbare termijn zal hij zijn winkel openen. Ook via internet stijgt de verkoop van sieraden.
De beoordeling door het hof
Niet-wijzigingsbeding
5.4
Partijen hebben in artikel 2.3.b van hun echtscheidingsconvenant een niet-wijzigingsbeding opgenomen: de partneralimentatie kan niet worden gewijzigd behoudens in geval van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden, dat diegene die de wijziging verzoekt naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het niet-wijzigingsbeding mag worden gehouden, zoals in artikel 1:159 lid 3 Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:159 lid 3 BW wordt een zodanige wijziging van omstandigheden slechts in uitzonderingsgevallen aangenomen. Er dient sprake te zijn van een situatie waarin een volkomen wanverhouding is ontstaan tussen wat de man en de vrouw bij het sluiten van het convenant voor ogen stond (aan mogelijke toekomstige omstandigheden), en wat zich in werkelijkheid heeft voorgedaan, en wel zo, dat het in hoge mate onbillijk zou zijn als de man de vrouw aan het beding zou houden.
Volgens vaste rechtspraak dienen zware eisen te worden gesteld, zowel aan de stelplicht van de partij die de wijziging verzoekt, als aan de motivering door de rechter die de ingrijpende beslissing neemt dat een partij niet langer aan de overeenkomst kan worden gehouden waarvan nu juist uitdrukkelijk is overeengekomen dat die niet voor wijziging vatbaar was.
Bij beantwoording van de vraag of sprake is van een wanverhouding als hiervoor omschreven dient volgens vaste rechtspraak te worden betrokken hetgeen partijen ten tijde van het sluiten van het echtscheidingsconvenant over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen - overeenkomstig de zin, die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen - hebben afgeleid en van wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij zijn niet alleen de bewoordingen van het convenant van belang, maar ook de omstandigheden waaronder de afspraken zijn gemaakt en de wederzijds kenbare bedoelingen van partijen.
Inspanningen van de man
5.5
Het hof constateert dat partijen ten tijde van het ondertekenen van het convenant zeventien jaar gehuwd waren (geweest) en dat de man toen 56 jaar oud was. Tijdens het huwelijk had de man zijn inkomsten (voornamelijk) verkregen uit zijn werk als edelsmid. Partijen twisten over de vraag of de vrouw volledig op de hoogte was van de inkomsten van de man, maar niet weersproken is dat de vrouw tijdens het huwelijk de kostwinner was.
De man heeft geen andere diploma’s dan als edelsmid en zijn inspanningen om zijn inkomsten te vergroten (na het huwelijk) richtten zich dan ook op zijn eenmanszaak. De man heeft zich in 2021 gevestigd in Spanje waar hij een pand heeft gekocht dat hij heeft verbouwd tot werkruimte en winkel voor zijn sieraden. Hij heeft foto’s overgelegd van die verbouwing en hij heeft verklaringen in het geding gebracht van zeven medebewoners van het Spaanse dorp [plaats B] waarin deze bewoners verklaren, kort gezegd, dat de man hard werkt en dat hij bezig is met allerlei initiatieven (zoals het geven van workshops). Ook heeft de man foto’s in het geding gebracht van de sieraden die hij maakt; zo zet hij kindertekeningen om in hangers voor kettingen en is hij een sieradenlijn gestart met beeltenissen van (pop)iconen.
Inspanningsverplichting
5.6
Feit is dat de inspanningen van de man zich (nog) niet vertalen in een significante stijging van zijn inkomen. In 2020 en 2021 bedroeg het resultaat van de eenmanszaak gezien de jaarstukken van 2021 weliswaar respectievelijk € 4.892,- en € 10.856,- (daar waar die inkomsten ten tijde van het opstellen van het convenant € 2.416,- per jaar bedroegen), maar in 2022 bedroeg het resultaat € 2.379,-. Anders dan de vrouw meent, zegt de hoogte van het resultaat echter niet alles over de inspanningen van de man. Naar het oordeel van het hof heeft de man voldoende aannemelijk gemaakt, onder andere aan de hand van de hierboven genoemde stukken, dat hij zich inspant om in de kosten van eigen levensonderhoud te voorzien. Dat zijn inspanningen niet tot het door beide partijen gewenste resultaat heeft geleid, maakt niet dat hij zich niet voldoende heeft ingezet. In dat verband weegt het hof mee dat de man onweersproken heeft gesteld dat hij zijn voorraad heeft moeten verkopen, omdat hij (tegen zijn verwachting in) voor dubbele woonlasten werd gesteld toen de vrouw besloot de voormalig echtelijke woning toch niet over te nemen.
Aannemelijk is dat de man heeft gepoogd zijn werkzaamheden als edelsmid uit te breiden. In ieder geval kan niet worden geconcludeerd dat er een volkomen wanverhouding is ontstaan tussen wat de man en de vrouw bij het sluiten van het convenant voor ogen stond (ten aanzien van de inspanningen van de man), en wat zich in werkelijkheid heeft voorgedaan. Een redelijke interpretatie van artikel 2.4.a en 2.4.b van het convenant houdt in, dat de man zich dient in te spannen om zijn inkomsten (van toen € 2.416,- per jaar) uit te breiden en dat, indien dat lukt, dat ertoe zal leiden dat vanaf een bepaalde hoogte (van € 13.947,- per jaar) zijn alimentatie wordt gehalveerd. Hoe de man zich dient in te spannen, is daarbij niet beschreven. Evenmin is er een termijn verbonden aan het uitbreiden van zijn inkomsten. Gezien de bewoordingen van het convenant is in dit geval dan ook geen sprake van een zodanig ingrijpende wijziging van omstandigheden dat de vrouw niet meer aan de overeenkomst kan worden gehouden.
Gewekte verwachtingen
5.7
De vrouw heeft zich uitdrukkelijk beroepen op de verwachtingen die de man bij haar gewekt heeft door te zeggen dat hij verwachtte na drie jaar geen behoefte meer aan partneralimentatie te hebben. Zij meent dat zij daarom redelijkerwijs van de man mocht verwachten dat hij na drie jaar in eigen levensonderhoud zou kunnen voorzien.
Het mag zo zijn dat de vrouw door de uitlatingen van de man heeft gemeend dat zij niet de wettelijke duur van tien jaar alimentatie aan hem hoefde te betalen, maar door de termijn van drie jaar niet op te nemen in het convenant - althans ermee in te stemmen dat die niet werd opgenomen - kan de vrouw niet worden gevolgd in haar standpunt dat door het verstrijken van drie jaren (zonder dat de man zijn inkomsten heeft uitgebreid tot in ieder geval boven een bedrag van € 13.947,- per jaar) sprake is van een ingrijpende wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:159 lid 3 BW. In het convenant staat slechts de wettelijke alimentatieduur van tien jaar vermeld. De man heeft aangevoerd dat hij weliswaar hoopte dat hij niet tien jaar afhankelijk zou hoeven te blijven van alimentatie, maar dat hij niet heeft bedoeld de duur van tien jaar in feite te verkorten tot drie jaar.
Naar het oordeel van het hof kan ook niet uit de tekst van het convenant worden afgeleid dat partijen zouden hebben bedoeld de alimentatieduur te beperken tot de duur van drie jaren. In de gegeven omstandigheden kon de vrouw die betekenis ook niet redelijkerwijs aan de bepalingen in het convenant toekennen. Niet kan worden aangenomen dat de vrouw van de man mocht verwachten dat hij na drie jaar geen behoefte meer zou hebben aan partneralimentatie.
Conclusie
5.8
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, komt het hof - evenals de rechtbank - tot het oordeel dat de vrouw niet heeft voldaan aan de verzwaarde stelplicht dat sprake is van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat zij niet langer aan het niet-wijzigingsbeding kan worden gehouden. Het hof zal haar verzoek dan ook afwijzen.
5.9
Nu partijen worden gehouden aan hetgeen zij in het convenant zijn overeengekomen, komt het hof niet toe aan de grief van de vrouw waarin zij de behoefte en draagkracht aan de orde stelt. Voor zover de vrouw bedoelt te stellen dat de behoefte van de man is afgenomen door het verstrijken van de tijd en zijn verhuizing naar Spanje - waar een andere levensstandaard geldt - en dat daarin een wijziging van omstandigheden is gelegen, overweegt het hof dat zij niet heeft onderbouwd dat vanwege deze twee factoren (tijd en plaats) sprake is van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat sprake is van een wanverhouding tussen hetgeen partijen in 2020 voor ogen stond en de huidige situatie.
De grief ten aanzien van de terugbetalingsverplichting hoeft evenmin te worden beoordeeld.
5.1
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het meer of anders in hoger beroep verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.F. Miedema, mr. C.E. Buitendijk en mr. E.S. Jansen, in tegenwoordigheid van mr. F.J.E. van Geijn als griffier en is op 7 januari 2025 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.