ECLI:NL:GHAMS:2025:328

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
200.347.047/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een gezinshuis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft op 15 oktober 2024 beroep aangetekend tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Noord-Holland, die op 16 juli 2024 was uitgesproken. De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige], die in 2021 is geboren. De GI, William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, heeft de uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gezinshuis aangevraagd, wat door de rechtbank is goedgekeurd. De moeder heeft in hoger beroep verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen en [minderjarige] weer bij haar te laten wonen, maar het hof heeft geoordeeld dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige]. Het hof heeft de argumenten van de moeder, die stelt dat zij voldoende in staat is om voor [minderjarige] te zorgen, niet overtuigend geacht. De GI heeft aangegeven dat de ontwikkeling van [minderjarige] in het gezinshuis beter is dan in de zorg van de moeder, die in het verleden problematisch gedrag heeft vertoond. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en het verzoek van de moeder afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.347.047/01
zaaknummer rechtbank: C/15/354473 / JU RK 24-997
beschikking van de meervoudige kamer van 4 februari 2025 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. K.J. de Vaan te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna: de GI.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] , hierna: [minderjarige] ,
- [grootouders] , hierna: de grootouders moederszijde (mz).
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats C] ,
hierna: de raad.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

1.1
De zaak gaat over de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gezinshuis tot 28 april 2025.
1.2
Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem van 16 juli 2024 (hierna: de bestreden beschikking), uitgesproken onder het hiervoor genoemde zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 15 oktober 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De GI heeft op 6 november 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast het volgende stuk ontvangen:
- het dossier van de rechtbank op 17 oktober 2024.
2.4
De zitting heeft op 19 december 2024 plaatsgevonden, gelijktijdig (maar niet gevoegd) met de behandeling van het hoger beroep in de zaken met zaaknummers 200.345.137/01 en 200.346.812/01. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- twee vertegenwoordigers van de GI,
- de grootouders, bijgestaan door mr. N. Schiettekatte, en
- de raad, vertegenwoordigd door W. Daalderop.

3.De feiten

3.1
De moeder heeft een zoon:
- [minderjarige] , geboren [in] 2021 te [plaats C] .
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van de rechtbank van 28 april 2023 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 28 april 2024. Daarnaast is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor plaatsing van [minderjarige] in het netwerkgezin van de grootouders tot 28 april 2024.
3.3
Bij beschikkingen van 12 april 2024 en 27 mei 2024 zijn de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengd tot 28 april 2025. De moeder is in hoger beroep gekomen van de beschikking van 27 mei 2024, maar heeft haar verzoeken vervolgens ter zitting in hoger beroep ingetrokken. Het hof heeft de moeder als gevolg daarvan niet-ontvankelijk verklaard in dat hoger beroep (zaaknummer 200.345.137/01).
3.4
Bij beschikking van 10 juli 2024 en bij de bestreden beschikking is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder (gezinshuis) verleend tot 28 april 2025. Ook de grootouders zijn in hoger beroep gekomen van de hiervoor genoemde beschikkingen (zaaknummer 200.346.812/01).
3.5
[minderjarige] verblijft in een gezinshuis.
3.6
[minderjarige] heeft eenmaal per week voor de duur van één tot anderhalf uur begeleide omgang met de moeder. Daarnaast heeft hij eenmaal per week voor de duur van anderhalf uur begeleide omgang met de grootouders.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking is de (spoed)beslissing van 10 juli 2024 tot verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder (gezinshuis) met ingang van 10 juli 2024 voor de duur van vier weken bekrachtigd. Daarnaast is, op verzoek van de GI, een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder (gezinshuis) aansluitend verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten vanaf 7 augustus 2024 tot 28 april 2025.
4.2
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende primair het verzoek tot uithuisplaatsing af te wijzen, in die zin dat [minderjarige] weer bij de moeder komt wonen. Subsidiair verzoekt zij een zorgregeling vast te stellen tussen [minderjarige] en haar van drie uur per week, althans een in goede justitie te bepalen zorgregeling.
Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder haar subsidiaire verzoek ingetrokken.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Aangezien de moeder ter zitting in hoger beroep haar subsidiaire verzoek heeft ingetrokken hoeft daarop niet meer te worden beslist.
De standpunten
5.2
De moeder is van mening dat ten onrechte de beslissing is genomen om [minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder te laten verblijven, terwijl hij bij haar geplaatst had moeten worden. Sinds de aanvang van de uithuisplaatsing heeft de GI zich primair op de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] en op hulpverlening voor de grootouders gericht. De GI heeft weinig tot geen aandacht besteed aan het versterken van de band tussen [minderjarige] en de moeder en het onderzoeken van de mogelijkheden tot terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder. De GI heeft kort na het verblijf van [minderjarige] en de moeder in het moeder-kindhuis intern al een perspectiefbesluit genomen, maar dit besluit is pas een jaar later aan de moeder medegedeeld. De moeder was ten tijde van de plaatsing in het moeder-kindhuis (van 21 februari 2023 tot 3 maart 2023) instabiel en er is tot nu toe geen correct beeld van haar als persoon en als opvoeder van [minderjarige] ontstaan. Zij is (met inzet van hulpverlening) voldoende in staat om de zorg/verantwoordelijkheid voor [minderjarige] te dragen. Slechts bij beëindiging van de uithuisplaatsing kan een juist beeld ontstaan over de ontwikkeling van [minderjarige] bij de moeder en over haar opvoedvaardigheden. De moeder woont inmiddels zelfstandig en heeft EMDR-therapie afgerond. [minderjarige] en zij verdienen een tweede kans om aan een thuisplaatsing te werken. De moeder stelt verder dat het niet goed gaat met [minderjarige] in het gezinshuis. [minderjarige] oogt extreem moe en heeft haar laten weten bang te zijn, aldus de moeder.
5.3
De GI heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat het perspectief van [minderjarige] niet meer bij de moeder ligt. De moeder is niet stabiel en het moeder-kindhuis heeft destijds te kennen gegeven dat de moeder zorgelijk omging met [minderjarige] . Daarnaast wordt de moeder niet meer begeleid door Stichting De Linde en is zij eerder agressief geweest richting een begeleider. [minderjarige] spraak en gedrag zijn verbeterd sinds hij in het gezinshuis verblijft. Voorheen krabde en sloeg hij andere kinderen. Dat gedrag komt met name terug nadat hij omgang heeft gehad met de moeder en soms heeft hij daar nog een week last van. Om die reden wordt overwogen om de omgang met de moeder verder te beperken. [minderjarige] moet op kunnen groeien op een plek waar hij geen fysiek geweld meemaakt en waar hij op een fijne en veilige manier omgang kan hebben met zowel zijn grootouders als zijn moeder. De huidige gedragsproblematiek van [minderjarige] maakt dat er nu een mismatch is met een regulier pleeggezin, maar als hij in de toekomst stabieler wordt, is plaatsing vanuit het gezinshuis naar een project-pleeggezin wellicht een mogelijkheid.
5.4
De grootouders zijn van mening dat [minderjarige] niet op zijn plek zit in het gezinshuis. Zij vinden [minderjarige] tijdens de omgang gelukkig en blij ogen, maar hij geeft ook regelmatig aan dat hij met de grootouders mee naar huis wil. Hij is dan heel verdrietig en de grootouders moeten steeds een smoes verzinnen om na het omgangsmoment naar huis te kunnen gaan. De grootmoeder heeft met veel verdriet een melding gemaakt over de moeder bij Veilig Thuis, omdat zij zag dat de moeder [minderjarige] pijn deed. Na de geboorte van [minderjarige] heeft de moeder duidelijk laten zien dat zij de opvoeding van [minderjarige] niet aankan. Er was sprake van fysiek geweld van de moeder jegens [minderjarige] . De moeder heeft hulpverlening nodig. De deur van de grootouders staat altijd open voor de moeder.
5.5
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. De bestreden beschikking is op de juiste gronden genomen. De ontwikkeling van [minderjarige] bij de moeder was een reden tot grote zorg. Er zijn inmiddels al twee mislukte plaatsingen geweest. Het genomen perspectiefbesluit dat [minderjarige] niet bij de moeder kan opgroeien, is dan ook volstrekt logisch. Ook de omgang tussen [minderjarige] en de moeder zal moeten worden beperkt. De moeder en de grootouders zullen moeten werken aan verbetering van hun verstandhouding en de moeder zal voor haar eigen situatie hulpverlening moeten accepteren, aldus de raad.
De beoordeling
Het wettelijk kader
5.6
Uit artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek kan machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.7
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. [minderjarige] is een jong kind met ernstige gedragsproblematiek en een verzwaarde opvoedbehoefte. Ook heeft hij een achterstand op zowel cognitief als sociaal-emotioneel gebied. [minderjarige] heeft na zijn geboorte bij de grootouders gewoond, tot februari 2023 samen met de moeder. De grootouders en de moeder zorgden vanaf zijn geboorte samen voor hem. In februari 2023 zijn de moeder en [minderjarige] naar een moeder-kindhuis gegaan, omdat de pleegouders en de moeder veel ruzie maakten met elkaar. Deze plaatsing heeft echter maar tien dagen geduurd (van 21 februari 2023 tot 3 maart 2023), omdat het niet goed ging in het moeder-kindhuis en de moeder [minderjarige] in gevaar bracht. [minderjarige] is vervolgens in het netwerkpleeggezin van de grootouders geplaatst. Inmiddels verblijft [minderjarige] sinds 10 juli 2024 in een gezinshuis, omdat er zorgen zijn over de opvoedsituatie bij de grootouders thuis.
5.8
Met de plaatsing in het moeder-kindhuis in februari 2023 heeft de moeder de kans gekregen om aan te tonen dat zij (zelfstandig) voor [minderjarige] kan zorgen. Zij is daartoe echter niet in staat gebleken. Zo was zij verbaal luid, agressief en hardhandig richting [minderjarige] . Ook sloeg zij hem en sloot zij hem regelmatig op in hun kamer zonder toezicht. [minderjarige] is vervolgens in het netwerkgezin van de grootouders geplaatst. De moeder heeft dan ook nog nooit zelfstandig de verzorging en opvoeding van [minderjarige] gedragen. De moeder heeft in haar hoger beroepschrift aangevoerd dat zij en [minderjarige] een tweede kans verdienen, bijvoorbeeld door plaatsing in een moeder-kindhuis. Zij woont inmiddels zelfstandig en heeft begeleiding van Stichting De Linde. EMDR therapie zou kunnen worden gegeven in een moeder-kindhuis. Ter zitting in hoger beroep is echter gebleken dat de moeder op dit moment geen begeleiding meer krijgt van Stichting De Linde. Zij heeft daarover verklaard dat de begeleiding vanuit Stichting De Linde op haar initiatief gestopt is, omdat aan haar ambulante hulpverlening opgedrongen werd en zij daar niet aan wilde meewerken. Het hof acht dit een zorgelijke ontwikkeling aangezien niet of onvoldoende is gebleken dat bij de moeder een wezenlijke positieve verandering heeft plaatsgevonden in haar situatie ten aanzien van haar persoonlijke problematiek. Ook is gebleken dat de GI overweegt om de omgang tussen [minderjarige] en de moeder verder te beperken, omdat [minderjarige] met name na de omgang met de moeder weer zorgelijk agressief gedrag laat zien, zoals krabben en slaan.
5.9
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat ten tijde van de bestreden beschikking de machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie jeugdhulpaanbieder (gezinshuis) in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] noodzakelijk was en dat dit ook nu nog het geval is. Het hof is, met de raad en de GI, van oordeel dat een plaatsing van [minderjarige] bij de moeder niet in het belang is van [minderjarige] en onderschrijft in die zin het door de GI genomen perspectiefbesluit.
Het hof zal het door de moeder verzochte dan ook afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.1
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van Baardewijk, mr. C.E. Buitendijk en mr. E.W.K. Bosman, in tegenwoordigheid van mr. I.L.I. Bossert als griffier en is op 4 februari 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.