ECLI:NL:GHAMS:2025:327

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
200.346.812/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beschikkingen van de kinderrechter van 10 en 16 juli 2024, waarbij een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige] is verleend. De grootouders van [minderjarige] hebben in hoger beroep verzocht om deze beschikkingen te vernietigen, omdat zij van mening zijn dat er geen spoedeisende situatie was die een uithuisplaatsing rechtvaardigde. De GI heeft echter gesteld dat er wel degelijk sprake was van een levensbedreigende situatie voor [minderjarige], wat heeft geleid tot de spoedmachtiging. Het hof heeft de procedure bij de rechtbank en de eerdere beschikkingen in overweging genomen, evenals de zorgen over de opvoedsituatie bij de grootouders. Het hof heeft vastgesteld dat de grootouders niet in staat zijn om de verzwaarde opvoedvraag van [minderjarige] te vervullen en dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was voor zijn ontwikkeling. De grootouders hebben weliswaar aangegeven open te staan voor hulpverlening, maar het hof oordeelt dat de zorgen over de opvoedsituatie en de veiligheid van [minderjarige] zwaarder wegen. De bestreden beschikkingen zijn dan ook bekrachtigd, en het hof heeft de verzoeken van de grootouders afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.346.812/01
zaaknummer rechtbank: C/15/354473 / JU RK 24-997
beschikking van de meervoudige kamer van 4 februari 2025 in de zaak van
[grootvader] ,
hierna: de grootvader,
en
[grootmoeder] ,
hierna: de grootmoeder,
beiden wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoekers in hoger beroep,
hierna gezamenlijk: de grootouders moederszijde (mz),
advocaat: mr. F. Pool te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna: de GI.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] , hierna: [minderjarige] ,
- [de moeder] , hierna: de moeder.
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats C] ,
hierna: de raad.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

1.1
De zaak gaat over de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gezinshuis van 10 juli 2024 voor de duur van vier weken, en de aansluitend op 16 juli 2024 verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gezinshuis tot 28 april 2025.
1.2
Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikkingen van de kinderrechter van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kinderrechter) van 10 juli 2024 en 16 juli 2024, beide uitgesproken onder het hiervoor genoemde zaaknummer (hierna ook: de bestreden beschikking(en)).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De grootouders zijn op 9 oktober 2024 in hoger beroep gekomen van de beschikkingen van 10 juli 2024 en 16 juli 2024.
2.2
De GI heeft op 6 november 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- het dossier van de rechtbank op 11 oktober 2024, en
- een bericht van de zijde van de grootouders van 21 november 2024 met bijlagen.
2.4
De zitting heeft op 19 december 2024 plaatsgevonden, gelijktijdig (maar niet gevoegd) met de behandeling van het hoger beroep in de zaken met zaaknummers 200.347.047/01 en 200.345.137/01. Daarbij waren aanwezig:
- de grootouders, bijgestaan door mr. N. Schiettekatte,
- twee vertegenwoordigers van de GI,
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. K.J. de Vaan, en
- de raad, vertegenwoordigd door W. Daalderop.

3.De feiten

3.1
De moeder heeft een zoon:
- [minderjarige] , geboren [in] 2021 te [plaats C] .
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van de rechtbank van 28 april 2023 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 28 april 2024. Daarnaast is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor plaatsing van [minderjarige] in het netwerkgezin van de grootouders tot 28 april 2024.
3.3
Bij beschikkingen van 12 april 2024 en 27 mei 2024 zijn de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de grootouders verlengd tot 28 april 2025. De moeder is in hoger beroep gekomen van de beschikking van 27 mei 2024, maar heeft haar verzoeken vervolgens ter zitting in hoger beroep ingetrokken. Het hof heeft de moeder als gevolg daarvan niet-ontvankelijk verklaard in dat hoger beroep (zaaknummer 200.345.137/01).
3.4
Bij (de bestreden) beschikkingen van 10 juli 2024 en 16 juli 2024 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder (gezinshuis) verleend tot 28 april 2025. Ook de moeder is in hoger beroep gekomen van de beschikking van 16 juli 2024 (zaaknummer 200.347.047/01).
3.5
[minderjarige] verblijft in een gezinshuis.
3.6
[minderjarige] heeft eenmaal per week voor de duur van één tot anderhalf uur begeleide omgang met de moeder. Daarnaast heeft hij eenmaal per week voor de duur van anderhalf uur begeleide omgang met de grootouders.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking van 10 juli 2024 is, op spoedverzoek van de GI, uitvoerbaar bij voorraad, een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder, te weten het gezinshuis, verleend met ingang van 10 juli 2024 voor de duur van vier weken. Het overige deel van het verzoek is aangehouden en bepaald is dat partijen op 15 juli 2024 zullen worden gehoord ter zitting bij de rechtbank.
Bij de bestreden beschikking van 16 juli 2024 is de (spoed)beslissing van 10 juli 2024 bekrachtigd en is, op verzoek van de GI en uitvoerbaar bij voorraad, een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder (gezinshuis) verleend aansluitend voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten vanaf 7 augustus 2024 tot 28 april 2025.
4.2
De grootouders verzoeken primair:
I. De beschikking van de rechtbank van 10 juli 2024 te vernietigen en opnieuw rechtdoende de (spoed)beslissing machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van vier weken te herroepen. II. De beschikking van de rechtbank van 16 juli 2024 te vernietigen en opnieuw rechtdoende de verzoeken van de GI met betrekking tot de uithuisplaatsing van [minderjarige] af te wijzen.
Subsidiair verzoeken de grootouders de beschikking van de rechtbank van 16 juli 2024 te vernietigen en opnieuw rechtdoende de verzoeken van de GI met betrekking tot de uithuisplaatsing van [minderjarige] in duur te bekorten.
4.3
De GI verzoekt - naar het hof begrijpt - de grootouders niet-ontvankelijk te verklaren in hun verzoeken, dan wel de verzoeken af te wijzen en de beschikkingen van 10 juli 2024 en 16 juli 2024 te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

De standpunten
5.1
De grootouders stellen dat [minderjarige] ten onrechte met spoed uit huis is geplaatst, omdat er geen sprake was van een spoedeisende en/of levensbedreigende situatie of direct gevaar voor [minderjarige] . Ten aanzien van de filmpjes die de moeder heeft laten zien aan de GI, gemaakt door de buren van de grootouders, waarop te zien zou zijn dat de grootmoeder [minderjarige] slaat en de grootvader [minderjarige] stevig vastpakt, hebben de grootouders aangevoerd dat naar deze filmpjes geen onderzoek is verricht, zodat er veel onduidelijkheid over de aard en de context van deze filmpjes bestaat, bijvoorbeeld over wanneer deze filmpjes zijn gemaakt. De grootouders hebben deze filmpjes ook niet gezien, zodat zij zich moeilijk kunnen verweren tegen het vermeende fysieke en verbale geweld dat hen wordt verweten. Voorts geldt ten aanzien van de ruzie met de buren, dat bij de GI bekend was dat de grootouders omstreeks mei 2024 een nieuwe woning toegewezen hadden gekregen en dat de burenruzies op korte termijn niet langer reden tot zorg zouden zijn. Inmiddels zijn de grootouders verhuisd en is er geen sprake meer van een burenruzie. Daarnaast is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in het gezinshuis niet noodzakelijk en niet in zijn belang. De uithuisplaatsing heeft alleen maar meer schade toegebracht aan zijn ontwikkeling en er is onvoldoende rekening gehouden met zijn belangen en de nadelen van de uithuisplaatsing voor hem. De grootouders kunnen zich niet vinden in het verslag van Jij&Co en de recente pleegzorgscreening. [minderjarige] heeft zich gedurende de periode dat hij bij de grootouders verbleef goed ontwikkeld. De grootouders zien in dat [minderjarige] een verzwaarde opvoedvraag heeft, zij staan open voor hulpverlening en herkennen hun eigen aandeel daarin. De grootmoeder is middels EMDR-sessies actief aan de slag gegaan met haar persoonlijke problematiek.
5.2
De GI stelt dat de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing op de juiste gronden is verleend. Er was sprake van een spoedeisende situatie, waarbij er niet kon worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor [minderjarige] . Op 10 juli 2024 heeft de GI namelijk videobeelden van de moeder ontvangen, waaruit blijkt dat zowel verbaal als fysiek geweld vanuit de grootouders richting [minderjarige] heeft plaatsgevonden. Hiermee voldoet de situatie aan de wettelijke criteria voor het direct ingrijpen, te weten dat er duidelijke aanwijzingen zijn voor lichamelijke mishandeling, aldus de GI.
Juist is, dat de GI al langer op de hoogte was van de burenruzie en om die reden veiligheidsafspraken heeft opgesteld, inhoudende dat [minderjarige] niet bij incidenten of ruzies of enige vorm van ruzie of geweld aanwezig mag zijn. Op 10 juli 2024 werd duidelijk dat de grootouders zich niet aan deze veiligheidsafspraak hielden. Daarnaast bestonden al langere tijd zorgen over de opvoedsituatie bij de grootouders, zo is ten aanzien van de politiemelding op 5 juni 2024 ook gebleken dat de grootouders niet eerlijk zijn geweest over het feit dat [minderjarige] op die datum getuige is geweest van ruzies en geweld. De GI is van mening dat een machtiging tot uithuisplaatsing in het belang van de opvoeding en verzorging van [minderjarige] noodzakelijk is en dat de machtiging voor de juiste duur is verleend. Met de inzet van verschillende vormen van hulpverlening is tevergeefs geprobeerd eerst minder ingrijpende alternatieven te benutten voordat is overgegaan tot een uithuisplaatsing van [minderjarige] . Gedurende de plaatsing van [minderjarige] bij de grootouders zijn de zorgen over [minderjarige] toegenomen en hebben de grootouders onvoldoende kunnen voorkomen dat hij slachtoffer en getuige is geworden van fysiek en emotioneel geweld. De GI hecht waarde aan het verslag van Jij&Co en de recente pleegzorgscreening. De veiligheid van [minderjarige] in de opvoedsituatie bij de grootouders staat los van de vraag of de grootouders wel of niet naast de buren wonen waarmee zij ruzie hadden, aldus de GI.
5.3
De moeder heeft ter zitting in hoger beroep aangevoerd dat het niet goed gaat met [minderjarige] . Het gezinshuis is niet geschikt voor hem. Tijdens de omgang heeft [minderjarige] gezegd dat hij bang is in het gezinshuis, ’s nachts wakker wordt en regelmatig naar de begeleidsters toe gaat. Het is de moeder opgevallen dat hij wallen onder zijn ogen heeft en moe is. Daarnaast doet hij andere kinderen nog steeds pijn. [minderjarige] is te jong om zijn emoties te begrijpen. Verder heeft hij sinds hij in het gezinshuis zit drie keer voedselvergiftiging opgelopen. Daarnaast heeft hij eenmaal een bult op zijn hoofd gekregen en eenmaal een litteken op zijn voorhoofd door een val. De moeder is bang voor verdere schade bij hem. Ook heeft de moeder verklaard dat er sprake is van een complexe thuissituatie bij de grootouders. Zij is opgegroeid bij de grootouders en voelde zich haar hele leven klein gehouden door hen. Daarnaast was er sprake van fysieke en verbale ruzies bij hen thuis, waar [minderjarige] ook getuige van is geweest. De moeder heeft momenteel geen contact met de grootouders.
Het advies van de raad
5.4
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikkingen van 10 juli 2024 en 16 juli 2024 te bekrachtigen. De bestreden beschikkingen zijn op de juiste gronden genomen. De ontwikkeling van [minderjarige] was reden tot grote zorg en er hebben twee mislukte plaatsingen plaatsgevonden. Het perspectiefbesluit dat [minderjarige] ergens anders gaat opgroeien is dan ook volstrekt logisch. De grootouders en de moeder moeten zorgen dat hun verstandhouding verbetert en de moeder moet hulp voor zichzelf accepteren.
De beoordeling
Het wettelijk kader
5.5
Uit artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek kan machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.6
Hoewel de termijn waarvoor de kinderrechter de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van 10 juli 2024 heeft verleend inmiddels is verlopen, hebben de grootouders, gelet op het door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) gewaarborgde recht op eerbiediging van hun gezinsleven, toch een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van die spoedmachtiging tot uithuisplaatsing te laten toetsen. Het hof dient te beoordelen of de gronden voor een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] aanwezig waren.
Het hof overweegt als volgt. Op 10 juli 2024 ontving de GI (de door de buren van de grootouders gemaakte) videobeelden van de moeder waaruit volgens de GI opgemaakt kon worden dat zowel verbaal als fysiek geweld van de grootouders richting [minderjarige] heeft plaatsgevonden. Op dat moment had de GI al langere tijd zorgen over de (thuis)situatie bij de grootouders, zoals ook blijkt uit de beschikking van de rechtbank van 27 mei 2024. Zo bestonden onder meer zorgen over dat de grootouders mogelijk niet in staat zouden zijn om de zorg voor [minderjarige] (op de lange termijn) te dragen, mede gelet op de bovengemiddelde opvoedbehoefte van [minderjarige] . Gebleken is dat de GI in eerste instantie heeft overwogen om een regulier verzoek tot uithuisplaatsing in te dienen, maar uiteindelijk toch een spoedverzoek heeft ingediend omdat de inschatting op dat moment was dat het bespreken van de aangehaalde zorgen en signalen met de grootouders zou leiden tot een groot gewelddadig conflict tussen de grootouders en hun buren en de moeder, waarvan [minderjarige] dan getuige of slachtoffer zou kunnen zijn. De GI achtte dit niet in zijn belang. De hiervoor genoemde verwachting van de GI was naar het oordeel van het hof gerechtvaardigd. Uit de stukken blijkt namelijk dat de GI eerder met de grootouders in gesprek is gegaan naar aanleiding van een Veilig Thuis melding. De grootvader werd toen als zeer agressief gezien en de grootmoeder is destijds ook uitgevallen tegen de jeugdbeschermer.
Het hof is gelet op al het voorgaande, met de kinderrechter, van oordeel dat de spoeduithuisplaatsing van [minderjarige] voor de duur van vier weken noodzakelijk was in het belang van zijn verzorging en opvoeding. De gronden voor verlening van die machtiging tot uithuisplaatsing waren ten tijde van de bestreden beschikking van 10 juli 2024 aanwezig. Het hof zal die beschikking dan ook bekrachtigen.
5.7
Ten aanzien van de aansluitende machtiging tot uithuisplaatsing van 16 juli 2024 overweegt het hof als volgt. Uit de stukken in het dossier en de behandeling ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. [minderjarige] is een jong kind met ernstige gedragsproblematiek en een verzwaarde opvoedbehoefte. Ook heeft hij een achterstand op zowel cognitief als sociaal-emotioneel gebied. [minderjarige] heeft na zijn geboorte bij de grootouders gewoond, tot februari 2023 samen met de moeder. De grootouders hebben vanaf zijn geboorte een grote rol in zijn opvoeding vervuld en hebben samen met de moeder voor [minderjarige] gezorgd. In februari 2023 zijn de moeder en [minderjarige] naar een moeder-kindhuis gegaan, omdat de pleegouders en de moeder veel ruzie maakten met elkaar. Deze plaatsing heeft echter maar tien dagen geduurd (van 21 februari 2023 tot 3 maart 2023), omdat het niet goed ging in het moeder-kindhuis en de moeder [minderjarige] in gevaar bracht. [minderjarige] is vervolgens weer bij de grootouders geplaatst, waar hij tot 10 juli 2024 heeft gewoond. Sinds die datum verblijft hij in het gezinshuis.
5.8
Voor het hof is vast komen te staan dat er gedurende de periode dat de moeder nog bij de grootouders woonde, binnen het gezin sprake was van een explosieve situatie, waar [minderjarige] onderdeel van was en niet tegen beschermd kon worden. Gebleken is dat de onderlinge verstandhouding tussen de grootouders en de moeder ook nu nog ernstig verstoord is, mede gelet op het feit dat de moeder het niet eens was met de uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de grootouders.
5.9
Duidelijk is geworden dat de grootouders van [minderjarige] houden en niets liever willen dan zelf voor hem zorgen en dat [minderjarige] ook veel van hen houdt. Uit het visiestuk van de William Schrikker Gezinsvormen is echter gebleken dat de grootouders niet kunnen voldoen aan de verzwaarde opvoedvraag van [minderjarige] en dat zij hem geen traumasensitief klimaat kunnen bieden. Daarnaast volgt uit het verslag van Jij&Co dat er zorgen zijn over de agressie en haat richting elkaar in het gezinssysteem en de agressie-regulatieproblematiek van de grootouders. Ook zijn er zorgen dat de grootouders geen inzicht hebben in hun eigen agressieve gedrag en baart de haat jegens de moeder grote zorgen. Dit heeft destructieve gevolgen voor de loyaliteit van [minderjarige] binnen het familiesysteem. Hoewel de GI verschillende vormen van hulpverlening heeft ingezet (zoals pleegzorg, video-interactie begeleiding en intensieve opvoedondersteuning en systeemtherapie), heeft dit niet tot het gewenste resultaat geleid. De GI zag in eerste instantie dat [minderjarige] stappen maakte in zijn ontwikkeling sinds hij bij de grootouders geplaatst was, maar de afgelopen periode is gebleken dat [minderjarige] bij de grootouders een stagnatie in zijn ontwikkeling heeft laten zien. Dat de grootouders inmiddels zijn verhuisd en er geen sprake meer is van een ruzie tussen hen en hun (voormalige) buren, neemt naar het oordeel van het hof dan ook niet weg dat sprake is van een zorgelijke (thuis)situatie bij de grootouders.
Het hof is op basis van het vorenstaande van oordeel dat de gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder (gezinshuis) ten tijde van de bestreden beschikking van 16 juli 2024 aanwezig waren en dat deze ook nu nog aanwezig zijn. Het hof zal het primaire verzoek van de grootouder dan ook afwijzen. Met de GI is het hof van oordeel dat de periode tot 28 april 2025 noodzakelijk is om het opgroeiperspectief van [minderjarige] verder te onderzoeken. Het hof zal daarom ook het subsidiaire verzoek van de grootouders om de uithuisplaatsing van [minderjarige] in duur te bekorten afwijzen en de bestreden beschikking van 16 juli 2024 bekrachtigen.
5.1
Het hof merkt nog op dat uit de omgangsverslagen van de GI van oktober en november 2024 blijkt dat [minderjarige] geniet van het contact met de grootouders. Het hof geeft de GI daarom mee om te overwegen de (begeleide) omgang tussen [minderjarige] en de grootouders uit te breiden. Hoewel het positief is dat [minderjarige] nu in een (zo nodig perspectief biedend) gezinshuis verblijft, spreekt het hof de hoop uit dat de GI ernaar zal streven om voor [minderjarige] een pleeggezin te zoeken waar hij voor langere termijn kan verblijven.
5.11
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt beide beschikkingen waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van Baardewijk, mr. C.E. Buitendijk en mr. E.W.K. Bosman, in tegenwoordigheid van mr. I.L.I. Bossert als griffier en is op 4 februari 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.