ECLI:NL:GHAMS:2025:325

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
9 februari 2025
Zaaknummer
000681-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om schadevergoeding rechtsbijstand in strafzaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 25 januari 2024, waarin een verzoek om schadevergoeding voor rechtsbijstand in een strafzaak werd afgewezen. De appellant, geboren in 2003, had kosten gemaakt voor rechtsbijstand in verband met zijn strafzaak en verzocht om vergoeding van deze kosten. De rechtbank had overwogen dat er vermoedens van enige schuld aanwezig waren, wat leidde tot de afwijzing van het verzoek. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd, omdat de rechtbank de onschuldpresumptie had geschonden door te stellen dat er 'vermoedens van enige schuld' aanwezig waren. Het hof oordeelde dat deze uitspraak impliciet de mening uitdrukt dat de appellant zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit, terwijl hij dit steeds heeft ontkend. Het hof heeft vastgesteld dat er gronden van billijkheid aanwezig zijn voor het toekennen van een schadevergoeding voor de gemaakte kosten van rechtsbijstand. Uiteindelijk heeft het hof de appellant een totale vergoeding van € 4.513,87 toegekend, bestaande uit vergoedingen voor de kosten van rechtsbijstand in de strafzaak en de verzoekschriftprocedures in eerste aanleg en hoger beroep. De beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam en is uitgesproken op 21 januari 2025.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 000681-24 (530 Sv)
parketnummer in eerste aanleg: 13-139104-22
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Amsterdam van 25 januari 2024 op het verzoekschrift op de voet van de artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. I. Appel,
Robert Scottstraat 19, 1056 AW Amsterdam.

1.Procesverloop

Het hoger beroep is op 8 februari 2024 ingesteld door verzoeker (hierna appellant).
Op 27 november 2024 is het standpunt van de advocaat-generaal kenbaar gemaakt.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 3 december 2024 de advocaat-generaal en de advocaat van de appellant ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. De appellant is niet in raadkamer verschenen.

2.Inhoud van het verzoek

Het verzoek - zoals aangevuld in raadkamer in hoger beroep met het verzoek onder c - strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 3.493,87;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in eerste aanleg ten bedrage van € 680,00;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in hoger beroep ten bedrage van € 340,00.

3.Beoordeling

Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
De rechtbank heeft het verzoek onder a en b afgewezen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat, gelet op de inhoud van het dossier, vermoedens van enige schuld aanwezig zijn dat dit in samenhang met de motivering van de sepotbeslissing moet leiden tot het oordeel dat geen gronden van billijkheid aanwezig zijn voor toekenning van een vergoeding.
Ingevolge het bepaalde in artikel 534, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn. Dit betekent enerzijds dat bij verzoeken op de voet van de artikelen 530 en 533 Sv als uitgangspunt vergoeding plaatsvindt, maar anderzijds dat het de rechter vrij staat op gronden van billijkheid vergoeding achterwege te laten of slechts gedeeltelijk toe te kennen. Deze oordeelsvrijheid wordt begrensd door de onschuldpresumptie zoals (ook) neergelegd in artikel 6, tweede lid, van het Europees verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De onschuldpresumptie verlangt dat – ongeacht de aard van de aan de strafzaak gekoppelde procedure en ongeacht de vraag of de strafprocedure is geëindigd met een vrijspraak dan wel een sepot – de motivering van het oordeel in de gekoppelde procedure (in casu: de onderhavige verzoekschriftprocedure) niet alsnog neerkomt op het uiten van de mening dat hij of zij zich schuldig heeft gemaakt aan het overtreden van een strafrechtelijke norm en daarmee aan het plegen van een strafbaar feit (EHRM (GK) 11 juni 2024, appl. nos. 32483/19 & 35049/19, Nealon & Hallam t. het Verenigd Koninkrijk).
Het hof stelt vast dat in de bestreden beschikking van de rechtbank met de betreffende motivering de grens van de oordeelsvrijheid is overschreden; immers het overwegen dat er “vermoedens van enige schuld” aanwezig worden geacht, komt impliciet neer op het uiten van de mening dat appellante zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van een strafrechtelijke norm. Uit het dossier blijkt dat verzoeker steeds heeft ontkend het feit te hebben gepleegd. Voor een nader onderzoek naar de bewijsvraag in een verzoekschriftprocedure als de onderhavige bestaat geen ruimte. Het hof zal de beschikking waarvan beroep dus vernietigen en opnieuw recht doen.
De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Ingevolge het bepaalde in artikel 534, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de strafzaak ten bedrage van € 3.493,87.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure in eerste aanleg ten bedrage van € 680,00.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure in hoger beroep ten bedrage van € 340,00.

4.Beslissing

Het hof:
Vernietigt de beschikking waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Wijst het verzochte toe.
Kent op de voet van artikel 530 Sv aan appellant een vergoeding toe van € 4.513,87 (vierduizend vijfhonderddertien euro en zevenentachtig cent).
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. A.W.T. Klappe, A.M.P. Geelhoed en N.R.A. Meerbeek, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 21 januari 2025.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 4.513,87 (vierduizend vijfhonderddertien euro en zevenentachtig cent) op bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. Stichting Beheer Derdengelden Appel o.v.v. [ovv].
Amsterdam, 21 januari 2025,
mr. A.W.T. Klappe, voorzitter.