ECLI:NL:GHAMS:2025:324

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
9 februari 2025
Zaaknummer
000520-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om schadevergoeding rechtsbijstand in strafzaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de appellant op 2 juli 2024 tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 18 juni 2024. De rechtbank had het verzoek van de appellant om schadevergoeding voor kosten van rechtsbijstand afgewezen, omdat er volgens de rechtbank geen gronden van billijkheid aanwezig waren. De rechtbank concludeerde dat de officier van justitie had besloten tot een beleidssepot vanwege onvoldoende nationaal belang, en dat dit niet betekende dat de appellant ten onrechte als verdachte was aangemerkt.

Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 21 januari 2025 uitspraak gedaan in deze zaak. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof oordeelde dat de rechtbank de onschuldpresumptie had geschonden door impliciet te concluderen dat de appellant zich schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit. Het hof benadrukte dat in een verzoekschriftprocedure als deze geen ruimte is voor een nader onderzoek naar de bewijsvraag.

Het hof heeft vastgesteld dat er gronden van billijkheid aanwezig zijn voor toekenning van een schadevergoeding voor de kosten van rechtsbijstand in de strafzaak en de verzoekschriftprocedures. De totale schadevergoeding die aan de appellant is toegekend bedraagt € 5.125,87. De beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het Gerechtshof Amsterdam en is ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 000520-24 (530 Sv)
parketnummer in eerste aanleg: 15-313414-22
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Noord-Holland van 18 juni 2024 op het verzoekschrift op de voet van de artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1985,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. M.M.J. Nuijten,
Spaarndamseweg 120 A11, 2021 KA Haarlem.

1.Procesverloop

Het hoger beroep is op 2 juli 2024 ingesteld door verzoeker (hierna appellant).
Op 1 oktober 2024 is het standpunt van de advocaat-generaal kenbaar gemaakt.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 3 december 2024 de advocaat-generaal en de advocaat van de appellant ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. De appellant is niet in raadkamer verschenen.

2.Inhoud van het verzoek

Het verzoek - zoals aangevuld in raadkamer in hoger beroep met het verzoek onder c - strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 4.105,87;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in eerste aanleg ten bedrage van € 680,00;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in hoger beroep ten bedrage van € 340,00.

3.Beoordeling

Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
De rechtbank heeft het verzoek onder a en b afgewezen, omdat gronden van billijkheid voor toekenning ontbreken. Hiertoe wordt – zakelijk weergegeven – overwogen dat de officier van justitie tot een beleidssepot heeft besloten vanwege onvoldoende nationaal belang. Onder verwijzing naar het zich in het dossier bevindend belastend bewijsmateriaal, concludeert de rechtbank dat de strafzaak weliswaar teneinde is gekomen zonder oplegging van een straf of maatregel, maar dat dit niet betekent dat verzoeker ten onrechte als verdachte zou zijn aangemerkt of dat er sprake zou zijn van gebrek aan bewijs.
Het hof overweegt dat ingevolge het bepaalde in artikel 534, eerste lid, Sv de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats heeft, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn. Dit betekent enerzijds dat bij verzoeken op de voet van de artikelen 530 en 533 Sv als uitgangspunt vergoeding plaatsvindt, maar anderzijds dat het de rechter vrij staat op gronden van billijkheid vergoeding achterwege te laten of slechts gedeeltelijk toe te kennen. Deze oordeelsvrijheid wordt begrensd door de onschuldpresumptie zoals (ook) neergelegd in artikel 6, tweede lid, van het Europees verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De onschuldpresumptie verlangt dat – ongeacht de aard van de aan de strafzaak gekoppelde procedure en ongeacht de vraag of de strafprocedure is geëindigd met een vrijspraak dan wel een sepot – de motivering van het oordeel in de gekoppelde procedure (in casu: de onderhavige verzoekschriftprocedure) niet alsnog neerkomt op het uiten van de mening dat hij of zij zich schuldig heeft gemaakt aan het overtreden van een strafrechtelijke norm en daarmee aan het plegen van een strafbaar feit (EHRM (GK) 11 juni 2024, appl. nos. 32483/19 & 35049/19, Nealon & Hallam t. het Verenigd Koninkrijk).
De motivering van de rechtbank, zoals hiervoor zakelijk is weergegeven, komt impliciet erop neer dat naar het oordeel van de rechtbank de appellant zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van een strafrechtelijke norm. Hiermee wordt de grens van de oordeelsvrijheid overschreden. Voor een nader onderzoek naar de bewijsvraag in een verzoekschriftprocedure als de onderhavige bestaat namelijk geen ruimte, terwijl in onderhavige zaak niet kan worden gesteld dat verzoeker het over zichzelf heeft afgeroepen dat hij onderwerp is geworden van een opsporingsonderzoek. Het hof zal de beschikking waarvan beroep derhalve vernietigen en opnieuw recht doen.
Ingevolge het bepaalde in artikel 534, eerste lid, Sv heeft de toekenning van schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de strafzaak ten bedrage van € 4.105,87.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure in eerste aanleg ten bedrage van € 680,00.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure in eerste aanleg ten bedrage van € 340,00.

4.Beslissing

Het hof:
Vernietigt de beschikking waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Wijst het verzochte toe.
Kent op de voet van artikel 530 Sv aan appellant een vergoeding toe van € 5.125,87 (vijfduizend honderdvijfentwintig euro en zevenentachtig cent).
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. A.W.T. Klappe, A.M.P. Geelhoed en N.R.A. Meerbeek, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 21 januari 2025.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 5.125,87 (vijfduizend honderdvijfentwintig euro en zevenentachtig cent) op bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. Advocatenkantoor Nuijten Stichting derdengelden o.v.v. [ovv].
Amsterdam, 21 januari 2025,
mr. A.W.T. Klappe, voorzitter.