ECLI:NL:GHAMS:2025:32

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 januari 2025
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
200.343.658/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en benoeming bijzondere curator voor minderjarige in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, die haar verzoeken om wijziging van de zorgregeling en benoeming van een bijzondere curator voor haar minderjarige kind, [minderjarige 1], heeft afgewezen. De moeder is van mening dat de zorgregeling moet worden uitgebreid en dat een bijzondere curator moet worden aangesteld, terwijl de vader het eens is met de afwijzing van de verzoeken van de moeder en zelf ook een verzoek heeft ingediend om de moeder te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank had eerder bepaald dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen over [minderjarige 1], die bij de vader woont. De moeder heeft in hoger beroep gesteld dat er een wijziging van omstandigheden is, die een aanpassing van de zorgregeling rechtvaardigt. Het hof heeft echter geoordeeld dat de huidige zorgregeling in het belang van [minderjarige 1] is en dat er geen noodzaak is voor een bijzondere curator. De moeder is ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep, maar haar verzoeken zijn afgewezen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.343.658/01
zaaknummer rechtbank: C/15/337583 / FA RK 23-1116
beschikking van de meervoudige kamer van 7 januari 2025 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente 1] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. A.J. Robbers te Amsterdam,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats B] , gemeente [gemeente 2] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna: de vader,
advocaat: mr. D.R.M. Linders te Helmond.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbende aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] , hierna: [minderjarige 1] .
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de zorgregeling en de benoeming van een bijzondere curator voor [minderjarige 1] .
1.2
De rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de rechtbank) heeft bij beschikking van 16 april 2024 (hierna: de bestreden beschikking) de verzoeken van de moeder om de zorgregeling te wijzigen en een bijzondere curator te benoemen afgewezen. Ook is het verzoek van de vader om de moeder te veroordelen in de proceskosten afgewezen.
De moeder is het niet eens met de afwijzing van haar verzoeken en wil dat de zorgregeling wordt uitgebreid en dat een bijzondere curator wordt benoemd voor [minderjarige 1] .
De vader is het wel eens met de bestreden beschikking, voor zover daarin de verzoeken van de moeder zijn afgewezen. Hij is het niet eens met de afwijzing van zijn verzoek en wil dat de moeder alsnog veroordeeld wordt in de proceskosten.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 16 juli 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vader heeft op 22 augustus 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de moeder van 31 juli 2024 met bijlage,
- een bericht van de zijde van de vader van 1 november 2024 met bijlagen, en
- een bericht van de zijde van de moeder van 4 november 2024 met bijlagen.
2.4
Mr. Linders heeft per e-mail van 4 november 2024 bezwaar gemaakt tegen overlegging van het bericht van de zijde van de moeder van 4 november 2024 met bijlagen, omdat de stukken volgens haar op grond van artikel 1.4.5. van het Procesreglement te laat zijn ingediend. Het hof zal acht slaan op die bijlagen, omdat deze kort en eenvoudig te doorgronden zijn. De goede procesorde verzet zich tegen het buiten beschouwing laten van de stukken.
2.5
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting met [minderjarige 1] gesproken. Tijdens de zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven.
2.6
De zitting heeft op 13 november 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en
- de raad, vertegenwoordigd door R. Planting.
Door de advocaat van de vader is ter zitting een pleitnota overgelegd.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder (hierna gezamenlijk: de ouders) zijn [in] 2011 te [plaats B] met elkaar gehuwd, welk huwelijk op 19 mei 2014 is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Uit het huwelijk is geboren:
- [minderjarige 1] , [in] 2012 te [plaats C] .
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige 1] . [minderjarige 1] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de vader.
3.3
De vader heeft met zijn huidige partner drie minderjarige kinderen, te weten:
- [minderjarige 2] , geboren [in] 2015 te [plaats C] ,
- [minderjarige 3] , geboren [in] 2018 te [plaats C] , en
- [minderjarige 4] , geboren [in] 2020 te [plaats B] .
3.4
[minderjarige 1] is per 29 november 2013 onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers en uit huis geplaatst. De machtiging tot uithuisplaatsing is beëindigd op 14 april 2014. De ondertoezichtstelling heeft voortgeduurd tot 20 juli 2017.
3.5
De ouders hebben onderling afspraken gemaakt over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling). Deze afspraken zijn vervat in een overeenkomst, door beide ouders en de toenmalige gezinsvoogd ondertekend op respectievelijk 19 juni 2017 en 25 juli 2017. Aanvankelijk is gestart met een begeleide zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige 1] . Nadien is de zorgregeling als volgt in onderling overleg uitgebreid:
- [minderjarige 1] verblijft in de even weekenden van vrijdagmiddag uit school vanaf 14.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de moeder, of – indien zij de volgende dag niet naar school hoeft – tot
19.3
uur, waarbij de moeder [minderjarige 1] telkens zal ophalen en wegbrengen;
- [minderjarige 1] verblijft in de oneven weekenden bij de vader;
- De feestdagen worden bij helfte verdeeld. Ten aanzien van de vakanties en bijzondere dagen is een gedetailleerde regeling tussen de ouders afgesproken.
Naderhand hebben de ouders de zorgregeling in onderling overleg uitgebreid in die zin dat [minderjarige 1] in de even weekenden tot maandagochtend naar school bij de moeder blijft, in plaats van tot zondagavond.
3.6
De rechtbank heeft bij beschikking van 17 december 2021 ter aanvulling op de zorgregeling bepaald dat [minderjarige 1] op de vrijdagen dat zij niet bij de moeder verblijft, na school telefonisch/beeldbel contact zal hebben met de moeder.
3.7
Bij beschikking van dit hof van 1 november 2022 is de hiervoor genoemde beschikking van 17 december 2021 bekrachtigd.
3.8
Bij beschikking van de rechtbank van 13 juni 2023 zijn de verzoeken van de moeder om, als voorlopige voorziening op de voet van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), te bepalen dat een bijzondere curator wordt benoemd die onderzoek zal doen naar de beste zorgregeling voor [minderjarige 1] en dat de zorgregeling alvast met één dag wordt uitgebreid voorafgaand aan de thans lopende zorgregeling, afgewezen.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking zijn de verzoeken van de moeder afgewezen. De moeder had primair verzocht om een zorgregeling vast te stellen, waarbij [minderjarige 1] de ene week bij de vader verblijft en de daarop volgende week bij de moeder, waarbij de wisseldag op vrijdag uit school valt, of een zorgregeling vast te stellen waarbij [minderjarige 1] de ene week van woensdag uit school tot vrijdag naar school en de andere week van woensdag uit school tot maandag naar school bij de moeder verblijft. Subsidiair had zij verzocht om een zorgregeling vast te stellen waarbij [minderjarige 1] om de week van woensdag uit school tot maandag naar school bij de moeder verblijft, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen zorgregeling. Meer subsidiair had de moeder verzocht om een bijzondere curator te benoemen die onderzoek doet naar de beste zorgregeling voor [minderjarige 1] .
Ook het verzoek van de vader om de moeder te veroordelen in de proceskosten van de procedure (bij de rechtbank) is afgewezen.
4.2
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en haar inleidende verzoeken alsnog toe te wijzen.
4.3
De vader verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, althans de grieven van de moeder ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Tevens verzoekt de vader de moeder te veroordelen in zijn proceskosten.

5.De motivering van de beslissing

Ontvankelijkheid
5.1
Voor zover de vader in hoger beroep naar voren heeft gebracht dat de moeder niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in haar verzoeken, omdat de woonplaats van de ouders onjuist is vermeld in het beroepschrift en het beroepschrift niet is ondertekend door een advocaat, overweegt het hof als volgt. De onjuiste vermelding van de woonplaats levert in deze procedure geen zodanige schending van artikel 359 Rv in verbinding met artikel 278, lid 1 Rv op, dat dit de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep van de moeder tot gevolg moet hebben. De vader is in de procedure in hoger beroep verschenen en zijn procesbelang is door de onjuiste vermelding niet geschaad. Daarnaast overweegt het hof ten aanzien van de handtekening dat er op 16 juli 2024 een door de advocaat van de moeder ondertekend beroepschrift is binnengekomen bij het hof, zodat geen sprake is van een verzuim op dat punt. Gelet op het voorgaande acht het hof de moeder ontvankelijk in haar hoger beroep.
Zorgregeling
Het wettelijk kader
5.2
Ingevolge artikel 1:253a lid 2 en 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter – voor zover hier van belang – op verzoek van de ouders of van een van hen onder meer een beslissing inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken alsmede een door ouders onderling getroffen regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd. De rechter neemt in dat geval een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
De standpunten
5.3
De moeder stelt dat er in oktober 2022 sprake is geweest van een uitbreiding van de zorgregeling en dat de ouders daar met succes uitvoering aan hebben gegeven. Er bestaat daarom volgens de moeder wel degelijk een grondslag voor het wijzigen van de zorgregeling. Het contact tussen [minderjarige 1] en de moeder is op dit moment summier en de vader biedt geen ruimte voor een uitbreiding van de zorgregeling. De moeder is bang voor de dynamiek van ouderverstoting. Daarnaast is er geen contra-indicatie voor een uitgebreidere zorgregeling en de moeder is bereid alles te faciliteren voor [minderjarige 1] met betrekking tot de middelbare school. [minderjarige 1] mist de moeder en wil graag meer tijd met haar doorbrengen. De moeder ziet het als haar ouderlijke verantwoordelijkheid om een belangrijke rol te spelen in de opvoeding en verzorging van [minderjarige 1] .
5.4
De vader stelt dat er nooit een uitbreiding van de zorgregeling heeft plaatsgevonden, maar dat in oktober 2022 slechts een aantal dagen is gewisseld in verband met de verjaardag van de moeder. Het gebrek aan efficiënte en constructieve communicatie tussen de ouders is een duidelijke contra-indicatie voor (succesvol) co-ouderschap. Ook zou [minderjarige 1] zich in een onpraktische en onwenselijke situatie bevinden als zij afhankelijk is van de moeder voor vervoer na schooltijd of bij lesuitval, omdat de moeder op een afstand van 36 kilometer van de middelbare school van [minderjarige 1] woont. Bovendien heeft [minderjarige 1] haar sociale leven opgebouwd rondom haar school en woonomgeving en is gebleken dat de moeder niet alles faciliteert voor [minderjarige 1] . De vader merkt steeds meer weerstand bij [minderjarige 1] om de moeder een heel weekend te bezoeken en er wordt niet naar haar geluisterd door de moeder.
Het advies van de raad
5.5
De raad heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat een co-ouderschapsregeling niet passend is bij de huidige situatie, mede gelet op de afstand tussen de woning van de moeder en de middelbare school van [minderjarige 1] . Het sociale leven van [minderjarige 1] en haar middelbare school bevinden zich in [plaats B] . [minderjarige 1] heeft specifieke leeftijdsafhankelijke ontwikkelingstaken en een zorgregeling waarbij zij voor de helft van de tijd afhankelijk is van de moeder staat daar haaks op. Er dient naar de wensen en behoeften van [minderjarige 1] geluisterd te worden. [minderjarige 1] zit in een loyaliteitsconflict. Het blijven voeren van procedures door de moeder zorgt voor veel onrust bij [minderjarige 1] en kan op termijn invloed hebben op haar relatie met de moeder. [minderjarige 1] heeft ook zelf gezegd dat ze wil dat dat stopt. Ook het voeren van kindgesprekken is belastend voor [minderjarige 1] . De moeder dient te accepteren dat een 50-50 verdeling niet passend is gelet op de afstand tussen de ouders en kan beter investeren in de tijd die zij met [minderjarige 1] heeft. Een wijziging van de zorgregeling is niet in het belang van [minderjarige 1] , aldus de raad.
De beoordeling
5.6
Het hof overweegt dat vanwege tijdsverloop en het feit dat [minderjarige 1] ouder is geworden en inmiddels naar de middelbare school gaat, sprake is van een wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:253a lid 4 BW in samenhang met artikel 1:377e BW. De draagkracht en behoeften van [minderjarige 1] zijn daardoor immers veranderd. Mede gezien de leeftijd van [minderjarige 1] komt aan haar mening gewicht toe.
[minderjarige 1] vindt het op dit moment fijn als zij samen met haar vriendinnen naar school kan fietsen. Gelet op de grote afstand tussen de woning van de moeder en de middelbare school van [minderjarige 1] , zal dat in de week dat zij bij de moeder zou verblijven niet mogelijk zijn omdat [minderjarige 1] dan iedere dag door de moeder met de auto naar school gebracht moet worden.
Ook kan deze grote afstand praktische problemen opleveren, bijvoorbeeld bij uitval van lessen op de school van [minderjarige 1] . Een co-ouderschapsregeling is onder deze omstandigheden dan ook niet in het belang van [minderjarige 1] . Daarbij neemt het hof ook in overweging dat [minderjarige 1] in het gesprek met de voorzitter kenbaar heeft gemaakt dat zij niet meer dagen bij de moeder wil zijn dan nu het geval is.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat een wijziging van de huidige zorgregeling zoals door de moeder verzocht, niet in het belang van [minderjarige 1] is. Het hof zal zowel het primaire als het subsidiaire verzoek van de moeder dan ook afwijzen.
5.7
Het hof merkt in dit verband nog op dat, zoals ook ter zitting door de raad naar voren is gebracht, de vele juridische procedures voor onrust bij [minderjarige 1] zorgen en schadelijk zijn voor haar ontwikkeling. Het hof geeft de moeder mee dat het [minderjarige 1] rust zal geven als de moeder zich neerlegt bij de huidige zorgregeling en profiteert van de tijd die zij wél heeft met [minderjarige 1] . [minderjarige 1] heeft immers tijdens het gesprek met de voorzitter gezegd dat zij het fijn vindt bij/met haar moeder en dat zij, als zij bij haar moeder is, graag meer tijd alleen met haar moeder (zonder anderen erbij) wil doorbrengen.
Bijzondere curator
De standpunten
5.8
De moeder heeft meer subsidiair verzocht om een bijzondere curator te benoemen die onderzoek kan doen naar de beste zorgregeling voor [minderjarige 1] . [minderjarige 1] heeft op school aangegeven dat zij buikpijn had vanwege haar (boodschap in het) gesprek met de rechter. De moeder meent dat [minderjarige 1] zich klemgezet voelde in haar loyaliteit richting de moeder en stelt dat indien men [minderjarige 1] een stem wil geven, een bijzondere curator benoemd dient te worden.
5.9
De vader stelt dat een bijzondere curator in dit geval geen toegevoegde waarde heeft, omdat de raad ter zitting ook al adviseert. Daarnaast is [minderjarige 1] toe aan rust en heeft zij tijdens het kindgesprek aangegeven dat zij er geen behoefte aan heeft om met iemand te praten. Zij wil dat de procedures stoppen. Bovendien wil de vader [minderjarige 1] niet belasten met een bijzondere curator.
De beoordeling
5.1
Het hof overweegt als volgt. [minderjarige 1] heeft in het gesprek met de voorzitter gezegd dat zij graag wil dat de juridische procedures stoppen en gebleken is dat [minderjarige 1] veel last heeft van die procedures. Benoeming van een bijzondere curator die nader onderzoek zal doen naar de zorgregeling zal dan ook een extra belasting vormen voor [minderjarige 1] , hetgeen niet in haar belang is. Ook overigens ziet het hof thans geen noodzaak om een bijzondere curator te benoemen. Het hof zal dit verzoek van de moeder daarom afwijzen.
Proceskosten
5.11
Het hof ziet, gelet op de aard van de procedure, geen aanleiding om de moeder in de proceskosten te veroordelen. Van het door de vader gestelde misbruik door de moeder van haar processuele bevoegdheden is niet (voldoende) gebleken. Het verzoek van de vader om de moeder te veroordelen in de proceskosten zal dan ook worden afgewezen. De proceskosten zullen worden gecompenseerd, in die zin dat de vader en de moeder ieder hun eigen kosten dragen. Het hof merkt nog op dat het feit dat op dit moment geen proceskostenveroordeling uitgesproken wordt, onverlet laat dat het hof daarover in een eventuele toekomstige procedure anders kan oordelen.
5.12
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. C.E. Buitendijk en mr. A.E. Oderkerk, in tegenwoordigheid van mr. I.L.I. Bossert als griffier en is op 7 januari 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.