2.7Verder hebben [appellanten] gesteld dat zich na het bestreden vonnis nieuwe feiten en omstandigheden hebben voorgedaan, te weten:
- het naar voren komen als getuige van de buren, die verklaren dat de zoon van [appellanten] wel degelijk verantwoordelijkheid voor de woning heeft gedragen tijdens de afwezigheid van [appellanten] ;
- een verklaring van de zoon van [appellanten] waarin dat wordt onderschreven;
- verbruiksgegevens van Vattenfall, waaruit blijkt dat er in de periode dat [appellanten] afwezig waren gas is verbruikt;
- het huidige beleid van Woonwaard ten aanzien van huisbewaring, waaruit volgt dat geen gegronde reden meer noodzakelijk is voor toewijzing van een dergelijk verzoek;
- de kwetsbare situatie van de meerderjarige dochter van [appellanten] , die al geruime tijd bij [appellanten] inwoont;
- de brief van Woonwaard van 20 november 2024, waaruit blijkt dat zij geen positieve huurdersverklaring wil verstrekken;
- het exploot van 5 november 2024 van de deurwaarder, waaruit volgt dat Woonwaard daadwerkelijk gebruik zal maken van haar recht om te ontruimen waardoor [appellanten] na 4 februari 2025 dakloos zullen zijn;
- de verklaring van sociaal werker [appellanten] van MET in haar brief van 30 november 2024 over de kwetsbaarheid van het gezin en de noodzakelijke steun waarop zij eens temeer zijn aangewezen en die komt te ontvallen als [appellanten] het gehuurde dienen te verlaten;
- de opname van [appellant 2] op 29 november 2024 in het ziekenhuis.
Een aantal van voornoemde stukken dateert van latere datum dan het bestreden vonnis. Daaruit blijken echter geen nieuwe argumenten, feiten en/of omstandigheden die zich na de uitspraak van de kantonrechter hebben voorgedaan en die bij het nemen van de beslissing in eerste aanleg niet in aanmerking konden worden genomen. [appellanten] hebben bij hun verweer in eerste aanleg vergelijkbare argumenten aangevoerd. Deze feiten en omstandigheden heeft de kantonrechter al meegewogen bij haar belangenafweging die heeft geleid tot het oordeel om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, of hadden in ieder geval door de kantonrechter kunnen worden meegewogen omdat ze niet pas na het vonnis zijn opgekomen.
Dat, zoals [appellanten] hebben gesteld - en door Woonwaard overigens is betwist - voor een verzoek tot huisbewaring volgens het nieuwe beleid van Woonwaard geen gegronde reden meer noodzakelijk is, is geen omstandigheden die een nieuwe beoordeling ten aanzien van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad rechtvaardigt. Ten aanzien van het argument dat [appellant 2] op 29 november 2024 in het ziekenhuis is opgenomen, geldt dat zonder een nadere toelichting en onderbouwing van de reden voor en de duur van die opname deze na het bestreden vonnis opgekomen omstandigheid geen grond kan vormen voor schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis.