Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
3.Feiten
4.Procedure bij de kantonrechter
5.Vordering in hoger beroep
6.Beoordeling
Ik ben nooit op mijzelf gaan wonen. Daarbij speelt een cultureel aspect. Men blijft tot een huwelijk of een bijzondere gelegenheid thuis wonen (…) Ik vond het een juist moment om naar huis terug te keren totdat er na 5 of 10 jaar een moment zou komen dat ik een gezin zou willen stichten, maar eigenlijk wilde ik formeel bij mijn moeder blijven wonen.In hoger beroep heeft [geïntimeerde] deze verklaring genuanceerd en betoogd dat die betrekking had op een hypothetische situatie, terwijl [geïntimeerde] in werkelijkheid nooit de bedoeling had gehad om slechts tijdelijk bij zijn moeder te gaan wonen tot het moment waarop hij een gezin zou gaan stichten. Dit brengt het hof niet tot een ander oordeel. Toegegeven kan worden dat het stichten van een gezin, het aangaan van een huwelijk of een andere bijzondere gelegenheid die zou [plaats 3] tot het vertrek van [geïntimeerde] uit de woning, op het moment van zijn terugkeer in de woning hypothetisch was. Met deze verklaring schetst [geïntimeerde] echter een belangrijk deel van zijn bedoeling bij het aangaan van de samenwoning. Die door hem geschetste bedoeling duidt op eindigheid van de gemeenschappelijke huishouding met zijn moeder, ook al was het tijdstip daarvan niet bekend en afhankelijk van omstandigheden die zich nog moesten realiseren. Dit wijst er dan ook op dat [geïntimeerde] niet de bedoeling had om een duurzame gemeenschappelijke huishouding met zijn moeder aan te gaan.