ECLI:NL:GHAMS:2025:3105

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 november 2025
Publicatiedatum
18 november 2025
Zaaknummer
23-001413-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geweld bij demonstratie met betrekking tot persoonlijke omstandigheden van de verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 november 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2003, was betrokken bij een demonstratie tegen geweld in Gaza en heeft zich tijdens de arrestatie verzet, waarbij zij meerdere leden van de Mobiele Eenheid (ME) heeft mishandeld. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 dagen en een taakstraf van 80 uren, maar het hof heeft, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, besloten om een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 weken op te leggen. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op de openbare orde in overweging genomen, maar ook de positieve ontwikkeling en inzet van de verdachte in haar herstelproces. De vorderingen van de benadeelde partijen, die schadevergoeding vroegen voor immateriële schade, zijn gedeeltelijk toegewezen. De benadeelde partijen A en C zijn niet-ontvankelijk verklaard, terwijl de vorderingen van benadeelde partijen B en D zijn toegewezen tot respectievelijk € 200,00 en € 400,00, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de schadevergoedingsmaatregel opgelegd en de proceskosten toegewezen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001413-24
datum uitspraak: 7 november 2025
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 11 juni 2024 in de strafzaak onder parketnummer 13-178825-24 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 2003,
ter terechtzitting opgegeven verblijfsadres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 oktober 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw en de advocaat van de benadeelde partijen naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit om die reden bevestigen, behalve ten aanzien van de strafoplegging en de beslissing op de benadeelde partijen. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 dagen, met aftrek van het voorarrest en een taakstraf van 80 uren, te vervangen door 40 dagen hechtenis, waarvan 40 uren voorwaardelijk, te vervangen door 20 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, met aftrek van het voorarrest, met een proeftijd van 2 jaren. Zij heeft bij die eis bijzonder gewicht toegekend aan de sterk gewijzigde persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De raadsvrouw heeft verzocht om te volstaan met een voorwaardelijke taakstraf. Zij heeft daartoe, aan de hand van op voorhand aan het hof toegezonden stukken, aangevoerd dat deze zaak zich niet leent voor een straf met nadruk op generale preventie. De verdachte heeft zwaarwegende persoonlijke omstandigheden die niet alleen nu van belang zijn voor de afdoening van de zaak, maar ook speelden ten tijde van het plegen van het feit. Haar mentale gesteldheid destijds heeft de verdachte behoorlijk parten gespeeld rondom de feiten. Zij heeft in een brief uitgelegd dat zij daarmee haar gedrag niet probeert goed te praten. Wel is zij, met hulp van haar ouders, aan de slag gegaan om aan herstel te werken. De verdachte is na het incident opgenomen geweest in diverse klinieken en heeft hard gewerkt. Zij heeft nog een weg te gaan en is nog steeds heel hard aan het werk om haar leven op de rit te krijgen. Daarbij past een geheel voorwaardelijke taakstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte maakte deel uit van een demonstratie tegen het geweld in Gaza. Nadat de politie op enig moment de demonstranten heeft gesommeerd weg te gaan, is de verdachte blijven staan. Daarop is zij aangehouden en afgevoerd door de Mobiele Eenheid (ME). Terwijl zij naar de gereedstaande bus werd afgevoerd, heeft zij zich verzet. In de bus heeft de verdachte in een uitbarsting van geweld meerdere leden van de ME, in de beperkte ruimte van de afgesloten bus, mishandeld. Zij heeft meerdere schoppen gegeven tegen het lichaam, waaronder de binnenzijde van de knie en het kruis van een van de ME’ers. De situatie was dusdanig bedreigend dat de ME zich genoodzaakt voelde met (tegen)geweld in te grijpen om de controle te behouden. Dat triggerde andere arrestanten in de bus om zich daarmee te bemoeien, waardoor de toch al gespannen sfeer verder verslechterde en de ME’ers zich belaagd voelden. Ook op het politiebureau ging de verdachte nog door met het plegen van geweld en heeft zij een ME’er gekrabd en meerdere keren in de arm geknepen. Geweld tegen mensen die hun werk doen om de openbare orde te handhaven is volstrekt onacceptabel.
In dergelijke gevallen kan er in beginsel maar één reactie het uitgangspunt zijn: een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof heeft echter kennisgenomen van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die gediagnosticeerd is met verslavingsproblemen, mentale gezondheidsproblemen, waaronder suïcidale gedachten, genderdysforie en PTSS. Ze heeft jarenlang geworsteld met haar identiteit. Sinds januari 2025 heeft zij intensieve behandeling en begeleiding gekregen in verschillende klinieken. Deskundigen spreken over haar goede inzet en merken op dat zij een positieve vooruitblik hebben op haar herstel.
De verdachte heeft haar schuld erkend in een excuusbrief en openlijk verteld over de periode waarin het zeer slecht met haar ging. Ze geeft aan dat ze in die tijd toevlucht zocht in drugs en alcohol, maar dat ze zich daar nu van heeft losgemaakt en verder wil gaan met haar leven.
Gezien deze heel specifieke persoonlijke omstandigheden en het inzicht dat zij toont in haar handelen, ziet het hof – met de advocaat-generaal – aanleiding om alleen een voorwaardelijke straf op te leggen. De verdachte krijgt hiermee een kans om verder te werken aan haar herstel. Het hof ziet deze straf als een stok achter de deur, maar ook als een steuntje in de rug voor de verdachte om haar positieve ontwikkeling voort te zetten.
Bij de keuze voor de strafmodaliteit heeft het hof gekeken naar de ernst van de feiten. Gezien de aard van de misdrijven en de impact die deze hebben gehad op de openbare orde en op de veiligheid van de politie, vindt het hof echter dat een voorwaardelijke taakstraf geen recht doet aan de ernst van de feiten. Om die reden zal het hof, conform de eis van de advocaat-generaal, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 weken passend en geboden.

Vorderingen benadeelde partijen.

In deze strafzaak hebben vier ME’ers zich als benadeelde partijen gevoegd met vorderingen tot schadevergoeding. Uit veiligheidsoverwegingen (in verband met hun beroep) zijn de personalia van de benadeelde partijen tijdens de zitting niet genoemd. Ook in dit arrest zal het hof hun personalia niet opnemen, maar de benadeelde partijen aanduiden als A tot en met D. Op basis van hun ambtsnummer kunnen zij worden onderscheiden in het dossier.
De vorderingen
Alle benadeelde partijen hebben zich in eerste aanleg gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 400,00 voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast is per benadeelde partij een bedrag van € 82,00 aan proceskosten gevorderd (voor één punt van het liquidatietarief kanton).
De benadeelde partijen zijn alle bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering. De benadeelde partijen hebben zich ieder in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Standpunten
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat alle vorderingen kunnen worden toegewezen en dat voor het toe te wijzen bedrag de schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd.
De raadsvrouw heeft gesteld dat de vorderingen niet op de juiste wijze zijn ingediend, omdat dit niet door middel van een zogenoemd ‘voegingsformulier’ heeft plaatsgevonden en dat bovendien een handtekening van de benadeelden ontbreekt. Inhoudelijk heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de benadeelden A tot en met C geen lichamelijk letsel hebben opgelopen, ‘alleen maar’ pijn, zodat geen sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze. Hun vordering dient daarom te worden afgewezen of niet-ontvankelijk te worden verklaard. Benadeelde D heeft wel, maar beperkt, letsel opgelopen. Die vordering kan tot een bedrag van hooguit € 100,00 worden toegewezen.
De advocaat van de benadeelde partijen heeft zich op het standpunt gesteld dat de wet niet vereist dat gebruik wordt gemaakt van een voegingsformulier, maar dat dit ook kan bij schrijven, mits dit aan de voorwaarden voldoet en tijdig is gedaan. Niet is nodig dat de benadeelde partijen zelf ondertekenen, omdat zij dit heeft gedaan als gemachtigde. Nu zij tevens raadsvrouw is en zij stelt dat zij gemachtigd is, is een schriftelijke volmacht niet nodig.
De advocaat van de benadeelde partijen heeft daarnaast naar voren gebracht dat de vorderingen voor toewijzing gereed liggen omdat sprake is van ‘aantasting in zijn persoon op andere wijze’. Dit omdat gelet op de aard en ernst van de normschending dit zo voor de hand ligt dat dit kan worden aangenomen. Daarnaast is sprake van licht letsel bij de benadeelde partijen.
Het hof overweegt als volgt.
Voeging
Het hof stelt vast dat de benadeelde partijen zich op de juiste wijze hebben gevoegd in het strafproces. Gelet op artikel 51g, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan voeging plaatsvinden ter terechtzitting door schriftelijke of mondeling opgave. Blijkens het proces-verbaal zijn de schriftelijke vorderingen besproken voordat de officier van justitie begon met het requisitoir. Dit betekent dat aan alle formaliteiten is voldaan.
Immateriële schadevergoeding
Het hof stelt voorop dat een vordering tot schadevergoeding kan worden toegewezen als de schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte. Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) geeft een limitatieve opsomming van de gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, te weten in geval van:
(…)
lichamelijk letsel, aantasting in de eer of goede naam of aantasting in de persoon op andere wijze;
(…)
Blijkens de onderbouwing van de voegingsformulieren heeft de advocaat van de benadeelde partijen met name ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ ten grondslag gelegd aan de vordering.
Van de in artikel 6:106 lid 1, onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de in artikel6:106 lid 1, onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is (vgl. Parl. Gesch. Boek 6, p. 379 en p. 380, zie ook HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1519 (Blauw oog)).
In beginsel zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde
zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. In HR 9 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7721 (Oudejaarsrellen) was die aantasting gelegen in de gevoelens van angst, onveiligheid en onzekerheid met betrekking tot het lijf en goed van de benadeelden die een aantal uren in hun woning in een zeer bedreigende situatie verkeerden, terwijl een reactie op hun verzoek om hulp en bijstand van de politie uitbleef. Van een aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106 lid 1, onder b, BW, is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht (HR15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376 (EBI).
In deze zaak hebben de benadeelde partijen geen kenbaar geestelijk letsel opgelopen en om die reden moet het hof kijken naar de aard en ernst van de normschending én de aard en de ernst van de gevolgen.
Gelet op de feiten, zoals weergegeven in de strafmaatoverweging, gaat het hof uit van een voor de benadeelde partijen bedreigende situatie die verder gaat dan een moeilijke situatie. Het is ook zeer zeker invoelbaar dat de benadeelde partijen zich onveilig hebben gevoeld. Toch is het hof van oordeel dat – gelet op het strikte kader van de Hoge Raad zoals hierboven uiteengezet – deze situatie niet zonder meer een aantasting in de persoon oplevert. Het hof betrekt daarbij de jurisprudentie van de Hoge Raad, zoals het genoemde arrest in de Oudejaarsrellen, waarin sprake was van een langdurige onveilige situatie waarbij de benadeelden gedurende enkele uren geen hulp kregen. Die situatie is niet te vergelijken met dit geval, alleen al omdat de tijdspanne veel korter was. Nu niet daadwerkelijk (onderbouwd) geestelijk letsel is opgelopen, noch de situatie de ernst had die vereist wordt voor het aannemen van een aantasting in de persoon op andere wijze zoals geformuleerd in artikel 6:106 lid 1, onder b, BW, zal het hof deze grondslag niet aannemen en kan het hof niet toekomen aan de beoordeling van de schadeverzoeken op die grond.
Voorts heeft de raadsvrouw gesteld dat de benadeelde partijen licht letsel hebben opgelopen. Bij benadeelde partij D is blijkens het voegingsformulier sprake van een blauwe plek en plekken op de arm waar de verdachte haar nagels in heeft gezet. Op basis van het dossier heeft het hof kunnen vaststellen dat benadeelde partij B een beurse plek heeft overgehouden op de plek waar de verdachte geweld toepaste. Ten aanzien van de benadeelde partijen A en C heeft het hof op basis van de stukken van het dossier en het verhandelde uitsluitend kunnen vaststellen dat zij pijn hebben geleden. Pijn is niet genoemd in de hierboven genoemde limitatieve opsomming van de gevallen waarin recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen bestaat. Dat betekent dat ten aanzien van de benadeelde partijen A en C in deze zaak niet een door de raadsvrouw genoemde wettelijke grondslag is aan te wijzen voor vergoeding van immateriële schade. Die vorderingen moeten dan ook worden afgewezen.
Dit is anders voor de benadeelde partijen B en D, waarvan het hof hierboven heeft vastgesteld dat zij lichamelijk letsel hebben opgelopen.
Begroting van de schade omvang
Naar het oordeel van het hof is vast komen te staan dat de benadeelde partijen B en D als rechtstreeks gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte immateriële schade hebben geleden. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW begroten op een schadebedrag van voor de benadeelde partij B op € 200,00 en de benadeelde partij D op € 400,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op:
  • de aard en de ernst van de normschending;
  • de in de strafmotivering beschreven omstandigheden waaronder zich dit handelen heeft afgespeeld;
  • de aantasting van de lichamelijke integriteit van de benadeelde partijen;
  • het lichamelijk letsel dat de benadeelde partijen bij het geweld hebben opgelopen;
  • de schadevergoedingen die in soortgelijke gevallen door rechters worden toegekend.
Het hof zal ten aanzien van de toegewezen bedragen een schadevergoedingsmaatregel opleggen en, zoals gevorderd, het toe te wijzen bedrag vermeerderen met de wettelijke rente.
Wat benadeelde partij B meer heeft gevorderd zal worden afgewezen.
Proceskosten
Ten aanzien van de gevorderde proceskosten overweegt het hof dat redelijke uitleg van artikel 532 Sv meebrengt dat bij de begroting daarvan dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. Daarin wordt bij vorderingen als hier aan de orde doorgaans het ‘Liquidatietarief kanton’ (zoals geldend per 1 februari 2024) gehanteerd.
Uitgaande van tarief II, behorende bij de in eerste aanleg gevorderde hoofdsom van € 400,00, blijkt dat één punt een waarde van € 82,00 vertegenwoordigt. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat de raadsvrouw de vordering heeft ingediend en ter terechtzitting in eerste aanleg is verschenen. Gelet daarop zal het hof de verdachte voor een bedrag van € 82,00 veroordelen in de proceskosten van benadeelde partij B en datzelfde bedrag ook voor benadeelde partij D.
Resumerend
De vorderingen van de benadeelde partijen A en C worden afgewezen wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag daarvoor. De vordering van benadeelde partij B wordt toegewezen tot een bedrag van € 200,00 euro en voor het overige afgewezen. De vordering van benadeelde partij D wordt geheel toegewezen.
Het hof legt de schadevergoedingsmaatregel op ten aanzien van de opgelegde bedragen en de wettelijke rentedatum wordt bepaald op 27 mei 2024, zijnde de datum van de schadeveroorzakende gebeurtenis.
De proceskosten van de benadeelde partij B en D worden geheel toegewezen zoals gevorderd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 266, 267, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissing op de vorderingen benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij A
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij A af.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij B
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij B ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 200,00 (tweehonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij B voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 82,00 (tweeëntachtig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het benadeelde partij B, ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 200,00 (tweehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 4 (vier) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 27 mei 2024.
Vordering van de benadeelde partij C
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij C af.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij D
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij D ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 400,00 (vierhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 82,00 (tweeëntachtig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij D ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 400,00 (vierhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 8 (acht) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 27 mei 2024.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.S. Ludwig, mr. D.A.C. Koster en mr. M.T.C. de Vries, in tegenwoordigheid van
mr. S. Pesch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
7 november 2025.
mr. W.S. Ludwig is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.