ECLI:NL:GHAMS:2025:3103

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 november 2025
Publicatiedatum
18 november 2025
Zaaknummer
23-001075-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling van een pleegkind met fatale gevolgen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 november 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de pleegmoeder van een jongen van 2 jaar en 8 maanden oud, die op 8 april 2020 is overleden aan de gevolgen van ernstig hoofdletsel. De verdachte was beschuldigd van doodslag, maar het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor vol opzet op de dood. Wel is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling met de dood tot gevolg. De verdachte had voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het kind. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 37 maanden, met aftrek van het voorarrest. De zaak kwam voort uit een incident waarbij de verdachte het kind hevig heeft geschud en/of geslagen, wat leidde tot fatale verwondingen. De deskundigen van het NFI hebben geconcludeerd dat het letsel niet kon zijn ontstaan door een ongeluk, maar door opzettelijk geweld. De vorderingen van de benadeelde partijen, de biologische ouders van het kind, zijn toegewezen, waarbij elk een schadevergoeding van €20.000 voor affectieschade ontvangen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001075-23
datum uitspraak: 18 november 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 28 maart 2023 in de strafzaak onder parketnummer 15-105355-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ) op [geboortedag 1] 1975,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 juni 2024, 10 juli 2024, 24 juli 2024, 8 mei 2025, 15 mei 2025, 17 oktober 2025 en 4 november 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, haar raadslieden en de advocaat van de nabestaanden naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 6 april 2020 tot en met 8 april 2020 te Koedijk, gemeente Alkmaar, in elk geval in Nederland [slachtoffer] (geboren op [geboortedag 2] 2017) opzettelijk van het leven heeft beroofd, door (meermalen)
- (hevig) het hoofd van voornoemde [slachtoffer] heen en weer te schudden en/of
- (hevig) op/tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer] te slaan/stompen (al dan niet met (een) voorwerp(en)) en/of
- het hoofd van voornoemde [slachtoffer] tegen structuren, de grond of anderszins te stompen en/of te slaan en/of te gooien en/of
- voornoemde [slachtoffer] van grote hoogte op de grond te gooien,
althans zodanig geweld op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] uit te oefenen/toe te passen,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] op 8 april 2020 is overleden;
subsidiair
zij op of omstreeks 6 april 2020 te Koedijk, gemeente Alkmaar, in elk geval in Nederland aan [slachtoffer] (geboren op [geboortedag 2] 2017), een kind dat zij verzorgde of opvoedde als behorend tot haar gezin, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten onder meer
- een grote bloeduitstorting onder het harde hersenvlies (acuut fors subduraal hematoom) met verschuiving van de middenlijn door massawerking (oedeem)en/of
- traumatische schade van zenuwuitlopers ter hoogte van de hersenbalk rechts en meerdere niveaus van de middenhersenen tot aan de craniocervicale overgang en in kruisende banen van de kleine hersenen en/of
- een contusiehaard (kneuzing) in de linker grote hersenhelft voor-zijwaarts en/of
- in beide ogen meerdere bloedingen in de netvliezen (multipele retinale bloedingen) en/of
- diverse hematomen op borstkas en/of rug en/of ledematen,
heeft toegebracht, door (meermalen)
- (hevig) het hoofd van voornoemde [slachtoffer] heen en weer te schudden en/of
- (hevig) op/tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer] te slaan/stompen (al dan niet met (een) voorwerp(en)) en/of
- het hoofd van voornoemde [slachtoffer] tegen structuren, de grond of anderszins te stompen en/of te slaan en/of te gooien en/of
- voornoemde [slachtoffer] van grote hoogte op de grond te gooien,
althans zodanig geweld op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] uit te oefenen/toe te passen,
terwijl het feit op 8 april 2020 de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
meer subsidiair
zij op 6 april 2020 te Koedijk, gemeente Alkmaar, in elk geval in [slachtoffer] (geboren op [geboortedag 2] 2017), een kind dat zij verzorgde of opvoedde als behorend tot haar gezin, heeft mishandeld, door (meermalen)
- (hevig) het hoofd van voornoemde [slachtoffer] heen en weer te schudden en/of
- (hevig) op/tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer] te slaan/stompen (al dan niet met (een) voorwerp(en)) en/of
- het hoofd van voornoemde [slachtoffer] tegen structuren, de grond of anderszins te stompen en/of te slaan en/of te gooien en/of
- voornoemde [slachtoffer] van grote hoogte op de grond te gooien,
althans zodanig geweld op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] uit te oefenen/toe te passen,
terwijl het feit op 8 april 2020 de dood voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
meest subsidiair
zij op 6 april 2020 te Koedijk, gemeente Alkmaar, in elk geval in [slachtoffer] (geboren op [geboortedag 2] 2017), roekeloos, in elk geval zeer, althans grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of nalatig die [slachtoffer] (meermalen)
- (hevig) het hoofd van voornoemde [slachtoffer] heen en weer heeft geschud en/of
- (hevig) op/tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer] heeft geslagen/gestompt (al dan niet met (een) voorwerp(en)) en/of
- het hoofd van voornoemde [slachtoffer] tegen structuren, de grond of anderszins heeft gestompt en/of geslagen en/of gegooid en/of
- voornoemde [slachtoffer] van grote hoogte op de grond heeft gegooid,
althans zodanig geweld op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] heeft uitgeoefend/toegepast,
waardoor het aan haar schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer] zodanig letsel, te weten onder meer
- een grote bloeduitstorting onder het harde hersenvlies (acuut fors subduraal hematoom) met verschuiving van de middenlijn door massawerking (oedeem)en/of
- traumatische schade van zenuwuitlopers ter hoogte van de hersenbalk rechts en meerdere niveaus van de middenhersenen tot aan de craniocervicale overgang en in kruisende banen van de kleine hersenen en/of
- een contusiehaard (kneuzing) in de linker grote hersenhelft voor-zijwaarts en/of
- in beide ogen meerdere bloedingen in de netvliezen (multipele retinale bloedingen) en/of
- diverse hematomen op borstkas en/of rug en/of ledematen
heeft bekomen, dat hij aan de gevolgen daarvan op 8 april 2020 is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen ten aanzien van de bewezenverklaring, de strafoplegging en de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde feit, te weten de doodslag van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ). Zij heeft hiertoe - samengevat en zakelijk weergegeven - gesteld dat [slachtoffer] is overleden door verwikkelingen van ernstig hoofd-/hersenletsel ten gevolge van hevig geweld/forse krachtsinwerking op het hoofd en dat het de verdachte is geweest die dit letsel heeft toegebracht. Noch uit het dossier, noch uit het verhandelde ter zitting blijkt van een andere oorzaak voor het letsel en het overlijden van [slachtoffer] dan het handelen van de verdachte. De verdachte heeft door aldus te handelen voorwaardelijk opzet gehad op de dood van [slachtoffer] . De verklaringen die de verdachte heeft afgelegd (omtrent het ontstaan van het letsel) zijn wisselend en dienen als ongeloofwaardig terzijde geschoven te worden. Deze passen geenszins bij de bevindingen van de deskundigen van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) dr. V. Soerdjbalie-Maikoe (hierna: Soerdjbalie-Maikoe) en dr. H.G.T. Nijs (hierna: Nijs). De rapporten en conclusies van deze twee deskundigen (hierna samen ook genoemd: de NFI-deskundigen), opgemaakt mede in reactie op de door de verdediging in hoger beroep ingebrachte rapportages van mr. drs. J.M.B.L. van Remmen (hierna: Van Remmen), zijn zorgvuldig tot stand gekomen en betrouwbaar en kunnen volgens de advocaat-generaal worden gebruikt voor het bewijs in deze strafzaak.
Standpunt van de verdediging
De raadslieden hebben verzocht de verdachte integraal vrij te spreken en daartoe - samengevat en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Vaststaat dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van hersenletsel. Er is echter geen bewijs dat de verdachte schuldig is aan het overlijden van [slachtoffer] . Het enige bewijs in deze zaak is het forensisch bewijs. De NFI-deskundigen komen tot de conclusie dat sprake moet zijn geweest van een niet-accidentele krachtsinwerking aangezien bij [slachtoffer] diffuse axonale schade, retinale bloedingen en een subduraal hematoom zijn vastgesteld. Naar de rapportages van de NFI-deskundigen dient echter kritisch te worden gekeken. De stelligheid waarmee bepaalde stellingen verdedigd zijn door deze deskundigen is opvallend. Het eindresultaat stond vast en vragen over andere oorzaken werden vrij makkelijk afgedaan. Zo zijn er andere medische oorzaken en meerdere alternatieve scenario’s voor het ontstaan van het letsel bij [slachtoffer] denkbaar/niet uit te sluiten. Verder bestaan op verschillende punten tegenstrijdigheden in de rapporten van de twee deskundigen. De toedracht van het hersenletsel, welke mechanismen daartoe hebben geleid, kan niet worden vastgesteld op basis van de rapportages van de NFI-deskundigen. De verdediging heeft ter ondersteuning van het voorgaande meerdere rapporten ingebracht van Van Remmen.
De verdachte heeft vanaf het begin (haar 112-melding) tot het eind (ter zitting in hoger beroep) open, eerlijk en consistent verklaard, waardoor zij betrouwbaar moet worden geacht. De essentie van haar lezing van de feiten is nooit gewijzigd: ze vond [slachtoffer] in de tuin met zijn hoofd in de hondendrinkbak, handelde in paniek en heeft geen enkel gewelddadig handelen gepleegd, dan wel het opzet daarop gehad. Dat de verdachte verklaringen bij de politie heeft afgelegd zonder te beschikken over de inhoud van de 112-melding maakt de consistentie tussen de verklaringen extra overtuigend. De verdachte was een zorgzame en betrokken pleegmoeder die nooit de intentie heeft gehad om [slachtoffer] kwaad te doen. De gedragingen en uitlatingen van de verdachte na het incident zijn menselijk, open en getuigen van grote emotionele ontreddering. Ze is ook altijd open en transparant geweest naar jeugdzorg, die geen zorgen hadden over het gezin van de verdachte. De verklaring van haar dochter [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ) vormt belangrijk steunbewijs dat de verdachte de waarheid spreekt. Ook echtgenoot [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ) schetst een beeld dat consistent is met de verklaringen van de verdachte en [persoon 1] .
Met betrekking tot de verwijten die de verdachte in de tenlastelegging worden gemaakt, merkt de verdediging het volgende op. In de eerste plaats moet worden vastgesteld dat niet bewezen kan worden dat de verdachte een handeling heeft verricht die heeft geleid tot de dood van [slachtoffer] . Mocht worden aangenomen dat de verdachte wel betrokken zou zijn bij het overlijden van [slachtoffer] , dan is op basis van het dossier niet vast te stellen welke handelingen hebben geleid tot de dood. Dat is relevant, omdat altijd nog sprake kan zijn van een noodlottig ongeval. Verder is aangevoerd dat, mocht worden aangenomen dat de verdachte wel handelingen heeft verricht die hebben geleid tot de dood van [slachtoffer] , er geen sprake is van een aanvaarding door de verdachte van de aanmerkelijke kans op de dood, zwaar lichamelijk letsel of enig pijn of letsel.
Abusive Head Traumabij kinderen boven de 2 jaar is zo zeldzaam, dat je niet op basis van algemene ervaringsregels kan zeggen dat het schudden met een kind een aanmerkelijke kans op de dood of enig pijn of letsel oplevert. Overigens kan ook niet uitgesloten worden dat meerdere incidenten hebben bijgedragen aan de dood van [slachtoffer] , waaronder ook het levensreddend handelen. Dit kan de situatie verergerd hebben.
Het meest subsidiaire verwijt, de dood door schuld, kan evenmin worden bewezen. Als de verdachte [slachtoffer] te hard tegen de deurpost of tegen de drempel aan heeft laten komen, waardoor hij het letsel heeft opgelopen (een enkele handeling is voldoende) kan niet gezegd worden dat de verdachte daarmee aanmerkelijk verwijtbaar onvoorzichtig heeft gehandeld. Ze heeft in paniek [slachtoffer] geprobeerd te redden, aldus de verdediging.
Oordeel van het hof
Het hof zal allereerst een aantal feiten en omstandigheden weergeven die niet ter discussie staan en ingaan op de verklaringen van de verdachte en de eventuele bruikbaarheid daarvan. Daarna zullen de vragen moeten worden beantwoord of de verdachte het bij [slachtoffer] geconstateerde hersenletsel heeft veroorzaakt en zo ja, of de verdachte daarbij opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] of op het toebrengen van (zwaar lichamelijk) letsel of dat het ontstaan van het letsel aan haar schuld te wijten is.
Feiten en omstandigheden
Op 6 april 2020 om 16.14 uur belde de verdachte met 112 om te melden dat haar pleegzoon [slachtoffer] , toen twee jaren en acht maanden oud, onwel was geworden. In de 112-melding vertelde de verdachte aan de centralist als eerste dat zij [slachtoffer] in de tuin met zijn gezicht in een hondendrinkbak zag hangen en drinken, dat [slachtoffer] schrok toen zij wat zei en toen met zijn hoofd op de drempel bij de deur viel en dat hij mogelijk water had binnengekregen. Ook vertelde ze dat [slachtoffer] heel apathisch en raar was. Naar aanleiding van de melding gingen de politie en ambulancedienst naar de woning van de verdachte aan de [adres 2]. De ambulance was omstreeks 16:33 uur ter plaatse. Bij eerste beoordeling was de ademweg niet vrij, waren de ademhaling en de circulatie (bloedsomloop) onvoldoende en was er verlaagd bewustzijn met wijde pupillen. Er was ook sprake van een 'kaakklem'. De zuurstofverzadiging van het bloed was sterk verlaagd. [slachtoffer] werd beademd, waarmee snel adequate zuurstofverzadiging werd verkregen (100% om 16:40 en 16:50 uur). De hartfrequentie was te laag (40-50/min), waarvoor atropine werd gegeven. Om 16:50 uur vertrok de ambulance naar het Noordwest Ziekenhuis in Alkmaar, waar deze om 17:05 uur aankwam. De medische behandeling in het ziekenhuis was aanvankelijk gericht op (bijna) verdrinking, gezien de gemelde toedracht en de lage lichaamstemperatuur. Na komst van een kinderintensivist die de medische toestand van [slachtoffer] niet kon rijmen met het uitgangspunt van bijna-verdrinking werd besloten radiologisch onderzoek uit te voeren. Middels een CT-scan werd geconstateerd dat [slachtoffer] een groot subduraal hematoom in zijn hoofd had, een bloeduitstorting onder het harde hersenvlies, waaraan hij direct is geopereerd. Hij is daarna overgebracht naar het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). In het LUMC is [slachtoffer] onderzocht door een oogarts. Deze zag in beide ogen veel netvliesbloedingen, centraal en naar perifeer in alle kwadranten en in alle netvlieslagen. Verder was er links bij de gele vlek een glasvochtbloeding zonder vochtspiegel, en boven in een netvliesblaas met een bloeduitstorting vóór het netvlies. Op 8 april 2020 is de behandeling van [slachtoffer] gestaakt, waarna hij die dag is overleden. Door de schouwarts werd een verklaring van niet-natuurlijk overlijden afgegeven en gerechtelijke sectie geadviseerd.
Verklaringen van de verdachte
De verdachte heeft uitgebreide verklaringen afgelegd bij de politie, de rechter-commissaris, de rechtbank en het gerechtshof. Ook heeft zij meegewerkt aan een op beeld vastgelegde reconstructie.
Het hof stelt vast dat de verdachte in grote lijnen en ten aanzien van een aantal van belang zijnde details vanaf het begin consistent heeft verklaard. Zo heeft zij verklaard dat zij [slachtoffer] met zijn gezicht in de hondendrinkbak zag liggen, hem toen heeft vastgepakt, hij daarna met zijn hoofd tegen de drempel is aangekomen en zij met hem naar boven is gegaan, waar zij haar vinger in zijn mond heeft gedaan om het water uit hem te krijgen en hem heeft geschud om hem ‘wakker’ te krijgen. Het hof neemt deze door de verdachte geschetste gang van zaken als uitgangspunt. Weliswaar bevatten de verklaringen van de verdachte ook tegenstrijdigheden, zoals deze door de rechtbank en de advocaat-generaal naar voren zijn gebracht, maar het hof acht deze niet van dien aard dat daarmee niet van voormelde gang van zaken kan worden uitgegaan. Daarbij speelt mee dat deze (deels) wordt ondersteund door voormelde 112-melding, de verklaringen van [persoon 1] en [persoon 2] en door de constatering van de verbalisant die als eerste na de 112-melding ter plaatse was, inhoudende dat het bedje waarin [slachtoffer] lag nat was.
Dit betekent evenwel niet dat het hof van oordeel is dat de verdachte over de volledige toedracht heeft verklaard en dat alle onderdelen van haar verklaringen geloofwaardig zijn. Het hof zal dat hierna toelichten.
Wat is de oorzaak van het overlijden van [slachtoffer] , hoe en wanneer is het letsel bij [slachtoffer] ontstaan en wat is de rol van de verdachte daarbij geweest?
Voor de beantwoording van deze vragen is het forensisch-medisch onderzoek dat in deze zaak is verricht van cruciaal belang. De verdediging heeft diverse kritische kanttekeningen geplaatst bij de bevindingen en conclusies van forensisch patholoog Soerdjbalie-Maikoe en forensisch arts Nijs, die beiden meerdere keren hebben gerapporteerd en zowel bij de rechtbank als bij het gerechtshof ter zitting zijn gehoord. De verdediging heeft ter onderbouwing van hun betoog meerdere rapporten ingebracht van Van Remmen.
Het hof is van oordeel dat de deskundigenrapporten van Soerdjbalie-Maikoe en Nijs, beiden zeer ervaren op hun vakgebied, op een zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. Hun conclusies worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijke onderbouwing, die zij zowel bij de rechtbank als bij het gerechtshof nader hebben toegelicht. Beide deskundigen zijn ter zitting bij het gerechtshof zeer uitvoerig gehoord en zijn steeds stellig bij hun eerdere conclusies gebleven. Over de volledigheid van het onderzoek heeft Soerdjbalie-Maikoe verklaard: “Dit is een zaak waar we het hele substraat hebben. Soms hebben we jonge kinderen met alleen maar een subduraal hematoom, waarbij we moeten overwegen of er nog iets anders is dan trauma. In deze zaak hebben we alles: het hele substraat wat nodig is om tot een goede conclusie te komen zoals ik die heb geformuleerd.” Nijs heeft op dit punt verklaard; “Het meest uitgebreid denkbare onderzoek in Nederland is bij dit kind uitgevoerd.”
Het hof neemt de conclusies van deze deskundigen dan ook over. De inhoud van de rapporten die door Van Remmen zijn opgemaakt maakt dat niet anders. Van Remmen heeft andere mogelijkheden geopperd en gewezen op vermeende tegenstrijdigheden, maar Soerdjbalie-Maikoe en Nijs zijn resoluut en eenduidig in hun bevindingen gebleven, ook nadat zij daarover kritisch zijn bevraagd door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep en nadat Van Remmen naar aanleiding van die bevraging een eigen rapport had opgesteld, waarop zij beiden nader hebben gereageerd.
Oorzaak van overlijden
Niet in geschil is dat [slachtoffer] als gevolg van ernstig hersenletsel is komen te overlijden.
Oorzaak en moment van ontstaan van het letsel
De volgende vragen waarvoor het hof zich gesteld ziet is wat de oorzaak en het moment van ontstaan zijn van voornoemd ernstig hoofdletsel. Ook bij de beantwoording van die vragen zijn de bevindingen en conclusies van Soerdjbalie-Maikoe en Nijs van cruciaal belang. Verder is daarbij acht geslagen op de bevindingen van de reconstructie die op 21 januari 2021 heeft plaatsgevonden. De deskundigen zijn ook gevraagd naar de videobeelden van deze reconstructie te kijken. Zij hebben daarover gerapporteerd.
In het definitieve sectierapport van 14 december 2020 rapporteert Soerdjbalie-Maikoe over de oorzaak van het letsel en het moment van ontstaan daarvan, samengevat, als volgt.
In het Noordwest Ziekenhuis in Alkmaar zijn bij binnenkomst van [slachtoffer] uitgebreide traumatische afwijkingen in het hoofd vastgesteld. Daarna is [slachtoffer] geopereerd. Bij sectie zijn resten van deze traumatische afwijkingen (bij toestand na operatie) teruggevonden. Bij later verricht neuropathologisch en oogpathologisch onderzoek zijn nog meer traumatische afwijkingen in het hoofd en in de ogen/oogzenuwen vastgesteld.
De traumatische bevindingen zijn samengevat als volgt.
- een grote bloeduitstorting onder het harde hersenvlies: een subduraal hematoom met verschuiving van de middenlijn;
- traumatische schade van de zenuwuitlopers (traumatische axonale schade) ter hoogte van:
- de hersenbalk rechts;
- meerdere niveaus van de middenhersenen tot aan de craniocervicale overgang (het ruggenmerg ter hoogte van de nek);
- in kruisende banen van de kleine hersenen (pons, pedunculi cerebri en dalende en opstijgende banen: uitgebreide traumatische axonale beschadiging).
- een contusiehaard (kneuzing) in de linker grote hersenhelft voor-zijwaarts;
- in beide oogbollen uitgebreide retinale bloedingen die de gehele retina (het netvlies) betroffen en vrijwel alle lagen van de retina;
- in het linkeroog was er een glasvochtbloeding;
- in beide oogzenuwen subdurale (op niveau van de oogzenuwen onder het harde hersenvlies gelegen) en subarachnoïdale (op niveau van de oogzenuwen onder de zachte hersenvliezen gelegen) bloeduitstortingen met tevens bloeduitstorting rondom de papillen (intrasclerale peripapillaire bloeduitstortingen).
Deze traumatische letsels zijn bij leven ontstaan door ingewerkt hevig geweld (trauma) op het hoofd.
Dit hoofdtrauma kan zowel niet-accidenteel (en dus toegebracht) als accidenteel zijn ontstaan.
Als sprake is geweest van niet-accidenteel trauma kan dit hebben bestaan uit:
schudtrauma van het hoofd: repeterend acceleratie-deceleratie trauma. Daarbij wordt het hoofd van het kind hevig heen en weer (voor- en achterwaarts) geschud, soms (tevens) zijwaarts (rotatie).
hevig stomp (botsende) gewelds(krachts)inwerking (hevige impact) op het hoofd door bijvoorbeeld slaan op het hoofd (al of niet met of tegen structuren), stompen op/tegen het hoofd of stompen met het hoofd tegen structuren, de grond of anderszins, gooien van een grote hoogte.
elk op zich of in combinatie.
Als sprake is geweest van accidenteel hoofdtrauma kan dit zijn ontstaan door hoog energetisch trauma, bijvoorbeeld een val van grote hoogte.
Simpele 'huis-tuin- en keuken ongevallen' (minimale accidenten) zoals laten vallen van het kind op een drempel of (zelf) vallen in een hondendrinkbak zijn onvoldoende om dergelijke ernstige en fataal verlopende letsels, zoals bovenbeschreven, te verklaren.
Bovengenoemd hevig hoofdtrauma heeft geleid tot de bovenbeschreven ernstige letsels in het hoofd en de ogen/oogzenuwen, reanimatiebehoeftig worden, noodzaak tot hospitalisatie, spoedoperatie en overige verwikkelingen waaronder vochtophoping in de hersenen (hersenoedeem), hypoxische-ischemische
beschadiging van de hersenen met beginnend versterf van hersenweefsel en ruggenmerg, bij perfusiestop (doorbloedingsstop) van de hersenen.
Dit heeft geleid tot een slecht vooruitzicht en noodzaak tot het beëindigen van de behandeling waarna de dood intrad (2 dagen na ziekenhuisopname).
De gerechtelijke sectie betreft een compleet forensisch medisch onderzoek naar de doodsoorzaak en hetgeen van belang mag blijken. Dat houdt in dat zowel traumatische als ziekelijke oorzaken zijn onderzocht.
Bij die onderzoeken zijn geen andere oorzaken voor het ontstaan van de letsels gebleken, zoals ziekelijke oorzaken, toxicologische oorzaken of oorzaken voortvloeiend uit de medische voorgeschiedenis en geboorte.
Zowel de hoofdletsels als de letsels in de oogbollen en oogzenuwen zijn recent voor het reanimatiebehoeftig worden van [slachtoffer] ontstaan.
In de schriftelijke beantwoording van de aanvullende vragen van 6 mei 2021 heeft Soerdjbalie-Maikoe, mede naar aanleiding van de videobeelden van de verrichtte reconstructie, onder meer als volgt gerapporteerd.
Op de videoreconstructiebeelden is te zien dat [slachtoffer] ( [slachtoffer] ) wordt vastgepakt door de pleegmoeder , een snelle zwaaiende beweging naar achteren doormaakt en vervolgens met het hoofd op de deurdrempel terechtkomt, maximaal 1 meter vanaf de grond. Bij het neerkomen van het kind op de deurdrempel heeft de moeder het kind nog steeds vast aan de arm. Het kind maakt voor zover dat te observeren valt op de beelden, geen trekkende bewegingen maar ligt juist stil. Mocht men dit een 'short distance fall’ noemen dan is het niet een doorgaans voorkomende vrije 'short distance fall', maar een val waarbij een ander persoon tijdens het neerkomen nog kracht/steun uitoefent op het kind door het kind nog steeds vast te houden aan zijn arm. Vervolgens is er impact (contacttrauma) waarbij de linker-achterwaartse zijde van het hoofd van [slachtoffer] op de tuindeurdrempel terecht komt.
Opgemerkt wordt dat de hevigheid van de krachtsinwerking van moeder op kind tijdens de actie, echter niet te herleiden valt van de reconstructiebeelden. Deze aan mij getoonde actie van de pleegmoeder (draaibeweging van het kind en vervolgens contacttrauma van het kind op de deurdrempel), zou alleen een oorzaak kunnen zijn voor het ontstaan van bovengenoemde ernstige fatale hoofdletselsmits het gepaard is gegaan met hevige krachtsinwerking, denk aan hevig draaien en hevig stompen met het hoofd van [slachtoffer] tegen de deurdrempel. De hevigheid van de krachtsinwerking valt niet te herleiden van de beelden. Immers door het vasthouden van het kind kan de kracht/impact zowel worden verminderd (afremming van de beweging van het kind) als worden vergroot (versnelling van de beweging, waardoor energie/kracht wordt toegevoegd).
Over de mate van krachtsinwerking die nodig is om uitgebreide(re) traumatische axonale beschadiging en/of contusiehaarden bij kinderen te veroorzaken bestaan in de literatuur geen exacte gegevens. Wel is bekend dat na een licht trauma, bijvoorbeeld een val van een commode of een bedje, geen ernstige fatale letsels te verwachten zijn (Helfer et al. Pediatrics 1977;60:533; Chadwick et al. Pediatrics 2008; 121: 1213). Verder is bekend dat ernstige traumatische letsels, zoals in de voorliggende casus zijn vastgesteld, voorkomen bij ernstige krachtsinwerking op het hoofd (zoals een val van grote hoogte of een versnelde,
geaccelereerde, val) omdat daarbij grotere krachten op structuren inwerken (Forensic Neuropathology and Associated Neurology. Oehmichen, Auer, König Eds..Springer 2009, Hs V).
Op grond van bovenstaande kan daarom niet worden uitgesloten dat, indien er sprake was van versnelling van de beweging van het kind voorafgaande aan de impact op het hoofd, de aangetroffen letsels in de hersenen en het ruggenmerg door deze impact waren ontstaan. Dergelijke intense krachtverhoging kan zich niet in de gedemonstreerde omstandigheden voordoen in een louter accidentele
context. (…)
De forensische sectie op een minderjarige (voorafgegaan door postmortaal radiologisch onderzoek) betreft een compleet postmortaal onderzoek naar traumatische en ziekelijke (medische) afwijkingen en bestudering/analyse van de medische geschiedenis en groei/ontwikkeling van het kind. Dat uitgebreide onderzoek is verricht en gerapporteerd (zie sectierapporten opgemaakt door ondergetekende). Dat onderzoek leverde alleen een traumatische oorzaak voor het overlijden van [slachtoffer] op.
Op de zitting bij de rechtbank van 14 maart 2023 heeft Soerdjbalie-Maikoe onder meer het volgende verklaard:
Forensische sectie op een minderjarige houdt in dat je uitgebreid onderzoek doet aan het lichaam van het kind en daarnaast ook kijkt naar de medische voorgeschiedenis van het kind. Je moet het hele plaatje in kaart brengen om te kunnen spreken over een bepaalde doodsoorzaak. Op het moment van het opstellen van het voorlopige sectierapport, heb ik nog niet alle onderzoeken gedaan. Daarom heb ik in het voorlopige sectierapport een slag om de arm gehouden, omdat ik nog naar de medische oorzaken moest kijken. Later is dat uitgewerkt in het definitieve sectierapport. Mijn conclusie in deze zaak is dat een medische oorzaak is uitgesloten. Dit kind is aan trauma overleden. Contacttrauma betekent dat er contact moet zijn geweest. (…)
Er is geweld uitgeoefend op het hoofd. Ofwel door een hevige stomp (botsende) gewelds(krachts)- inwerking (hevige impact), ofwel door hevig schudden, ofwel een combinatie van beide. Daar is geen twijfel over mogelijk.(…)
Ik heb de beelden van de reconstructie gezien. Ik ben niet van oordeel veranderd na het zien van deze beelden. Ik heb alles her-bestudeerd. Ik sta nog steeds achter mijn bevindingen en mijn conclusies.
Wat de verdachte heeft voorgedaan bij de reconstructie kan het letsel niet hebben veroorzaakt. De verdachte verklaarde net op de zitting dat zij het kind heeft vastgepakt en dat hij toen viel waarbij hij met zijn hoofd op de drempel terechtkwam. Deze toedracht kan het ernstige inwendige hoofdletsel niet verklaren. Er is sprake van een verscheuring van de uitlopers van de zenuwcellen en letsel aan beide oogbollen en de oogzenuwen. Dat kan niet ontstaan door het tegen een drempel aankomen of door een val op een drempel vanuit staande positie. Ook als deze val harder is geweest dan bij de videoreconstructie is uitgevoerd, is dit geen verklaring voor het geconstateerde letsel. Er moet sprake zijn geweest van een hevige krachtsinwerking. Hoe hevig dat is, kan je niet uitdrukken in de omvang van kracht, maar het is hevig. Dat betekent dat heel even tegen iets aankomen of even vallen niet voldoende is. Tot op heden is niet gebleken van zo een hevige krachtsinwerking. Ook uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting (hof: zitting van de rechtbank van 14 maart 2023) over de toedracht is een dergelijke hevige krachtsinwerking niet af te leiden. (…)
In mijn aanvullend rapport van 6 mei 2021 staat dat een dergelijke intense krachtsverhoging zich niet in de gedemonstreerde omstandigheden kan voordoen in een louter accidentele context. Het gaat erom dat er een hevige krachtsinwerking is geweest. Bewust of onbewust kan ik aan het lichaam niet aflezen. De hevige krachtsinwerking valt niet te herleiden van de reconstructiebeelden. Door het vasthouden van het kind kan de kracht/impact zowel worden verminderd, als worden vergroot. Als het zo zou zijn gebeurd zoals de verdachte verklaart en in de reconstructie is voorgedaan, moet er een extra krachtsinwerking bij hebben plaatsgevonden. (…)
Voorbeelden van krachtsinwerking die voldoende zou zijn om dit soort letsel te veroorzaken zijn: hevig stompen en het vasthouden van een baby aan de voeten en met hoofd tegen de rand van het ouderlijk bed slaan. Dat moet dan een hevige stomp zijn geweest, met heel veel kracht. Dus niet alleen even er tegenaan komen, maar een hele hevige beweging. Of in het geval van schudden: het hevig heen en weer schudden. Dit kan zowel voor- en achterwaarts als zijwaarts zijn. Bij een kind zijn de
nekspieren niet goed ontwikkeld, dus het kind heeft dan niet genoeg steun om het hoofd overeind te houden. Als je een kind hevig schudt, komt er kracht op de bloedvaten die de verbinding vormen tussen het harde hersenvlies (een kapje over de hersenen) en het oppervlak van de hersenen. Schudden veroorzaakt tractie en dat maakt de adertjes kapot. Dat moeten stevige bewegingen zijn. Eén hevige krachtsbeweging is voldoende om dat te doen. Vaak zijn het meerdere bewegingen. Zelfs bij kinderen tot vier jaar kan dit gebeuren.
Op de zitting bij het gerechtshof op 8 mei 2025 is Soerdjbalie-Maikoe uitvoerig gehoord, onder meer over mogelijke medische oorzaken van het letsel. Zij heeft daar onder meer als volgt verklaard:
De doodsoorzaak is niet een stollingsafwijking geweest. (…) Het gaat er alleen maar om dat ik - als ik deze casus bestudeer - constateer dat er totaal geen anamnese is voor een stollingsafwijking bij een kind van twee jaar oud. Als er een anamnese zou zijn van een stollingsafwijking had het kind vanaf de geboorte al bepaalde symptomen moeten hebben gehad die heel erg doen denken aan een stollingsstoornis. Dat zijn bijvoorbeeld hematomen, bloeduitstortingen op huidniveau, hematomen als een kind wordt gevaccineerd - dan krijgt een kind hele grote bloedingen om de prikopening heen - tandvleesbloedingen bij kinderen die beginnen met poetsen. Er is helemaal geen anamnese van een stollingsafwijking. (…)
Wat ik daarnaast heel belangrijk vind is wat er in het rapport staat over de uitkomsten van het neuropathologisch onderzoek, namelijk dat de axonale schade niets met een stollingsprobleem te maken heeft. Een stollingsstoornis kan op elke leeftijd ontstaan, maar daarvoor waren er in dit geval geen aanwijzingen. (…)
Bij [slachtoffer] was geen sprake van ondervoeding. (…) Het lichaamsgewicht duidde niet op medisch
onderliggend lijden. (…)
Er was geen sprake van een ziekelijke afwijking bij dit kind. Ik heb ook kennis genomen van de medische situatie. Ook daaruit valt geen medische oorzaak te herleiden.
De medische voorgeschiedenis is juist heel belangrijk om mee te nemen in het onderzoek. De
relevantie van de medische voorgeschiedenis ziet absoluut niet alleen op het reanimatiebehoeftig raken en het ontstaan van het subduraal hematoom en de axonale schade. Het ziet ook op het voortraject. Wij hebben de gehele medische voorgeschiedenis en het medisch dossier meegewogen. Wij hebben de sectiebevindingen meegewogen. Wij komen tot de conclusie dat er geen andere oorzaak is voor het overlijden van dit kind dan trauma zoals beschreven. (…)
Ik blijf na alle gestelde vragen bij dezelfde standpunten en conclusie die ik eerder al op papier heb gezet. Ik heb vandaag geen vraag gemist die wel had moeten worden gesteld. Dit is een zaak waar we het hele substraat hebben. Soms hebben we jonge kinderen met alleen maar een subduraal hematoom, waarbij we moeten overwegen of er nog iets anders is dan trauma. In deze zaak hebben we alles: het hele substraat wat nodig is om tot een goede conclusie te komen zoals ik die heb geformuleerd. Er is geen enkele ingang om te zeggen dat ik toch twijfel dat het misschien iets anders zou kunnen zijn.
Mijn conclusie is dat het trauma is, waarbij we zowel het subduraal hematoom als de axonale schade hebben vastgesteld naar aanleiding van de geweldsinwerkingen die wij hebben genoemd. Daarvan zien wij in onze praktijk maar vier á vijf gevallen per jaar die overlijden. Het geconstateerde letsel past niet bij wat wij hebben gezien op de videoreconstructie. De krachtsinwerking die nodig is om het substraat te verklaren, zie ik daarop niet.
Forensisch arts Nijs heeft op 25 januari 2021 een rapport uitgebracht. Dit rapport luidt onder meer als volgt.
Uit bloedonderzoek op 6 april 2020 in Alkmaar, en anamnestisch uit de medische voorgeschiedenis, is geen aanwijzing voor een stollingsafwijking gevonden. Bij stollingsonderzoek in het Leids UMC bleek sprake van verbruik van bloedstollingsfactoren en van bloedplaatjes, hetgeen werd toegeschreven aan de
grote subdurale bloeduitstorting en aan het bloedverlies tijdens de operatie.
Ondergetekende onderschrijft dit.
Al bij al, is er naar mijn mening geen aanwijzing voor een reeds aanwezige relevante stollingsstoornis bij klinische presentatie op 6 april 2020.
(…)
De combinatie van de letsels in het hoofd past bij een fors contacttrauma (stomp botsende krachtsinwerking) hoogstwaarschijnlijk links op het hoofd, al dan niet in combinatie met heftige acceleratie-deceleratiekrachten op het hoofd. Als voorbeeld kan gedacht worden aan een heftig stomp botsend contact van het hoofd met een (hard uitstekend deel van een) voorwerp of een hard oppervlak, en al dan niet hard 'schudden' aan de romp/schouders van het kind. Eén zeer hard botsend contact (bijvoorbeeld een harde val van grote hoogte of bijvoorbeeld een worp van het kind met een harde landing op het hoofd) als oorzaak van deze combinatie van bevindingen in het hoofd kan niet worden uitgesloten.
(…)
Ten aanzien van de vraag
:wat is de waarschijnlijkheid van de geconstateerde letsels en/of afwijkingen (afzonderlijk en in combinatie) bij weging van de volgende hypothesen?
H1: De letsels en/of afwijkingen zijn het gevolg van een medische oorzaak.
H2: De letsels en/of afwijkingen zijn het gevolg van een krachtsinwerking.
Het aantreffen van het hersenletsel inclusief de oogafwijkingen, en de onderhuidse bloeduitstortingen, zowel afzonderlijk als in combinatie, is in dit geval uitgesloten onder de hypothese medische oorzaak (H1).
(…)
Ten aanzien van de vraag: wat is de waarschijnlijkheid van de geconstateerde letsels en/of afwijkingen (afzonderlijk en in combinatie) bij weging van de volgende hypothesen?
H3: De letsels en/of afwijkingen zijn toegebracht (niet accidenteel).
H4: De letsels en/of afwijkingen zijn het gevolg van een accidentele krachtsinwerking (waaronder medische handelingen).
Het aantreffen van het hersenletsel inclusief de oogafwijkingen bij het kind vanaf 6 april 2020 is minimaal 50 keer waarschijnlijker (LR>50) onder de hypothese van forse niet-accidentele krachtsinwerking dan onder de hypothese van forse accidentele krachtsinwerking (passend in de NFI-bewijswaarde schalen 'waarschijnlijker tot veel waarschijnlijker', LR 10-10.000).
(…)
Een 'short distance fall’ waaronder de gemelde val met het hoofd op de drempel van de tuindeur, of het gemelde eventueel hard (aan)stoten van het hoofd van het kind tegen de drempel van de tuindeur dan wel vensterbank, is geen verklaring voor het bij de gerechtelijke sectie vastgestelde hersenletsel en oogafwijkingen.
Ten aanzien van de vraag: is er iets te zeggen over het moment en/of de momenten waarop de letsels en/of afwijkingen ontstaan (kunnen) zijn?
De letsels in het hoofd (hersenen, inclusief ogen) zijn kort vóór het optreden van de klinische noodsituatie bij het kind ontstaan. Normaal functioneren in de zin van bijvoorbeeld drinken, schrikken op aanspreken en lopen, is niet mogelijk met dergelijk hersenletsel.
Doorgaans is vrijwel direct tot kort na het ontstaan van dergelijk uitgebreid ernstig hersenletsel met fataal beloop sprake van ernstige klinische verschijnselen in de zin van verminderd bewustzijn, ademhalingsproblemen, hartritmestoornissen, slapte en tekenen van epileptische activiteit.
Op 9 april 2021 heeft Nijs, mede naar aanleiding van de videoreconstructie, onder meer als volgt gerapporteerd.
Naar aanleiding van de vraag: kunt u aangeven in hoeverre de door de verdachte ten tijde van de reconstructie uitgevoerde handelingen de letsels zoals bij [slachtoffer] ( [slachtoffer] ) aangetroffen, en de fatale afloop daarvan kunnen verklaren?
Gezien de min of meer halfcirkelvormige snelle achterwaartse 'zwaai', met een onbekende versnelling en draaicomponent, kan het ontstaan van het ernstige fataal belopen hersenletsel in casu op basis van dit getoonde letselmechanisme niet worden uitgesloten in het licht van literatuurgegevens.
Echter, naar mijn oordeel zijn voor het ontstaan van dergelijk ernstig uitgebreid hersenletsel zoals in casu de op de videobeelden zichtbare krachtsinwerkingen op het hoofd van het kind te gering (hoewel ik die mogelijkheid niet volledig kan uitsluiten).
Op de zitting bij de rechtbank van 14 maart 2023 heeft Nijs onder meer het volgende verklaard:
Wat in de reconstructie te zien is en wat de verdachte verklaart, is een onvoldoende krachtsinwerking voor het ontstaan van het geconstateerde letsel. Die krachtsinwerking is te gering.
Ik heb gerapporteerd over het letselmechanisme an sich, te weten een heel harde zwaai maken en heel hard op een drempel zwiepen(…). De vraag is of het geconstateerde letsel verklaard zou kunnen worden door de op de recónstructiebeelden getoonde handelingen plus een extra krachtsinwerking, dus als de verdachte extra kracht zou hebben toegevoegd. Dat kan ik niet uitsluiten, maar het gaat om heel zeldzame situaties.(…)
Voorbeelden van hevige krachtsinwerking die het geconstateerde letsel kunnen verklaren zijn bijvoorbeeld een val van grote hoogte (in de literatuur betekent dit: van 2 meter hoog of hoger) of een zeer ernstig verkeersongeval. Het gaat hierbij om hoog energetisch letsel. Op de reconstructiebeelden heb ik geen hoog energetische krachtsinwerking gezien.(...
Er is een oriënterend stollingsonderzoek gedaan. Dit was tijdelijk afwijkend. Dit kan worden toegeschreven aan de bloedingen in het hoofd. Daarna normaliseerde het. Dat zie je vaker bij ernstige bloedingen in het hoofd.
Ik hoor de verdachte zeggen dat als er vier uur niets aan een zwelling in het hoofd wordt gedaan het zo moet zijn dat de schade in het hoofd erger wordt. De geconstateerde zenuwschade op meerdere niveaus in de hersenen is dermate ernstig, dat dat niet had uitgemaakt.
Op de zitting bij het gerechtshof op 8 mei 2025 is Nijs uitvoerig gehoord. Hij heeft daar onder meer als volgt verklaard:
Er is geen enkele aanwijzing voor een klinisch relevante stollingsstoornis bij dit kind.(…)
Er zijn bij [slachtoffer] traumatische afwijkingen gevonden. Dat betekent zenuwbeschadigingen op microscopisch niveau op verschillende plaatsen in de hersenen. Dat letsel heeft niets met een stollingsstoornis te maken, maar dat is het gevolg van traumatische - dus door krachtsinwerking veroorzaakte – afwijkingen. Ik herhaal: bij neuropathologisch onderzoek zijn er traumatische afwijkingen gevonden, dus afwijkingen die door krachtsinwerkingen zijn veroorzaakt in de hersenen. Ook zijn er axonale beschadigingen gevonden, die te zien zijn op microscopisch niveau. Dat wijst dus op traumatisch hersenletsel door krachtsinwerkingen ontstaan. Dit zijn grote krachtsinwerkingen die niets te maken hebben met een stollingsstoornis.(…)
Het lichaamsgewicht duidde niet op medisch onderliggend lijden. Dat is ook niet uit de sectie
gebleken.(…)
Ik wil de likelihood ratio’s die in mijn rapport worden genoemd aanpassen. (…)
Al met al vind ik nu dat ik mij bij het opstellen van het rapport op dit punt conservatief heb uitgelaten met minimaal 50, leidende tot ‘waarschijnlijk tot veel waarschijnlijker’. De likelihood ratio wil ik gelet op het voorgaande bijstellen tot minimaal 100. Dat leidt tot de categorie ‘veel waarschijnlijker’. Op basis van hetzelfde artikel en nieuwere inzichten kom ik tot een hogere bewijskracht.(…)
Het meest uitgebreide denkbare onderzoek in Nederland is bij dit kind uitgevoerd en er is ten aanzien van het overlijden en het reanimatiebehoeftig raken geen enkele aanwijzing voor welke medische oorzaak dan ook gevonden.(…)
U, voorzitter, vraagt mij of het schudden zoals de verdachte dit voordoet tijdens de videoreconstructie valt ouder het hevig schudden waarover ik zojuistverklaarde
. Dat valt daar totaal niet onder. Zo zou dit letsel niet veroorzaakt kunnen zijn.(…)
Ik blijf na alle gestelde vragen bij dezelfde standpunten en conclusie die ik eerder al op papier heb gezet. Ik heb vele gevallen meegemaakt. In dit geval is sprake van zeer uitgebreid ernstig hersenletsel waaraan het kind is overleden, waarbij de samenhang met de hondendrinkbak volstrekt onduidelijk is. Op basis van de videoreconstructie zie ik geen relevante passende krachtsinwerking. Een zaak zoals het onderhavige geval heb ik nog niet eerder meegemaakt. Het geconstateerde letsel past niet bij wat wij hebben gezien op de videoreconstructie.
Op basis van voorgaande bevindingen en conclusies van Soerdjbalie-Maikoe en Nijs, die het hof zoals hiervoor overwogen overneemt, stelt het hof vast dat [slachtoffer] is overleden aan de gevolgen van ernstig
traumatischhoofdletsel, (onder meer) bestaande uit ernstig hersenletsel, dat bij leven, kort voor het reanimatiebehoeftig worden op 6 april 2020, is ontstaan. Van andere (medische) oorzaken dan trauma, zoals ondervoeding of een stollingsstoornis, die het trauma (mede) zouden hebben kunnen veroorzaken, is in het zeer uitgebreide (forensisch) medisch onderzoek niet gebleken. Voorts concludeert het hof op basis van voorgaande bevindingen en conclusies van de NFI-deskundigen dat [slachtoffer] om het leven is gekomen door niet-accidenteel, ofwel toegebracht, ernstig traumatisch hoofdletsel. Bij dat oordeel is met name de ernst en de combinatie van de letsels, zoals die uit voornoemde rapportages en verklaringen blijken, van doorslaggevend belang. Dit letsel is bij leven, (kort) voor het reanimatiebehoeftig worden (het hof gaat ervan uit dat dit op een moment kort voor de 112-melding is geweest) ontstaan door hevig stomp (botsend) gewelds(krachts)inwerking op het hoofd en/of hevig repeterend acceleratie-deceleratie trauma.
Is de verdachte verantwoordelijk voor het toebrengen van het letsel?
Het hof moet vervolgens de vraag beantwoorden of de verdachte de bij [slachtoffer] geconstateerde letsels heeft veroorzaakt.
Door de verdediging zijn in dit verband drie andere mogelijkheden naar voren gebracht. Zo is betoogd dat de honden van de verdachte of [persoon 1] , de dochter van de verdachte het letsel zouden hebben kunnen veroorzaken. Daarnaast heeft de verdediging de mogelijkheid genoemd dat het letsel is ontstaan door een val van [slachtoffer] van de vuilcontainer(kast).
Het hof acht het scenario dat een van de honden van de verdachte [slachtoffer] omver heeft gelopen en hij daardoor voornoemd hoofdletsel heeft opgelopen niet aannemelijk geworden. Nijs heeft daarover gerapporteerd (FD p. 210) dat bij het omver lopen door een hond geen ernstig hersenletsel zoals in deze zaak is geconstateerd te verwachten is. Bovendien schrijft hij dat er dan bijpassend letsel op hoofd/hals, armen/handen of knieën bij [slachtoffer] geconstateerd had moeten zijn, wat niet het geval is. Soerdjbalie-Maikoe heeft daarover ter terechtzitting in hoger beroep (p-v 8 mei 2025 p. 30) verklaard dat het bij een botsing met een hond nog steeds gaat over een
short distance fall, want het kind valt van korte afstand op de grond, en dat dat niet het geweld is dat het letsel in het hoofd bij [slachtoffer] heeft kunnen veroorzaken.
Daarnaast bevat het dossier geen solide aanknopingspunten om dit scenario aannemelijk te achten. Zo heeft bijvoorbeeld [persoon 1] niets verklaard over het omver lopen van [slachtoffer] door een van de honden, terwijl dat dan wel voor de hand zou hebben gelegen nu zij zich op slechts enkele meters afstand bevond en het rumoer, dat daardoor ongetwijfeld zou zijn ontstaan, redelijkerwijs door de openstaande keukendeur gehoord zou moeten hebben.
De door de verdediging ter zitting in hoger beroep getoonde filmpjes hebben het hof niet tot een ander oordeel gebracht, al is het maar omdat op die filmpjes situaties te zien zijn die niet te vergelijken zijn met de situatie in onderhavige zaak.
Het hof acht het scenario dat [persoon 1] voornoemd hoofdletsel bij [slachtoffer] heeft veroorzaakt evenmin aannemelijk geworden. Naast dat het dossier voor dit scenario geen enkele aanwijzing bevat, heeft Nijs hierover gerapporteerd (FD p. 210) dat naar algemene ervaringsregels, en op basis van literatuurgegevens over het ontstaan van hersenletsel bij jonge kinderen, een kind van zeven jaar oud (zoals [persoon 1] ) niet de benodigde krachten kan genereren als oorzaak voor ernstig fataal verlopend hersenletsel bij een ander jong kind (behalve door bijvoorbeeld een jong kind van een hoogte te werpen). Soerdjbalie-Maikoe heeft daarover ter terechtzitting in hoger beroep (p-v 8 mei 2025 p. 30) verklaard dat zij het heel moeilijk voorstelbaar acht dat een zevenjarig kind dergelijke bewegingen en krachten bij een tweejarig kind zou kunnen opwekken om dit geconstateerde letsel te kunnen veroorzaken.
Ten slotte acht het hof ook het scenario dat [slachtoffer] het letsel heeft bekomen door een val van een vuilcontainer(kast) niet aannemelijk geworden, aangezien het in dat geval, net zoals bij de botsing met een hond, om een
short distance fallzou gaan die, zoals hiervoor reeds overwogen, het ernstige letsel in het hoofd bij [slachtoffer] niet heeft kunnen veroorzaken. Bovendien geldt dat ook bij dit scenario het voor de hand had gelegen als [persoon 1] daarover (iets) had verklaard, wat niet is gebeurd.
Het dossier bevat voorts evenmin aanknopingspunten dat iemand anders dan de verdachte in de buurt van [slachtoffer] was op het moment dat het letsel aan hem moet zijn toegebracht.
Dit brengt het hof tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat het de verdachte is geweest die het bij [slachtoffer] vastgestelde fatale letsel heeft veroorzaakt. Aangezien het hof op grond van de rapportages en verklaringen van de NFI-deskundigen vaststelt dat de door de verdachte beschreven en bij de reconstructie voorgedane handelingen het letsel niet kunnen verklaren betekent dit dat de verdachte hierover niet (volledig) naar waarheid heeft verklaard. Welke handelingen de verdachte dan wel heeft verricht heeft het hof niet kunnen vaststellen, maar op basis van de hiervoor weergeven bevindingen en conclusies van de deskundigen Soerdjbalie-Maikoe en Nijs gaat het hof ervan uit dat de verdachte hevig stompend/botsend geweld op [slachtoffer] heeft toegepast of hem hevig heeft geschud of een combinatie van beide handelingen, waarbij sprake moet zijn geweest van een dusdanig forse krachtsinwerking dat [slachtoffer] als gevolg daarvan ernstig hoofdletsel heeft opgelopen.
Had de verdachte (voorwaardelijk) opzet? Zo ja, waarop?
Aan de verdachte is primair tenlastegelegd dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag. Voor een bewezenverklaring van doodslag moet worden vastgesteld dat de verdachte opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . Het hof heeft niet de overtuiging bekomen dat de verdachte heeft gewild dat [slachtoffer] zou overlijden, zodat vol opzet op de dood niet kan worden vastgesteld. Dit geldt ook voor het voorwaardelijk opzet op de dood. Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten om met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid te kunnen vaststellen dat de verdachte met haar handelen de aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer] bewust heeft aanvaard. Daarom zal het hof de advocaat-generaal niet volgen in haar standpunt en de verdachte vrijspreken van het primair tenlastegelegde feit.
De vraag die het hof vervolgens moet beantwoorden is of de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het subsidiair tenlastegelegde feit, te weten dat zij zich, als verzorger/opvoeder van [slachtoffer] , heeft schuldig gemaakt aan zware mishandeling met zijn dood tot gevolg. Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend.
Het hof stelt voorop dat op grond van de bewijsmiddelen niet is komen vast te staan dat de verdachte de intentie had om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Vol opzet kan daarom niet worden bewezen. Het hof is van oordeel dat wel kan worden bewezen dat de verdachte voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] had en overweegt daartoe als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie is voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – in dit geval het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel – aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. Of de gedraging van de verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich heeft blootgesteld aan zo'n aanmerkelijke kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat zij die kans ten tijde van de gedragingen bewust heeft aanvaard. Daarbij geldt dat bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op een bepaald gevolg (in dit geval het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel) dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Het hof is van oordeel dat het uitoefenen van de geconstateerde forse stompende/botsende en/of schuddende krachtsinwerking tegen een kind van twee jaren en acht maanden oud de aanmerkelijke kans oplevert dat dat kind zwaar lichamelijk letsel oploopt. De vraag is dan vervolgens of de verdachte deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard. Naar het oordeel van het hof kan het toepassen van dergelijk stompend/botsend geweld en/of het op een dergelijke wijze schudden, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm, worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het – behoudens contra-indicaties, waarvan niet is gebleken – niet anders kan worden geïnterpreteerd dan dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] door haar handelen zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. In dat verband kan nog worden opgemerkt dat de verdachte over het schudden ter zitting in eerste aanleg heeft verklaard dat ze weet dat je een kind niet hard heen en weer mag schudden. Dus is sprake van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] .
Conclusie
Al met al is naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] , ten gevolge waarvan hij is overleden. Het hof komt dus tot een bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde feit.
Voorwaardelijke verzoeken
Horen verbalisant [verbalisant]
De verdediging heeft verzocht om verbalisant [verbalisant] als getuige te horen, indien het hof de verklaring van de verdachte inconsistent acht op het punt waar [persoon 1] zich bevond toen de verdachte [slachtoffer] aantrof in de hondendrinkbak én indien het hof het proces-verbaal van bevindingen van 7 april 2020, opgesteld door verbalisant [verbalisant] , (ZD p. 78 en 79), tot het bewijs bezigt.
Dit verzoek behoeft geen bespreking, nu het hof ten aanzien van waar [persoon 1] zich bevond uitgaat van de verklaringen van de verdachte zoals afgelegd op de terechtzittingen in eerste aanleg en in hoger beroep en het betreffende proces-verbaal niet tot het bewijs zal bezigen. Aldus is de aan het verzoek verbonden voorwaarde niet ingetreden.
Horen behandelend artsen uit Alkmaar en Leiden
De verdediging heeft verzocht de behandelend artsen uit de ziekenhuizen in Alkmaar en Leiden, die verantwoordelijk waren voor het stollingsonderzoek, als getuige te horen, indien het hof tot de conclusie komt dat kan worden uitgesloten dat [slachtoffer] leed aan een stollingsstoornis.
Het hof wijst dit voorwaardelijk verzoek af, nu de noodzaak daartoe niet is gebleken. Het hof acht zich ook op dit punt voldoende geïnformeerd. De deskundigen Soerdjbalie-Maikoe en Nijs hebben over de eventuele aanwezigheid bij [slachtoffer] van een stollingsstoornis (of andere onderliggende medische aandoeningen), zoals hiervoor is weergegeven, mede op vragen van Van Remmen, gerapporteerd. Daarnaast heeft de verdediging deze deskundigen hierover kritisch en zeer uitgebreid – gedurende een hele zittingsdag – kunnen ondervragen.
Soerdjbalie-Maikoe en Nijs
De advocaat-generaal heeft verzocht de deskundigen Soerdjbalie-Maikoe en Nijs te laten reageren op het laatst ingebrachte rapport van Van Remmen en de wetenschappelijke artikelen die de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep van 17 oktober 2025 heeft ingebracht, indien het hof van oordeel is dat daaruit informatie volgt die maakt dat de conclusies van de deskundigen Soerdjbalie-Maikoe en Nijs hun geldigheid verliezen en dat de feiten op een andere manier moeten worden geïnterpreteerd.
Dit verzoek behoeft geen bespreking, nu de aan het verzoek verbonden voorwaarde niet is ingetreden.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
subsidiairtenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 6 april 2020 te Koedijk, gemeente Alkmaar, aan [slachtoffer] (geboren op [geboortedag 2] 2017), een kind dat zij verzorgde of opvoedde als behorend tot haar gezin, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten
- een grote bloeduitstorting onder het harde hersenvlies (acuut fors subduraal hematoom) met verschuiving van de middenlijn en
- traumatische schade van zenuwuitlopers ter hoogte van de hersenbalk rechts en meerdere niveaus van de middenhersenen tot aan de craniocervicale overgang en in kruisende banen van de kleine hersenen en
- een contusiehaard (kneuzing) in de linker grote hersenhelft voor-zijwaarts en
- in beide ogen meerdere bloedingen in de netvliezen (multipele retinale bloedingen)
heeft toegebracht, door
- hevig het hoofd van [slachtoffer] heen en weer te schudden en/of
- hevig op/tegen het hoofd van [slachtoffer] te slaan/stompen en/of
- het hoofd van [slachtoffer] tegen structuren, de grond of anderszins te stompen en/of te slaan en/of te gooien
althans zodanig geweld op/tegen het hoofd van [slachtoffer] uit te oefenen,
terwijl het feit op 8 april 2020 de dood van [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
Hetgeen subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het
subsidiairbewezenverklaarde levert op:
zware mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft, begaan tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg subsidiair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 57 maanden met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren met aftrek van het voorarrest.
De verdediging heeft verzocht, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, om uiterst terughoudend te straffen, nu de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, de omstandigheid dat zij direct hulp heeft gezocht en de reeds geleden psychische en maatschappelijke schade dit rechtvaardigen. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zo stelt de verdediging, dient geen van de strafdoelen die het strafrecht kent. Verder is verzocht rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan haar pleegzoontje [slachtoffer] , ten gevolge waarvan hij is overleden. De verdachte heeft hevig geweld toegepast op [slachtoffer] , waardoor hij zeer ernstig hersen- en oogletsel heeft opgelopen. Dit geweld is [slachtoffer] uiteindelijk, na enkele dagen in het ziekenhuis verbleven te hebben, fataal geworden. [slachtoffer] is slechts twee jaren en acht maanden oud geworden. In zijn jonge leven had [slachtoffer] al veel meegemaakt, waaronder plaatsingen bij verschillende pleeggezinnen. Het was nu juist de taak van de verdachte, als pleegouder, om [slachtoffer] een veilige omgeving, bescherming en geborgenheid te bieden, een taak waarin de verdachte op grove wijze is tekortgeschoten.
De verdachte heeft met haar handelen onvoorstelbaar groot leed toegebracht aan de biologische ouders en de andere naasten van [slachtoffer] . Zij zullen voor de rest van hun leven met dit onherstelbare verlies geconfronteerd blijven. De immense omvang van het verlies en het intense verdriet blijkt ook uit de slachtofferverklaring die de biologische moeder ter terechtzitting in eerste aanleg heeft afgelegd en de verklaring die namens de biologische vader ter terechtzitting in hoger beroep is voorgelezen. Zij zullen [slachtoffer] nooit zien opgroeien of de kans krijgen betrokken te zijn bij zijn opvoeding.
Gelet op de ernst van het feit kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere dan een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur. De door de verdediging genoemde omstandigheden en dat het hof niet ervan uitgaat dat de verdachte vol opzet had op het door haar gepleegde feit, maken dat oordeel niet anders.
De advocaat-generaal heeft zoals hiervoor vermeld de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren met aftrek van voorarrest gevorderd. Het hof zal aan de verdachte echter een aanzienlijk lagere straf opleggen, niet alleen omdat het hof tot een andere, ‘lichtere’ bewezenverklaring komt, maar ook omdat het hof in strafmatigende zin rekening houdt met de volgende omstandigheden.
Hoewel de verdachte niet de volledige verantwoordelijkheid voor haar handelen heeft genomen, komt zij oprecht en ontdaan over als zij verklaart over [slachtoffer] en wat diens dood (ook) bij haar heeft teweeggebracht. Tot de fatale gebeurtenissen op 6 april 2020 waren er geen aanwijzingen dat de verdachte geen goede pleegmoeder zou zijn voor [slachtoffer] of dat zij eerder gewelddadig zou zijn geweest. Ze is niet eerder met justitie in aanraking geweest. Het hof gaat er daarom vanuit dat het hier een eenmalige, zeer tragische, gebeurtenis betreft, waarbij de verdachte haar zelfbeheersing heeft verloren. Daarbij neemt het hof in acht dat uit het dossier genoegzaam volgt dat zij heeft geprobeerd om de gevolgen van haar daden vrijwel direct te herstellen of te beperken, door contact op te nemen met haar echtgenoot, de hulpdiensten in te schakelen en [slachtoffer] te (laten) reanimeren. De verdachte zal verder moeten leven met de gedachte dat [slachtoffer] door haar toedoen uiteindelijk is overleden. Het overlijden van [slachtoffer] zal ook haar voor de rest van haar leven tekenen.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden passend en geboden.
Het hof stelt echter vast dat de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden in hoger beroep is geschonden. Die termijn is voor de procedure in hoger beroep twee jaren en is aangevangen op 5 april 2023, toen door het openbaar ministerie hoger beroep is ingesteld. Dit arrest wordt gewezen op 18 november 2025. De redelijke termijn in hoger beroep is daarmee met ruim 7 maanden overschreden. Het hof rekent deze overschrijding niet toe aan de verdediging en zal deze verdisconteren in de op te leggen straf. Het hof zal de duur van de op te leggen gevangenisstraf met 3 maanden verkorten, zodat een gevangenisstraf voor de duur van 37 maanden met aftrek van het voorarrest zal worden opgelegd.
Anders dan rechtbank is het hof van oordeel dat de redelijke termijn in eerste aanleg niet is overschreden. De redelijke termijn in eerste aanleg is aangevangen op 22 juni 2021, de dag waarop de verdachte in verzekering is gesteld, en geëindigd op 28 maart 2023, de dag van het vonnis. Daarmee is de procedure bij de rechtbank binnen de redelijke termijn van twee jaar afgerond.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering tot gevangenneming
De advocaat-generaal heeft de gevangenneming van de verdachte gevorderd en daartoe kortgezegd het volgende aangevoerd. Er is sprake van een gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid die de gevangenneming van de verdachte rechtvaardigt, aangezien er sprake is van een verdenking van een feit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaren of meer is gesteld en de rechtsorde ernstig door dat feit is geschokt.
De verdediging heeft verzocht de vordering tot gevangenneming van de verdachte af te wijzen, nu er geen sprake meer is van een geschokte rechtsorde. De verdachte wacht immers al geruime tijd haar strafproces in vrijheid af.
Het hof is, anders dan de advocaat-generaal, van oordeel dat er op dit moment geen grond (meer) is om de voorlopige hechtenis van de verdachte te laten herleven, gelet op het tijdsverloop tussen de pleegdatum van het feit en de uitspraak van heden en de omstandigheid dat de verdachte al 4 jaar en bijna 5 maanden haar proces in vrijheid afwacht. Ook onderhavig arrest biedt geen grond voor een bevel tot gevangenneming. De vordering tot gevangenneming van de verdachte zal daarom worden afgewezen.

Vorderingen van de benadeelde partijen

Inleiding
De biologische ouders van [slachtoffer] hebben zich allebei in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding.
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] , de biologische moeder, heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 20.000,00 aan immateriële schade (affectieschade). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen.
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] , de biologische vader, heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 20.000,00 aan immateriële schade (affectieschade). De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering op grond van artikel 6:2, lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW). De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geadviseerd om beide vorderingen geheel toe te wijzen.
De verdediging heeft, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, ten aanzien van de vordering van de biologische moeder geen verweer gevoerd.
Ten aanzien van de biologische vader heeft de verdediging verzocht, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering op dezelfde gronden als door de rechtbank is gedaan. Kortgezegd hebben zij daartoe het volgende aangevoerd. Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid verzet de feitelijke relatie tussen [slachtoffer] en zijn biologische vader zich tegen de toewijzing van de vordering. Gebleken is dat de benadeelde [slachtoffer] niet had erkend en dat hij geen gezag over hem had. Ook is niet gebleken dat [slachtoffer] bij zijn biologische vader is opgegroeid en/of dat [slachtoffer] en zijn biologische vader een affectieve band hadden. De affectieve relatie wordt door de verdediging betwist.
Juridisch kader
Artikel 6:108, lid 3 BW biedt een wettelijke grondslag voor vergoeding van immateriële schade die naasten van het slachtoffer lijden in de vorm van affectieschade als gevolg van het overlijden van het slachtoffer. De wet noemt in artikel 6:108, lid 4 BW een beperkte (limitatief opgesomde) kring van personen die voor affectieschade in aanmerking komt. In het Besluit vergoeding affectieschade (hierna: het besluit) zijn bedragen vastgesteld voor elk van de categorieën van naasten die voor vergoeding van affectieschade in aanmerking komen. Een biologische ouder behoort in beginsel tot de kring van gerechtigden tot affectieschade. Het recht op vergoeding van affectieschade is bedoeld om erkenning te bieden voor het ondergane leed, en ook om genoegdoening te bieden, in die zin dat het geschokte rechtsgevoel van de nabestaanden wordt verzacht doordat van de aansprakelijke een opoffering wordt verlangd.
Tegelijkertijd kan niet worden uitgesloten dat recht zou bestaan op schadevergoeding terwijl dit, mede gelet op de relatie tussen de rechthebbende nabestaande en de overledene, zoals deze zich in de periode voorafgaand aan de schadeveroorzakende gebeurtenis heeft ontwikkeld, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht. In deze gevallen kan de vordering met een beroep op art. 6:2, lid 2 BW, dat zich slechts leent voor uitzonderlijke gevallen, worden afgewezen. Voor het bewijs van het bestaan van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de overledene en de nabestaande moet in deze gevallen, waarbij dat niet als vanzelfsprekend wordt geacht, een hechte affectieve relatie worden aangetoond, waarbij niet de formele, maar de feitelijke relatie beslissend is. Alle omstandigheden van het geval zijn van belang, waaronder de intensiteit, de aard en de duur van de relatie.
Oordeel hof ten aanzien van de biologische moeder [benadeelde partij 2]
De gevorderde vergoeding van affectieschade ter hoogte van € 20.000,00, welke vordering door de verdediging niet is betwist, zal worden toegewezen nu de benadeelde de biologische moeder van [slachtoffer] was en het gevorderde bedrag overeenkomt met het in het besluit vastgestelde bedrag voor ouders.
Oordeel van het hof ten aanzien van de biologische vader [benadeelde partij 1]
De benadeelde was de biologische vader van de overledene. Daarmee heeft de benadeelde, gelet op voornoemd juridisch kader, in beginsel recht op vergoeding van de door hem geleden affectieschade. Dit is in uitzonderlijke gevallen slechts anders indien dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht.
Naar het oordeel van het hof maakt hetgeen de verdediging ter betwisting van de vordering heeft gesteld alsmede wat overigens is gebleken niet dat toekenning van vergoeding van affectieschade aan de biologische vader naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou moeten worden geacht. Hoewel de benadeelde [slachtoffer] niet had erkend en hij geen ouderlijk gezag over [slachtoffer] had, was wel sprake van een affectieve band tussen de benadeelde en [slachtoffer] en was de benadeelde wel in enige mate betrokken in het leven van [slachtoffer] . Het hof baseert dat oordeel op de onderbouwing van de vordering, de afgelegde spreekrechtverklaringen in eerste aanleg en in hoger beroep en de foto’s die namens de benadeelde in hoger beroep zijn overgelegd. Het hof stelt voorts vast dat het door de benadeelde gevorderde bedrag overeenkomt met het in het besluit vastgestelde bedrag voor ouders. Het hof zal de vordering, gelet op het voorgaande, geheel toewijzen.
Conclusie
Resumerend zullen beide vorderingen geheel worden toegewezen telkens voor een bedrag van € 20.000,00. De toe te wijzen bedragen zullen worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan, in dit geval is dat de dag waarop het strafbare feit is gepleegd. Het hof zal daarnaast ten aanzien van beide vorderingen de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het
subsidiairtenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
37 (zevenendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 20.000,00 (twintigduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] , ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 20.000,00 (twintigduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 135 (honderdvijfendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 8 april 2020.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 20.000,00 (twintigduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 20.000,00 (twintigduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 135 (honderdvijfendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 8 april 2020.
Wijst af de vordering tot gevangenneming van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. M.M.H.P. Houben en mr. R. van der Heijden, in tegenwoordigheid van mr. R.J. den Arend en R.E. Otto, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 november 2025.
De oudste raadsheer en de griffiers zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.