In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 november 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Iran, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor het gebruik van een vervalst reisdocument. De tenlastelegging betrof het opzettelijk gebruik maken van een vals Frans paspoort op 18 januari 2020 te Schiphol. De raadsvrouw van de verdachte voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard op basis van artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag, omdat de verdachte in een noodtoestand verkeerde. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte niet in een situatie verkeerde waarin zijn leven of vrijheid in gevaar was, aangezien hij al asiel had aangevraagd in Nederland. Het hof oordeelde dat de verdachte weliswaar recht had op bescherming onder het Vluchtelingenverdrag, maar niet voor zijn vlucht naar het Verenigd Koninkrijk. Het hof achtte de verdachte schuldig aan het gebruik van een vervalst reisdocument en legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken op, met een proeftijd van twee jaren. Het hof overwoog dat de redelijke termijn was overschreden, maar verbond hieraan geen gevolgen omdat de straf voorwaardelijk was. De uitspraak is gedaan door een meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam.