ECLI:NL:GHAMS:2025:307

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
23-001690-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake mishandeling, bedreiging en winkeldiefstallen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 juli 2020. De verdachte is schuldig bevonden aan mishandeling en bedreiging van zijn pleegbroer en diens vriendin, alsook aan drie winkeldiefstallen. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de opgelegde gevangenisstraf, die is gematigd van zes maanden naar vier maanden. Dit besluit is genomen in het licht van de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De verdachte is eerder veroordeeld voor bedreiging en heeft een geschiedenis van alcoholverslaving, wat door de verdediging is aangevoerd als verzachtende omstandigheid. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte is niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak in een andere zaak. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof, waarbij de griffier niet in staat was om het arrest mede te ondertekenen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001690-20
datum uitspraak: 30 januari 2025
TEGENSPRAAK (279 Sv)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 juli 2020 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13/013272-20 (A), 13/260994-19 (B), 13/294517-19(C), 13/000576-20 (D), 13/021985-20 (E), 13/079285-20 (F) en 13/098578-20 (G) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
adres: [adres].

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem in de zaak G is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is daardoor mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen deze vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 januari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Gedeeltelijke bevestiging vonnis

Het hof verenigt zich met het vonnis van de rechtbank en zal dit daarom bevestigen (met inbegrip van de beslissingen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij) behalve ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat:
  • het hof opmerkt dat hetgeen [naam 1] en [naam 2] bij de raadsheer-commissaris hebben verklaard niet afdoet aan de betrouwbaarheid van de eerder door hen bij de politie afgelegde verklaringen en geen aanleiding heeft gegeven om anders te oordelen over de geloofwaardigheid van die verklaringen;
  • hetgeen ter terechtzitting overigens is aangevoerd door de verdediging zijn weerlegging vindt in de bewijsmiddelen.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde onder zaak A onder 1 meer subsidiair, 2, 3, 4, 5, en 6, zaak B, zaak C onder 1 en 2, zaak D, zaak E en zaak F veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstaf voor de duur van vier maanden met aftrek van voorarrest.
De raadsvrouw heeft verzocht om aan de verdachte geen straf of maatregel op te leggen, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en met de overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in korte tijd schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten. De verdachte heeft zijn pleegbroer en diens vriendin mishandeld. Hij heeft daardoor inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en bij hen pijn veroorzaakt. Daarnaast heeft de verdachte zijn pleegbroer en diens vriendin meerdere malen bedreigd. Door zo te handelen heeft de verdachte gevoelens van angst en onveiligheid bij hen teweeggebracht. Ook heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan drie winkeldiefstallen. In het algemeen leiden winkeldiefstallen niet alleen tot schade voor de getroffen winkeliers maar ook voor consumenten. Winkeliers nemen immers maatregelen om zich tegen winkeldiefstal te beschermen en de kosten daarvan worden doorberekend in de verkoopprijs. Tot slot heeft de verdachte twee keer een deur vernield. Door zijn handelen heeft de verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen, en tevens bijgedragen aan het ontstaan van een beangstigende situatie.
Blijkens het strafblad van de verdachte van 6 januari 2025 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld voor bedreiging. Met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft de raadsvrouw ter terechtzitting aangevoerd dat de verdachte vanwege zijn hardnekkige alcoholverslaving al sinds geruime tijd in het kader van een zorgmachtiging in Beilen verblijft.
Voor dergelijke misdrijven zijn in de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) in beginsel een geldboete als oriëntatiepunt voor een straf genomen. Het hof ziet echter, net als de rechtbank, in de hoeveelheid en de aard van de feiten alsmede in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte redenen om een gevangenisstraf op te leggen.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in hoger beroep is overschreden. De rechtbank heeft op 22 juli 2020 vonnis gewezen. Namens de verdachte is op 5 augustus 2020 hoger beroep ingesteld. Op dat moment is de redelijke termijn in hoger beroep aangevangen. Nu het hof op 30 januari 2025 eindarrest zal wijzen, is de redelijke termijn in hoger beroep met twee jaar en zes maanden overschreden.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden passend en geboden, maar zal deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 57, 63, 285, 300, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak G met parketnummer 13-098578-20 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. J. Piena en mr. N.E. Kwak, in tegenwoordigheid van mr. R. Bleumers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 januari 2025.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.