ECLI:NL:GHAMS:2025:304

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 januari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
23-000283-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot opzettelijke brandstichting en poging tot doodslag in Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is veroordeeld voor poging tot opzettelijke brandstichting en poging tot doodslag. De feiten zijn als volgt: op 12 februari 2023 heeft de verdachte geprobeerd een geparkeerde Volkswagen Polo in brand te steken door een steen door de ruit te gooien, benzine in het voertuig te gieten en lucifers te gebruiken. Dit gebeurde in de nabijheid van de woning van de benadeelde partij, wat gevaar voor zwaar lichamelijk letsel met zich meebracht. Op 1 april 2023 heeft de verdachte de benadeelde partij, [benadeelde 1], met een mes aangevallen in haar auto, waarbij hij een stekende beweging in haar richting maakte en haar verwondde. Het hof heeft de bewijsverweren van de verdachte verworpen en de verklaringen van de benadeelde partij als betrouwbaar aangemerkt. De verdachte ontkende betrokkenheid, maar het hof concludeerde dat het DNA-materiaal op de plaats delict hem verbond aan de poging tot brandstichting. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van twee jaar opgelegd, maar het hof heeft deze verhoogd naar vier jaar, met een contact- en locatieverbod voor de benadeelde partij. De verdachte is niet eerder onherroepelijk veroordeeld in Nederland, maar had wel eerder met justitie te maken gehad voor vergelijkbare feiten. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op de benadeelde partij in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000283-24
Datum uitspraak: 23 januari 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 januari 2024 in de strafzaak onder parketnummer 13-171687-23 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] ( [geboorteland 1] ) op [geboortedag 1] 1989,
thans gedetineerd in [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
17 december 2024 en 9 januari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Omvang van het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank Amsterdam veroordeeld voor het onder 1 tenlastegelegde en vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 en 3 is tenlastegelegd. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw medegedeeld dat het hoger beroep zich enkel richt tegen het onder 1 bewezenverklaarde.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal medegedeeld dat het hoger beroep zich niet richt tegen de vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde, maar tegen de vrijspraak van hetgeen onder 2 is tenlastegelegd.
Bij deze stand van zaken zijn in hoger beroep alleen de feiten 1 en 2 aan de orde.
Ontvankelijkheid van de verdachte en het openbaar ministerie in het hoger beroep
Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak van feit 3.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak van het als feit 3 tenlastegelegde.
Het openbaar ministerie heeft onbeperkt appel ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Het appel is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak van feit 3. Nu zowel uit de appelschriftuur als uit de mededeling van de advocaat-generaal ter terechtzitting volgt dat het hoger beroep van het openbaar ministerie niet is gericht tegen de vrijspraak, zal het hof het openbaar-ministerie niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak van het als feit 3 tenlastegelegde.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 februari 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten aan een voertuig (met kenteken [kenteken] ) dat geparkeerd stond aan de [straat] , met dat opzet -een (bak)steen door de ruit van voornoemd voertuig heeft gegooid en/of -(vervolgens) een hoeveelheid benzine, in elk geval een vluchtig ontbrandbare stof, in voornoemd voertuig heeft gegooid/gegoten en/of -(vervolgens) een of meerdere brandende lucifers richting en/of in voornoemd voertuig heeft gegooid/gelegd in elk geval met dat opzet (heeft getracht) open vuur in aanraking te brengen/heeft gebracht met benzine, althans met een vluchtig brandbare stof, en daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor de in voornoemd voertuig aanwezige goederen en/of nabij voornoemd voertuig geparkeerde voertuigen en/of omliggende beplanting, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de zich in de nabij voornoemd voertuig gelegen woning(en) bevindende perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor die perso(o)n(en), in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 1 april 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, naar die [benadeelde 1] is toegegaan, waarna hij, verdachte met een mes, in elk geval een puntig en/of scherp voorwerp, een stekende beweging heeft gemaakt in de richting van de nek en/of hals van die [benadeelde 1], waarbij hij, verdachte die [benadeelde 1] met dat mes, in elk geval dat scherpe en/of puntige voorwerp in de wang en/of neus heeft gesneden/geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Het standpunt van partijen

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat de verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan. Ten aanzien van feit 2 heeft de advocaat-generaal gesteld dat het steken in de richting van de keel van aangeefster kan worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag, waarbij minst genomen met voorwaardelijk opzet is gehandeld.
De raadsvrouw heeft een bewijsverweer gevoerd, strekkende tot vrijspraak van de onder feit 1 tenlastegelegde poging tot brandstichting en van de poging tot doodslag zoals onder feit 2 tenlastegelegd.
Zij heeft inzake feit 1 onder meer gewezen op het feit dat het DNA materiaal van de verdachte is aangetroffen op een plastic tas, zijnde een verplaatsbaar object en op de alternatieve verklaring die de verdachte heeft gegeven voor zijn op die tas aangetroffen DNA materiaal.
Inzake feit 2 heeft de raadsvrouw met name aangevoerd dat betrokkenheid van de verdachte als dader enkel kan worden afgeleid uit de ‘herkenning’ door het slachtoffer, terwijl aan deze herkenning, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, niet de waarde kan worden toegekend die het openbaar ministerie daarin ziet.

Bewijsoverwegingen feit 1

In de nacht van 12 februari 2023 heeft een poging tot brandstichting plaatsgevonden in Amsterdam op de [straat] ter hoogte van nummer [nummer 1] , in een daar geparkeerde Volkswagen Polo met kenteken [kenteken] . Deze was het eigendom van [benadeelde 1] en was bij haar en haar gezinsleden in gebruik. [1]
Bij het uitkijken van de door de familie aangeleverde (deurbel) camerabeelden werd gezien dat een persoon rond 04.19 uur een voorwerp richting de aldaar geparkeerde Volkswagen Polo gooit, waarop deze persoon snel wegloopt. Rond 04.49 uur komt dezelfde persoon opnieuw in beeld, nu met een tas in zijn linkerhand. Te zien is dat de persoon even bij de Volkswagen Polo blijft staan, waarna de alarmlichten van de auto gaan knipperen. [2]
Bij het forensisch onderzoek aan de auto zijn op het trottoir naast de auto een rode plastic tas en een blauw stanleymes aangetroffen. Op deze tas zat gesmolten blauw plastic. In de tas zag men een laagje vloeistof, dat rook naar benzine. In de auto zelf is een baksteen aangetroffen en glasscherven en op de zitting van de bijrijdersstoel werd een verhoogde concentratie van vluchtige ontbrandbare stoffen gedetecteerd. In en naast de auto zijn lucifers aangetroffen met ontbrande kop. Het laagje vloeistof in de tas en het biologische materiaal op het gehele stanleymes en de hengsels van de tas zijn veilig gesteld en voorzien van een SIN nummer. [3] De opening van de plastic tas was dicht getaped met een strook tape. Ook het biologische materiaal op de gehele rugzijde van de losgehaalde tape is veilig gesteld en voorzien van een SIN nummer. [4]
De verdachte is in beeld gekomen omdat uit het forensisch onderzoek is gebleken dat op het gehele stanleymes, de hengsels van de aangetroffen plastic tas en de gehele rugzijde van de losgehaalde tape, een DNA-mengprofiel is aangetroffen van minimaal twee donoren, van wie de verdachte er mogelijk één is. Het mengprofiel op het gehele stanleymes, de hengsels van de tas en de gehele rugzijde losgehaalde tape is geschikt bevonden voor vergelijkend DNA-onderzoek met het DNA-profiel van een persoon. De onderzoekers hebben inzake de hengsels van de tas geconcludeerd dat het extreem veel waarschijnlijker is dat de bemonstering DNA bevat van de verdachte en een onbekende, niet verwante persoon dan dat de bemonstering DNA bevat van twee onbekende, niet verwante personen. [5] Gelet op deze bijzonder hoge waarschijnlijkheidsterm komt het hof tot de vaststelling dat verdachte celmateriaal aan de bemonstering van de hengsels heeft bijgedragen en daarvan dus de donor is. De vloeistof die zich in de tas bevond, bleek motorbenzine te zijn. [6]
Verdachte heeft de poging tot brandstichting ontkend en heeft een alternatief scenario gegeven voor het aantreffen van zijn DNA-sporen. Zijn verklaring is dat hij goederen had opgeslagen bij [naam 1] , een vriend. Deze [naam 1] was ook een kennis van [naam 2] , de zoon van [benadeelde 1] . [naam 1] en [naam 2] hebben enkele maanden voor de brandstichting een conflict gehad bij de woning van [benadeelde 1] . Volgens de verdachte zou [naam 1] de plastic tas van verdachte op de plaats delict hebben gelegd, om de verdachte er op deze manier (zo begrijpt het hof) voor te laten opdraaien.
Op de camerabeelden is te zien dat een man aan komt lopen die het hengsel van een plastic tas vasthoudt waarin, zo is gebleken, benzine zat. De naast de auto aangetroffen plastic tas lijkt op de plastic tas die de man op de beelden draagt. Uit het forensisch DNA-onderzoek leidt het hof af dat verdachte celmateriaal aan de bemonstering van de hengels heeft bijgedragen en daarvan donor is. Daarnaast is celmateriaal op de tape die is gebruikt om die plastic zak dicht te binden mogelijk DNA van verdachte. De omstandigheid dat de bewijswaarde van het mogelijke donorschap van de verdachte terzake de tape nog niet is berekend, zodat aan de hand van de likelihood-ratio methode aan dat donorschap geen bewijswaarde kan worden toegerekend, doet niet af aan de belastende betekenis dat dit mogelijke donorschap ook zonder die berekening heeft, gezien in samenhang met de hiervoor en hierna beschreven en voor de verdachte belastende bewijsmiddelen. Naar het oordeel van het hof is het aantreffen van dit DNA materiaal op de hengsels van de tas en op de tape aan te merken als een daderspoor. Een alternatief scenario, zoals door de verdachte voorgesteld, is onvoldoende onderbouwd en ook onvoldoende aannemelijk geworden. Daarbij komt dat, zo [naam 1] de tas (zijnde een eerder door verdachte gebruikte tas, met daarom diens DNA materiaal op de hengsels) in of bij de auto zou hebben geplaatst, daarmee het voor de verdachte belastende DNA-spoor op de tape niet kan worden verklaard. Datzelfde geldt voor de omstandigheid dat een plastic tas verplaatsbaar is (waardoor volgens de raadsvrouw niet kan worden vastgesteld dat de donor van het materiaal op de plaats delict is geweest); immers, het voor verdachte belastende DNA-spoor op de tape is een daderspoor dat niet kan worden verklaard door normaal gebruik van een plastic draagtas.
Uit onderzoek naar de ING bankrekening met nummer eindigend op [nummer 2] met bij behorende bankpas op naam van de partner van de verdachte, [naam 3] , is gebleken dat op 12 februari 2023 rond 03.40 uur met deze bankpas bij [tankstation] in Amsterdam, twee geldbedragen zijn afgerekend. [7] Eén betrof de aankoop van 43 liter diesel, het andere betrof 9,6 liter benzine. [8] Genoemd [tankstation] station ligt op 3,9 kilometer afstand van de [adres 3] te Amsterdam. [9] De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij de auto van [naam 3] gebruikte en dat haar auto op diesel liep. Bij zijn aanhouding was de verdachte in het bezit van de betreffende ING bankpas van [naam 3] . [10]
In het licht van alle genoemde feiten en omstandigheden ook in onderling (tijds)verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de verdachte degene is geweest die op 12 februari 2023 heeft geprobeerd de Volkswagen Polo in brand te steken.
Op grond van het vorenstaande verwerpt het hof het alternatieve scenario dat de verdediging heeft geschetst, namelijk dat het [naam 1] is geweest die getracht heeft de Volkswagen in brand te steken en daarmee heeft getracht verdachte op te laten draaien als dader.
Het hof oordeelt voorts dat bij deze poging tot brandstichting gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was. Door de poging tot brandstichting heeft de verdachte, gezien de vaststaande feiten en omstandigheden, naar algemene ervaringsregels voorzienbaar gevaar voor (zwaar) lichamelijk letsel veroorzaakt voor de bewoners van de naastgelegen woning(en). Een gecertificeerd brandonderzoeker heeft na onderzoek ter plaatse gesteld [11] dat mogelijk giftige rook zou kunnen zijn vrijgekomen bij een eventuele autobrand, die zich had kunnen verspreiden richting de bewoners van naastgelegen woning(en), die deze rook door openstaande ramen hadden kunnen inademen. Uit de aangifte van [naam 4] maakt het hof op dat minst genomen twee personen de nacht van 11-12 februari 2023 hebben doorgebracht in de woning aan [adres 3] te Amsterdam en dat de auto geparkeerd stond nagenoeg voor deze woning, namelijk voor [straat] [nummer 1] . Anders dan de rechtbank en met voornoemde brandonderzoeker is het hof van oordeel dat geen sprake is geweest van gemeen gevaar voor goederen; voor dat onderdeel volgt daarom vrijspraak.

Bewijsoverwegingen feit 2

Op 1 april 2023 is aangeefster [benadeelde 1] in Amsterdam omstreeks 04.49 uur aangevallen in haar auto, die geparkeerd stond in de buurt van haar woning aan de [straat] . Zij zat op de bestuurdersplaats toen de deur aan de kant van de bijrijder werd opengetrokken en een man de auto binnenkwam. Deze man had een mes in zijn rechterhand, waarmee hij een stekende beweging maakte in de richting van haar keel. Zij heeft zich verweerd met haar rechterarm maar voelde toen dat de punt van het mes in haar linkerwang sneed. Zij voelde pijn en de wang begon te bloeden. Zij heeft getoeterd en geschreeuwd, waardoor de man de auto heeft verlaten en is weggerend. Ze was gewond aan haar wang en neus. Zij was bang dat de man haar zou vermoorden.
De man, die een mondkapje droeg, omschrijft zij als licht getint (vermoedelijk van Indiase of Pakistaanse afkomst), normaal postuur en qua leeftijd ergens in de dertig. Gevraagd naar de identiteit van de dader zegt zij dat ze ‘niemand wil beschuldigen’. Als ze dan toch iemand moet noemen, dan zou het een stel zijn dat ze in 2019/2020 heeft leren kennen. Het werd een hechte vriendschap en de eerste zes maanden kwam dit stel bijna dagelijks bij aangeefster over de vloer. Toen echter de man, zijnde de verdachte, gedetineerd raakte (het hof: op 21 mei 2020, in de zaak met parketnummer 23-002133-21), heeft aangeefster het contact met beiden verbroken. Later heeft [benadeelde 1] via via begrepen dat de vrouw zich respectloos behandeld heeft gevoeld door aangeefster. [12]
Op 25 april 2023 heeft aangeefster aanvullend verklaard dat de vrouw van de verdachte, [naam 3] , destijds in 2020 erg boos was toen aangeefster het contact verbrak. Van een collega hoorde zij twee weken geleden (het hof begrijpt: begin april 2023) dat de verdachte en [naam 3] haar telefoonnummer vroegen, om te vragen hoe het met haar ging. Op 5 april 2023 is de aangeefster gebeld door een telefoonnummer dat van [naam 3] bleek te zijn. Op die dag is zij ook gebeld door de verdachte, die had gehoord wat er met haar was gebeurd en vroeg hoe het met haar ging. Verdachte vroeg haar ook of zij gezegd had dat ‘hij het misschien kon zijn geweest’ en hij zei dat hij het niet gedaan had. Aangeefster vond het heel vreemd dat de verdachte haar belde na drie jaar zonder contact. [13]
Op 2 augustus 2023, nadat zij hoorde dat de verdachte was aangehouden (het hof: naar aanleiding van feit 1), heeft aangeefster [benadeelde 1] verklaard dat zij eerder niet heeft durven zeggen dat de man die haar aanviel met het mes, de verdachte was. Zij heeft hem destijds voor 100 procent herkend, aan zijn ogen. Hij keek haar recht aan. De verdachte liep toen nog vrij rond en [benadeelde 1] was bang dat hij haar of haar gezin opnieuw iets aan zou doen. Toen hij begin april telefonisch contact met haar zocht schrok ze en werd nog banger. In haar verklaring van 25 april 2023 heeft zij niet verteld dat de verdachte tijdens dat telefoontje zei dat hij ‘niet bang was omdat hij al eerder had vastgezeten’. Zij is op 11 april 2023 met haar gezin de woning ontvlucht en is elders ondergedoken in een geheim gehouden huurwoning. [14]
Foto’s in het dossier tonen een rood litteken van enkele centimeters dwars over de wang van aangeefster met hechtpleisters en een hechtpleister over de punt van haar neus. [15]
Uit onderzoek van de telefoon van de verdachte, voorzien van het IMEI nummer eindigend op - [nummer 3] , is gebleken dat daar in de periode rond het steekincident verschillende simkaarten in hebben gezeten, waaronder één met het telefoonnummer eindigend op [nummer 4] . [16]
Uit onderzoek naar dit nummer zijn de volgende registraties naar voren gekomen:
op 1 april 2023 om 01.25 uur maakte de telefoon met het nummer eindigend op [nummer 4] gebruik van een cel ID gevestigd op [adres 4] ;
op 1 april 2023 om 04.56 uur maakte deze telefoon gebruik van een cel ID gevestigd op [adres 5] .
Op 31 maart 2023 en op alle (andere) dagen tot 18 april 2023 maakte dit nummer voornamelijk gebruik van cel ID’s in Almere, destijds de verblijfplaats van de verdachte. [17]
Het adres [adres 5] ligt op 4 kilometer rijden van het adres van aangeefster aan de [straat] in Amsterdam, waar omstreeks 04.49 uur het steekincident heeft plaatsgevonden. [18]
Het hof concludeert uit dit onderzoek naar de telefoon van de verdachte, dat één van de nummers waarvan hij gebruik maakte, aanstraalde in de buurt van de plaats delict, ten tijde van het steekincident.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte, desgevraagd naar de reden voor zijn aanwezigheid in Amsterdam om 04.56 uur, geen specifieke verklaring kunnen geven.
Het hof is van oordeel dat de verklaringen van aangeefster voldoende betrouwbaar zijn. Bij dat oordeel neemt het hof in het bijzonder in aanmerking dat [benadeelde 1] in feite van het begin af aan naar de verdachte heeft gewezen als de dader van het steekincident. Haar angst dat de verdachte haar en haar gezin opnieuw iets aan zou doen heeft haar terughoudend gemaakt hem direct bij naam als dader te noemen. Het hof acht de verklaringen van aangeefster, die steun vinden in de omstandigheid dat de telefoon van verdachte zich direct na het incident op korte afstand daarvan bevond, aannemelijk en haar angst invoelbaar.
De omstandigheid dat aangeefster de verdachte eerder al (goed) kende maakt het voorgaande niet anders.
Het hof acht op grond van de genoemde feiten en omstandigheden wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte, door bewust met een mes in de richting van de keel/hals van [benadeelde 1] te steken, opzettelijk heeft geprobeerd haar van het leven te beroven.
Het hof komt tot vrijspraak van de voorbedachte rade, nu over de periode voorafgaand aan de uitvoering geen vaststellingen konden worden gedaan.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 12 februari 2023 te Amsterdam, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten aan een voertuig met kenteken [kenteken] dat geparkeerd stond aan de [straat] , met dat opzet
-een baksteen door de ruit van voornoemd voertuig heeft gegooid en
-een hoeveelheid benzine in voornoemd voertuig heeft gegooid/gegoten en
-brandende lucifers in voornoemd voertuig heeft gegooid/gelegd
en daarvan gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 1 april 2023 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[benadeelde 1] opzettelijk van het leven te beroven, naar die [benadeelde 1] is toegegaan, waarna hij, verdachte met een mes een stekende beweging heeft gemaakt in de richting van de nek en/of hals van die [benadeelde 1] , waarbij hij, verdachte die [benadeelde 1] met dat mes in de wang en neus heeft gesneden/geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen onder de kopjes Bewijsoverwegingen.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf en maatregelen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren, met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft de rechtbank de verdachte een contact- en locatieverbod opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van het voorarrest en dat de verdachte een contact- en locatieverbod zoals in eerste aanleg wordt opgelegd.
De raadsvrouw heeft het hof verzocht de verdachte geen straf op te leggen die de duur van het voorarrest overschrijdt. Zij heeft daartoe gewezen op het reclasseringsrapport van 23 oktober 2024, waaruit blijkt dat de verdachte in detentie positief gedrag heeft laten zien en op de omstandigheid dat de Dienst Terugkeer & Vertrek de uitzettingsprocedure zal starten zodra het hoger beroep is afgerond. De verdachte is ook zelf bereid Nederland te verlaten en wenst terug te gaan naar India.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee opeenvolgende gewelddadige delicten. Hij heeft eerst geprobeerd de auto van aangeefster, terwijl deze nagenoeg voor haar woning geparkeerd stond, in brand te steken. Vervolgens heeft hij geprobeerd haar van het leven te beroven, door haar in haar geparkeerde auto te overvallen en haar met een mes te steken in de richting van haar keel/hals. Enkel dankzij haar eigen alerte reactie heeft zij erger kunnen voorkomen.
Beide incidenten vonden in de nacht plaats, in een woonwijk in Amsterdam dicht in de buurt van hun woning. Aangeefster [benadeelde 1] en haar familieleden hebben zich zeer bang en onveilig gevoeld in hun eigen woning en hebben zich genoodzaakt gevoeld voor langere tijd een tweede, geheime, woning te huren. Aangeefster had, gezien de foto’s bij de vordering tot schadevergoeding, rode littekens op de punt van haar neus en dwars over haar linkerwang. Zij ondervindt nog steeds gevoelens van angst en onveiligheid als gevolg van beide incidenten. De verdachte heeft alle betrokkenheid ontkend en heeft zodoende geen enkel inzicht getoond in hetgeen hij aangeefster en haar gezinsleden heeft aangedaan.
Het hof acht beide feiten zeer ernstig en gelet op de persoon van de verdachte zoals die ter zitting in hoger beroep naar voren is gekomen, zorgelijk. Nu geen aanleiding of motief bekend is geworden, kan moeilijk een inschatting worden gemaakt van het daarmee samenhangende gevaar voor herhaling.
Het hof acht in dit geval een vrijheidsbeneming van lange duur gerechtvaardigd. Verdachtes geplande (gedwongen) vertrek uit Nederland noopt niet tot matiging van de straf, omdat van de straf ook vergelding en een signaalfunctie uitgaat.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 december 2024 is hij niet eerder onherroepelijk veroordeeld in Nederland. Echter is hij wel in 2020 met politie en justitie in aanraking gekomen voor feiten die in dezelfde - bedreigende - sfeer liggen als de onderliggende. De deels voorwaardelijke gevangenisstraf die hij in die zaak opgelegd heeft gekregen, heeft hem er niet van weerhouden de thans bewezenverklaarde feiten te plegen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Gebieds- en contactverbod

Gelet op de aard en de ernst van de feiten ziet het hof voorts aanleiding om op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht vrijheidsbeperkende maatregelen aan de verdachte op te leggen, inhoudende een locatieverbod van een straal van 500 meter rondom het woonadres van aangeefster [benadeelde 1] ( [adres 3] in Amsterdam) en een contactverbod voor [benadeelde 1] en haar gezinsleden.
Het hof zal bevelen dat de maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn.

Beslag

Het onder 1 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot de hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten een plastic zak en een stanleymes. Deze voorwerpen behoren de verdachte toe. Zij zullen daarom worden verbeurd verklaard.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van € 4.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering toe te wijzen tot een bedrag van € 2.500,00 aan immateriële schade en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering tot schadevergoeding.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 2 tenlastegelegde en heeft in dat kader het hof gevraagd de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Overigens heeft de raadsvrouw de (inhoud van de) vordering niet betwist.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof acht de vordering toewijsbaar tot een bedrag van € 2.500,00. Daarbij houdt het hof rekening met de ernst en de gevolgen van met name feit 2, maar ook met de bedragen die in soortgelijke gevallen aan immateriële schadevergoeding worden toegewezen.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 38v, 38w, 45, 57, 63, 157 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte en de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de maatregelen strekkende tot beperking van de vrijheid, inhoudende dat de veroordeelde:
voor de duur van
5 (vijf) jarenzich niet zal ophouden in een straal van 500 meter van het adres [adres 3] in Amsterdam, en
voor de duur van
5 (vijf) jarenop geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
1. [naam 5] , geboren op [geboortedag 2] 1958 te [geboorteplaats 2] ( [geboorteland 2] );
2. [naam 6] , geboren [geboortedag 3] 1972 te [geboorteplaats 3] ( [geboorteland 3] );
3. [naam 4] , geboren [geboortedag 4] 1997 te [geboorteplaats 4] ;
4. [naam 7] , geboren op [geboortedag 5] 1999 te [geboorteplaats 5] ;
5. [naam 2] , geboren [geboortedag 6] 2003 te [geboorteplaats 6] .
De politie heeft een signalerende taak bij het overtreden van dit gebieds- en contactverbod.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregelen wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 14 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een gezamenlijk maximum van 6 maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregelen niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. STK Zak (Omschrijving: PL 1300-2023034176-6301418, Plastic zak)
2 1 STK Mes (Omschrijving: PL1300-2023034176-6301419, Stanleymes).
Gelast de teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven blauwe
IPhone 12.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 35 (vijfendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 1 april 2023.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.R.O. Mooy, mr. J.W.H.G. Loyson en mr. M.C. van der Mei, in tegenwoordigheid van
mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
23 januari 2025.
Mr. M.C. van der Mei is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Een proces-verbaal van aangifte door [naam 4] van 12 februari 2023, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , doorgenummerde pagina’s Z1-1 tot en met Z1-4.
2.Een proces-verbaal van uitkijken camerabeelden poging brandstichting auto van 26 april 2023, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] , doorgenummerde pagina’s Z1-21 tot en met Z1-24.
3.Een proces-verbaal van forensisch onderzoek plaats delict ( [adres 3] Amsterdam) van 2 maart 2023, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , met fotobijlage, doorgenummerde pagina’s Z1-13 tot en met Z1-19.
4.Een proces-verbaal vooronderzoek Lab van 4 mei 2023, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] , doorgenummerde pagina’s Z1-96 tot en met Z1-100.
5.Een deskundigenrapportage Forensisch DNA onderzoek van 12 mei 2023, opgemaakt door de forensisch DNA deskundige dr. P.J. Herbergs, doorgenummerde pagina’s Z1-34 tot en met Z1-37.
6.Een verkorte rapportage onderzoek ontbrandbare vloeistoffen naar aanleiding van een incident in Amsterdam op 12 februari 2023, opgemaakt door dr. M.M.P. Grutters van het NFI op 8 augustus 2023, doorgenummerde pagina’s Z1-102 en Z1-107.
7.Een proces-verbaal van bevindingen van 2 juli 2023, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 6] , doorgenummerde pagina’s Z1-41 en Z1-42.
8.Een proces-verbaal van bevindingen van 11 juni 2023, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 6] , doorgenummerde pagina’s Z1-50 en Z1-51.
9.Een proces-verbaal van bevindingen van 29 juni 2023, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , doorgenummerde pagina’s Z1-75 tot en met Z1-77.
10.Een proces-verbaal van bevindingen van 10 juli 2023, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 7] , doorgenummerde pagina’s Z1-89 tot en met Z-91.
11.Een proces-verbaal van bevindingen van bevindingen van 21 juli 2023, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] , doorgenummerde pagina’s Z1-108 en Z1-109.
12.Proces-verbaal van aangifte van 1 april 2023, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde [verbalisant 8] , doorgenummerde pagina’s Z3-01 tot en met Z3-03.
13.Proces-verbaal van verhoor aangever van 25 april 2023, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] , doorgenummerde pagina’s Z1-25 tot en met Z1-29.
14.Proces-verbaal van verhoor aangever van 2 augustus 2023, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] , doorgenummerde pagina’s Z1-110 tot en met Z1-113.
15.Proces-verbaal van bevindingen van 20 november 2023 met fotobijlage, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] , doorgenummerde pagina’s Z3-54 tot en met Z3-57.
16.Proces-verbaal van bevindingen van 19 juli 2023, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 9] , Z01 en Z02, 2e nazending zaakdossier.
17.Proces-verbaal van bevindingen van 3 augustus 2023, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 10] , Z04 en Z05, 2e nazending zaakdossier.
18.Proces-verbaal van bevindingen van 4 september 2023, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 11] , Z06 tot en met Z08, 2e nazending zaakdossier.