ECLI:NL:GHAMS:2025:3031

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 november 2025
Publicatiedatum
12 november 2025
Zaaknummer
23-002934-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens vernieling en schuldwitwassen met voorwaardelijke straf en vorderingen benadeelde partijen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 november 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1985, was eerder veroordeeld voor vernieling en schuldwitwassen. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk vernielen van autoruiten van een benadeelde partij op 12 december 2023 en het verwerven van geldbedragen die afkomstig waren uit misdrijf op 19 januari 2024. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte schuldig is aan de tenlastegelegde feiten, maar heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen konden worden.

De verdachte heeft psychische problematiek, waaronder schizofrenie, wat door het hof in overweging is genomen bij het bepalen van de straf. De politierechter had eerder een taakstraf van 60 uren opgelegd, maar het hof heeft deze straf geheel voorwaardelijk opgelegd met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen behandeld. De benadeelde partij 1 heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 2.091,68, waarvan een deel is toegewezen. De benadeelde partij 2 heeft een vordering van € 600,- ingediend, die ook is toegewezen. Het hof heeft de schadevergoedingsmaatregelen opgelegd om ervoor te zorgen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002934-24
datum uitspraak: 6 november 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 13 december 2024 in de strafzaak onder parketnummer 15-238647-24 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 oktober 2025.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 december 2023 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland opzettelijk en wederrechtelijk autoruiten, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.
hij op of omstreeks 19 januari 2024, te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, (van) geldbedragen, althans een of meer voorwerpen - heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet en/of gebruik heeft gemaakt terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 12 december 2023 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk en wederrechtelijk autoruiten, die aan [benadeelde partij 1] , toebehoorden heeft vernield;
2.
hij op 19 januari 2024, te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, geldbedragen heeft verworven, voorhanden heeft gehad en heeft omgezet terwijl hij, verdachte, redelijkerwijs moest vermoeden dat die onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
schuldwitwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf en maatregel

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, maar dan geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De raadsvrouw van de verdachte heeft in verband met de psychische problematiek van de verdachte primair verzocht om aan de verdachte geen straf of maatregel op te leggen en subsidiair aan hem een geheel voorwaardelijke taakstraf of geldboete op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vernieling van autoruiten en schuldwitwassen. Dat zijn vervelende feiten die overlast en schade hebben veroorzaakt bij de slachtoffers. Dit neemt het hof de verdachte kwalijk.
Voornoemde feiten hebben plaatsgevonden tegen de achtergrond van de persoon van de verdachte en de psychische problematiek van de verdachte, zoals naar voren is gekomen uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep en de door de raadsvrouw overgelegde stukken. Uit deze stukken blijkt dat de verdachte zich al sinds 2021 in een zorgmachtigingstraject bevindt. Uit de overgelegde medische verklaring blijkt dat de verdachte onder meer leidt aan schizofrenie in combinatie met middelenproblematiek en een zeer beperkt ziekte-inzicht heeft. Er is sprake van onder meer het oproepen van agressie bij anderen. De verdachte heeft verplichte zorg nodig, waaronder medicatietoezicht en – wanneer het misgaat – opname in een gesloten instelling.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke taakstraf zoals door de advocaat-generaal gevorderd, passend en geboden. De toepassing van artikel 9a Sr, zoals door de verdediging mede verzocht, acht het hof een brug te ver.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding met betrekking tot feit 1. Deze vordering bedraagt € 2.091,68, bestaande uit materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.004,91 en het overige deel niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat een bedrag van € 796,26 aan materiële schade kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter zitting in hoger beroep verzocht het gevorderde bedrag te matigen, nu meerdere schadeposten niet of onvoldoende zijn onderbouwd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof is van oordeel dat de schadepost van het eigen risico van € 300,- in verband met de reparatie van de voorruit van de Kia Picanto met kenteken [kenteken] rechtstreeks aan de verdachte kan worden toegerekend in verband met het onder 1 bewezenverklaarde. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Het toegewezen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 maart 2024, zijnde de datum van de factuur. Het hof zal de rest van de vordering afwijzen, nu de overige schadeposten in het licht van de betwisting niet met voldoende stukken zijn onderbouwd en een nadere toelichting ontbreekt.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding met betrekking tot feit 2. De vordering bedraagt € 600,-, bestaande uit materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de vordering geheel dient te worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter zitting in hoger beroep verzocht de vordering af te wijzen wegens het ontbreken van causaal verband. Daartoe heeft de raadsvrouw bepleit dat de schadepost niet kan worden aangemerkt als een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde, nu de verdachte niet betrokken was bij het contact met aangeefster of bij het opzetten van de schijnwinkel.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Uit het dossier is gebleken dat de benadeelde partij € 600,- heeft overgemaakt naar de rekening van de verdachte in de veronderstelling een Iphone 15 pro te kopen. Vervolgens heeft de verdachte het geldbedrag omgezet in bitcoins voor een derde, terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat dit geld evident niet voor hem bestemd en uit misdrijf afkomstig was. Het hof overweegt hieromtrent dat zonder het ter beschikking stellen van de bankrekening van de verdachte, de schade van de benadeelde partij niet was ontstaan. Het geld is immers rechtstreeks van de bankrekening van de benadeelde partij overgemaakt op de rekening van de verdachte. De bewezenverklaarde handeling staat daarom in rechtstreeks verband met de wegnemingshandeling en is zodanig bepalend voor het ontstaan van de schade, dat deze schade moet worden gezien als het rechtstreekse gevolg van de bewezenverklaarde gedraging, zoals bedoeld in artikel 51f, eerste lid, van het wetboek van strafvordering (vgl. ECLI:GHSHE:2023:2297). De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 januari 2024, zijnde de datum van voornoemde overmaking.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 350 en 420quatr van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 300,00 (driehonderd euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 300,00 (driehonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 6 (zes) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 02 maart 2024.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 600,00 (zeshonderd euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 600,00 (zeshonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 12 (twaalf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 19 januari 2024.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.J. van der Wilt, mr. P.J. van Eekeren en mr. M.K. Durdu-Agema, in tegenwoordigheid van mr. R.J.C. Wegerif, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 november 2025.
Mr. M.K. Durdu-Agema is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]