Uitspraak
gemachtigd raadsman)
Gerechtshof Amsterdam
Op 7 november 2025 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarbij de verdachte op 18 januari 2024 was vrijgesproken van twee tenlastegelegde feiten. De verdachte, geboren in 1991 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraken van de rechtbank, op basis van artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat tegen deze beslissingen geen hoger beroep openstaat.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd voor zover het aan het inhoudelijk oordeel van het hof is onderworpen. De zaak betreft diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de verdachte zich toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak. Het hof heeft de bewijsmotivering aangevuld naar aanleiding van het verweer van de verdediging en de kwalificatie van het bewezenverklaarde verbeterd. De verdediging had betoogd dat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte een wegnemingshandeling had verricht, maar het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de gedragingen van de verdachte en zijn medeverdachten als diefstal in vereniging met braak moeten worden beschouwd.
Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij besproken, die in hoger beroep was beperkt tot een bedrag van € 170,00, te vermeerderen met wettelijke rente. De verdediging had betwist dat de vordering voldoende was onderbouwd, maar het hof oordeelde dat voor vergoeding van het ontbrekende kasgeld geen actuele administratie vereist was. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen en de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor de vrijspraken.