ECLI:NL:GHAMS:2025:3026
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens te late indiening
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 30 januari 2025 was gewezen. De verdachte, geboren in 1982, was op dat moment gedetineerd en had niet tijdig hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter. De oproepingen voor de zitting waren op 12 november 2024 betekend, maar de verdachte was op 30 januari 2025 bij verstek veroordeeld. Volgens artikel 408 lid 1 onder a van het Wetboek van Strafvordering had de verdachte binnen 14 dagen na de veroordeling hoger beroep moeten instellen, wat betekende dat de termijn op 13 februari 2025 eindigde. Het hoger beroep werd echter pas op 14 februari 2025 ingesteld, wat te laat was. Het hof oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de overschrijding van de termijn konden verontschuldigen. Daarom werd de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. De beslissing werd genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof, met de rechters H.A. van Eijk, B.A.A. Postma en C.P.E.M. Fonteijn-van der Meulen, en griffier R. Bleumers. Het arrest werd uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 oktober 2025.