Bevoegdheid
3.1.
[verzoekster] wenst de in onder 2.1 bedoelde gelden te innen door het arbitraal vonnis ten uitvoer te leggen. Nu [belanghebbende] is gevestigd in het ressort Amsterdam, is dit hof op grond van artikel 1075 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) juncto artikel 985 Rv bevoegd tot kennisneming van het onderhavige verzoek.
Formele vereisten
3.2.
Gelet op het door [verzoekster] voorafgaand aan de zitting overgelegde deurwaardersexploot van 3 juli 2025 stelt het hof vast dat [belanghebbende] met inachtneming van artikel 50 Rv en artikel 987 lid 3 Rv deugdelijk voor de mondelinge behandeling van het verzoek is opgeroepen. Dat betekent dat [belanghebbende] met datum en tijdstip van de mondelinge behandeling bekend moet worden verondersteld en dat haar voldoende gelegenheid is geboden om tegen het verzoek verweer te voeren. [verzoekster] kan dus in het verzoek worden ontvangen.
3.3.
Het verzoek steunt op het bepaalde in artikel 1075 Rv en op het Verdrag van New York over de Erkenning en Tenuitvoerlegging van Buitenlandse Scheidsrechtelijke uitspraken van 10 juni 1958 (Trb. 1959, 58), hierna het Verdrag van New York. Het vonnis is gewezen op het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk. Nederland en het Verenigd Koninkrijk zijn beide partij bij het Verdrag van New York. Het verzoek moet dus mede aan de bepalingen van het Verdrag van New York worden getoetst.
3.4.
Op grond van artikel IV van het Verdrag van New York dient de partij die verlof tot tenuitvoerlegging verzoekt, bij het verzoek over te leggen (i) het behoorlijk gelegaliseerde origineel van de uitspraak of een behoorlijk gewaarmerkt afschrift daarvan, en (ii) het origineel van de in artikel II bedoelde overeenkomst tot arbitrage of een behoorlijk gewaarmerkt afschrift daarvan. Ter zitting van 17 oktober 2025 is gebleken dat geen origineel dan wel behoorlijk gewaarmerkt afschrift van het arbitraal vonnis was overgelegd, maar een kopie van een authentieke akte van het arbitraal vonnis, waarna het hof de behandeling van het onderhavige verzoek heeft aangehouden teneinde [verzoekster] in de gelegenheid te stellen alsnog bedoeld stuk in te dienen.
3.5.
[verzoekster] heeft nadien alsnog het origineel en de authentieke akte van het arbitraal vonnis overgelegd. Daarmee is voldaan aan het vereiste van artikel IV, eerste lid, aanhef en onder (a) van het Verdrag van New York.
3.6.
[verzoekster] heeft tevens een afschrift overgelegd van de
Shareholders Agreement, waarin de arbitrageovereenkomst is vervat. Dit afschrift betreft, anders dan het Verdrag van New York voorschrijft, niet het origineel en evenmin een behoorlijk gewaarmerkt afschrift daarvan. [verzoekster] heeft toegelicht dat zij het origineel of een gewaarmerkte kopie niet meer voorhanden heeft. Het hof komt op grond van hetgeen [verzoekster] heeft aangevoerd tot het oordeel dat ook aan artikel IV, eerste lid, aanhef en onder (b) van het Verdrag van New York is voldaan ondanks het feit dat het origineel of een behoorlijk gewaarmerkt afschrift van de arbitrageovereenkomst niet is overgelegd. Daartoe is het volgende redengevend.
3.7
Naar [verzoekster] terecht heeft aangevoerd, gaat het bij artikel IV, eerste lid, aanhef en onder (b) van het Verdrag van New York erom dat het bestaan en de inhoud van de arbitrageovereenkomst kunnen worden vastgesteld door de rechter aan wie erkenning en verlof tot tenuitvoerlegging van een buitenlands arbitraal vonnis wordt gevraagd. Dat is hier het geval. [verzoekster] heeft daartoe gewezen op diverse gecertificeerde stukken en op omstandigheden waaruit blijkt dat partijen het bestaan, de inhoud en de geldigheid van de arbitrageovereenkomst hebben erkend, waaronder het
Request for Arbitrationvan 18 december 2019, de gecertificeerde
Terms of Referencewaarin de arbitrageclausule van artikel 11 van de
Shareholders Agreementis opgenomen en de
Final Awardwaarin dezelfde clausule wordt geciteerd. Bovendien heeft [belanghebbende] het bestaan, de inhoud en de geldigheid van de
Final Awardnooit betwist. Sterker nog, zij heeft een beroep gedaan op deze arbitrageovereenkomst en zij heeft de op die overeenkomst gebaseerde arbitrageprocedure zelf aanhangig gemaakt bij ICC. Gelet hierop bestaat er voldoende grond om niet aan het bestaan of de inhoud van de arbitrageovereenkomst te twijfelen, zodat ondanks het ontbreken van een gelegaliseerd origineel of behoorlijk gewaarmerkt afschrift van de arbitrageovereenkomst het bestaan van die overeenkomst wordt aangenomen en op het verzoek van [verzoekster] kan worden beslist.
Weigeringsgronden
3.7.
Aan de voorwaarden voor toewijzing van het verzoek is daarmee voldaan. Er is geen grond voor afwijzing van het verzoek gebleken. [verzoekster] heeft onderbouwd dat de Final Award een arbitraal vonnis is waartegen geen rechtsmiddel meer openstaat en waartegen geen rechtsmiddel is aangewend. Verder doet zich geen van de weigeringsgronden voor van artikel V lid 2 van het Verdrag van New York: er zijn geen aanwijzingen dat de zaak naar Nederlands recht niet vatbaar is voor beslissing door arbitrage of dat tenuitvoerlegging van het vonnis in strijd is met de Nederlandse openbare orde.
3.8.
De slotsom is dat het verzoek van [verzoekster] toewijsbaar is, nu [belanghebbende] deugdelijk is opgeroepen, aan de formaliteiten van het Verdrag van New York is voldaan en ook overigens een grond voor weigering ontbreekt,. Het gevraagde verlof tot tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis wordt dan ook verleend.