ECLI:NL:GHAMS:2025:3011

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
11 november 2025
Zaaknummer
200.354.867
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemmingsverzoek tot tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis tussen een buitenlandse rechtspersoon en een belanghebbende

In deze zaak heeft de verzoekster, een rechtspersoon naar buitenlands recht gevestigd in Angola, verzocht om verlof tot tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis dat is gewezen door de International Chamber of Commerce op 23 september 2021. Dit vonnis betreft een geschil tussen de verzoekster en de belanghebbende, die niet is verschenen tijdens de mondelinge behandeling. De verzoekster heeft op 21 mei 2025 een verzoekschrift ingediend, waarna het hof een mondelinge behandeling heeft gepland. Tijdens deze behandeling op 17 oktober 2025 was alleen de verzoekster aanwezig, vertegenwoordigd door haar advocaten en enkele andere personen. De belanghebbende had zich niet laten vertegenwoordigen.

Het hof heeft vastgesteld dat de verzoekster de belanghebbende op de juiste wijze heeft opgeroepen voor de zitting. De verzoekster heeft ook een authentiek afschrift van het arbitraal vonnis overgelegd, wat noodzakelijk was voor de beoordeling van het verzoek. Het hof heeft geoordeeld dat aan de formele vereisten van het Verdrag van New York is voldaan, ondanks dat de verzoekster niet in het bezit was van een gewaarmerkt afschrift van de arbitrageovereenkomst. Het hof heeft geconcludeerd dat er geen gronden zijn voor afwijzing van het verzoek en heeft het verlof tot tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis verleend. De belanghebbende is veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.354.867/01

beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 4 november 2025

in de zaak van

[verzoekster] , rechtspersoon naar buitenlands recht,

gevestigd te [plaats 1] , Angola,
verzoekster,
advocaat: mr. G.R.G. Driessen en D.J. Verduin te Amsterdam,
tegen

[belanghebbende] ,

gevestigd te [plaats 2] ,
belanghebbende,
niet verschenen

1.Procesverloop

Partijen worden hierna [verzoekster] en [belanghebbende] genoemd.
[verzoekster] heeft bij verzoekschrift met bewijsstukken, ontvangen ter griffie van het hof op 21 mei 2025, verzocht om haar verlof te verlenen tot tenuitvoerlegging van de uitspraak (“Final Award”) van de International Chamber of Commerce met als plaats van arbitrage Londen, Verenigd Koninkrijk, van 23 september 2021, zaaknummer 24982/TO/AZR/SPN, dat tussen [verzoekster] en [belanghebbende] is gewezen (hierna: het arbitraal vonnis of het vonnis).
Het hof heeft vervolgens een dag en tijdstip voor de mondelinge behandeling van het verzoek bepaald en daarvan kennis gegeven aan [verzoekster] . Daarbij is [verzoekster] erop gewezen dat zij zorg moet dragen voor oproeping van [belanghebbende] voor de mondelinge behandeling op de bij de wet voorgeschreven wijze en dat zij de bewijzen daarvan vóór of op de zitting aan het hof moet overleggen.
Op 17 oktober 2025 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Bij die gelegenheid is alleen [verzoekster] verschenen. Namens [verzoekster] zijn [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] verschenen, bijgestaan door mrs. Driessen en Verduin voornoemd.
Voor [belanghebbende] heeft zich voorafgaand aan of op de zitting geen advocaat gesteld. Namens [belanghebbende] is niemand ter zitting verschenen.
Voorafgaand aan de zitting heeft [verzoekster] , ter onderbouwing van de oproeping van [belanghebbende] , het in artikel 50 Rv voorgeschreven deurwaardersexploot strekkende tot oproeping van [belanghebbende] voor genoemde zitting, overgelegd, dat is betekend aan het kantooradres van [belanghebbende] te Schiphol-Rijk op 3 juli 2025.
Mr. Driessen heeft ter zitting het verzoek nader toegelicht en vragen van het hof beantwoord. Tijdens de zitting heeft het hof [verzoekster] in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op dinsdag 21 oktober 2025 alsnog een authentiek afschrift van de
Final Awardvan 23 september 2021 in het geding te brengen.
Bij brief van 21 oktober 2025 heeft [verzoekster] zowel het origineel als een authentiek afschrift van de
Final Awardovergelegd. [verzoekster] heeft een afschrift van deze brief bij exploot van gelijke datum aan [belanghebbende] laten betekenen.
Aan het slot van de mondelinge behandeling is uitspraak bepaald op vandaag.

2.Achtergrond van het onderzoek

2.1.
Tussen partijen is een in de Engelse taal gesteld arbitraal vonnis gewezen door een scheidsgerecht bestaande uit drie arbiters en gedateerd 23 september 2021. In dat vonnis is geoordeeld dat [belanghebbende] haar vermeende vordering op [verzoekster] heeft ingetrokken. Voorts is [belanghebbende] veroordeeld in de proceskosten van [verzoekster] . Deze kosten zijn door het scheidsgerecht begroot op GBP 5,916,862.02 aan juridische en overige kosten, vermeerderd met GBP 523,418 aan rente daarover, berekend tot en met de datum van het arbitraal vonnis. Daarnaast is [belanghebbende] veroordeeld tot betaling van USD 128,250, zijnde de helft van de door het scheidsgerecht vastgestelde arbitragekosten. Bepaald is dat de hiervoor genoemde bedragen vanaf 23 september 2021 tot aan de dag van betaling worden vermeerderd met rente, berekend tegen een variabele rentevoet. Tevens is bepaald dat aan [verzoekster] het restant wordt uitgekeerd van de door [belanghebbende] aan het scheidsgerecht betaalde kosten.
2.2.
Het vonnis heeft betrekking op een geschil tussen partijen over de uitvoering en naleving van de aandeelhoudersovereenkomst (de
Shareholders Agreement) tussen partijen van 24 februari 2012. Artikel 11 van die overeenkomst bevat een arbitrageclausule. Het vonnis is overeenkomstig het in die clausule bepaalde gewezen in het Verenigd Koninkrijk, met Londen als plaats van arbitrage en met toepassing van Engels recht en de bij aanvang van de arbitrage toepasselijke
Arbitration Rules 2017van de
International Chamber of Commerce (ICC).
2.3.
[belanghebbende] heeft niet geheel voldaan aan de veroordeling in het vonnis, aangezien [belanghebbende] enkel de arbitragekosten (USD 128,250) heeft voldaan en de overige bedragen onbetaald heeft gelaten.

3.Beoordeling

Bevoegdheid
3.1.
[verzoekster] wenst de in onder 2.1 bedoelde gelden te innen door het arbitraal vonnis ten uitvoer te leggen. Nu [belanghebbende] is gevestigd in het ressort Amsterdam, is dit hof op grond van artikel 1075 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) juncto artikel 985 Rv bevoegd tot kennisneming van het onderhavige verzoek.
Formele vereisten
3.2.
Gelet op het door [verzoekster] voorafgaand aan de zitting overgelegde deurwaardersexploot van 3 juli 2025 stelt het hof vast dat [belanghebbende] met inachtneming van artikel 50 Rv en artikel 987 lid 3 Rv deugdelijk voor de mondelinge behandeling van het verzoek is opgeroepen. Dat betekent dat [belanghebbende] met datum en tijdstip van de mondelinge behandeling bekend moet worden verondersteld en dat haar voldoende gelegenheid is geboden om tegen het verzoek verweer te voeren. [verzoekster] kan dus in het verzoek worden ontvangen.
3.3.
Het verzoek steunt op het bepaalde in artikel 1075 Rv en op het Verdrag van New York over de Erkenning en Tenuitvoerlegging van Buitenlandse Scheidsrechtelijke uitspraken van 10 juni 1958 (Trb. 1959, 58), hierna het Verdrag van New York. Het vonnis is gewezen op het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk. Nederland en het Verenigd Koninkrijk zijn beide partij bij het Verdrag van New York. Het verzoek moet dus mede aan de bepalingen van het Verdrag van New York worden getoetst.
3.4.
Op grond van artikel IV van het Verdrag van New York dient de partij die verlof tot tenuitvoerlegging verzoekt, bij het verzoek over te leggen (i) het behoorlijk gelegaliseerde origineel van de uitspraak of een behoorlijk gewaarmerkt afschrift daarvan, en (ii) het origineel van de in artikel II bedoelde overeenkomst tot arbitrage of een behoorlijk gewaarmerkt afschrift daarvan. Ter zitting van 17 oktober 2025 is gebleken dat geen origineel dan wel behoorlijk gewaarmerkt afschrift van het arbitraal vonnis was overgelegd, maar een kopie van een authentieke akte van het arbitraal vonnis, waarna het hof de behandeling van het onderhavige verzoek heeft aangehouden teneinde [verzoekster] in de gelegenheid te stellen alsnog bedoeld stuk in te dienen.
3.5.
[verzoekster] heeft nadien alsnog het origineel en de authentieke akte van het arbitraal vonnis overgelegd. Daarmee is voldaan aan het vereiste van artikel IV, eerste lid, aanhef en onder (a) van het Verdrag van New York.
3.6.
[verzoekster] heeft tevens een afschrift overgelegd van de
Shareholders Agreement, waarin de arbitrageovereenkomst is vervat. Dit afschrift betreft, anders dan het Verdrag van New York voorschrijft, niet het origineel en evenmin een behoorlijk gewaarmerkt afschrift daarvan. [verzoekster] heeft toegelicht dat zij het origineel of een gewaarmerkte kopie niet meer voorhanden heeft. Het hof komt op grond van hetgeen [verzoekster] heeft aangevoerd tot het oordeel dat ook aan artikel IV, eerste lid, aanhef en onder (b) van het Verdrag van New York is voldaan ondanks het feit dat het origineel of een behoorlijk gewaarmerkt afschrift van de arbitrageovereenkomst niet is overgelegd. Daartoe is het volgende redengevend.
3.7
Naar [verzoekster] terecht heeft aangevoerd, gaat het bij artikel IV, eerste lid, aanhef en onder (b) van het Verdrag van New York erom dat het bestaan en de inhoud van de arbitrageovereenkomst kunnen worden vastgesteld door de rechter aan wie erkenning en verlof tot tenuitvoerlegging van een buitenlands arbitraal vonnis wordt gevraagd. Dat is hier het geval. [verzoekster] heeft daartoe gewezen op diverse gecertificeerde stukken en op omstandigheden waaruit blijkt dat partijen het bestaan, de inhoud en de geldigheid van de arbitrageovereenkomst hebben erkend, waaronder het
Request for Arbitrationvan 18 december 2019, de gecertificeerde
Terms of Referencewaarin de arbitrageclausule van artikel 11 van de
Shareholders Agreementis opgenomen en de
Final Awardwaarin dezelfde clausule wordt geciteerd. Bovendien heeft [belanghebbende] het bestaan, de inhoud en de geldigheid van de
Final Awardnooit betwist. Sterker nog, zij heeft een beroep gedaan op deze arbitrageovereenkomst en zij heeft de op die overeenkomst gebaseerde arbitrageprocedure zelf aanhangig gemaakt bij ICC. Gelet hierop bestaat er voldoende grond om niet aan het bestaan of de inhoud van de arbitrageovereenkomst te twijfelen, zodat ondanks het ontbreken van een gelegaliseerd origineel of behoorlijk gewaarmerkt afschrift van de arbitrageovereenkomst het bestaan van die overeenkomst wordt aangenomen en op het verzoek van [verzoekster] kan worden beslist.
Weigeringsgronden
3.7.
Aan de voorwaarden voor toewijzing van het verzoek is daarmee voldaan. Er is geen grond voor afwijzing van het verzoek gebleken. [verzoekster] heeft onderbouwd dat de Final Award een arbitraal vonnis is waartegen geen rechtsmiddel meer openstaat en waartegen geen rechtsmiddel is aangewend. Verder doet zich geen van de weigeringsgronden voor van artikel V lid 2 van het Verdrag van New York: er zijn geen aanwijzingen dat de zaak naar Nederlands recht niet vatbaar is voor beslissing door arbitrage of dat tenuitvoerlegging van het vonnis in strijd is met de Nederlandse openbare orde.
3.8.
De slotsom is dat het verzoek van [verzoekster] toewijsbaar is, nu [belanghebbende] deugdelijk is opgeroepen, aan de formaliteiten van het Verdrag van New York is voldaan en ook overigens een grond voor weigering ontbreekt,. Het gevraagde verlof tot tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis wordt dan ook verleend.

4.Beslissing

Het hof:
verleent [verzoekster] verlof om het arbitraal vonnis van 23 september 2021 dat tussen partijen is gewezen in Nederland ten uitvoer te leggen;
bepaalt dat de griffier een door hem gewaarmerkt afschrift van het arbitraal vonnis aan deze beschikking zal hechten;
veroordeelt [belanghebbende] in de kosten van dit geding, aan de zijde van [verzoekster] tot aan deze uitspraak begroot op € 827,-- aan griffierecht en € 2.428,-- aan salaris van de advocaat;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.T. van der Meer, A.L. Bervoets en W.J.J. Wetzels en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 4 november 2025.