In deze zaak heeft ING Bank N.V. de bancaire relatie met Andersson Capital Holding B.V. opgezegd vanwege vermoedens van schending van sanctieregelgeving in relatie tot Rusland en een vermoeden van (poging tot) valsheid in geschrift. Andersson had in juli 2024 een betaling van USD 500.000,00 verwacht, maar ING weigerde deze te crediteren op basis van de mogelijke betrokkenheid bij gesanctioneerde transacties. Andersson spande een kort geding aan om de vrijgave van de betaling te bewerkstelligen, maar de voorzieningenrechter wees de vorderingen af. ING beëindigde vervolgens de bancaire relatie en voegde Andersson toe aan interne en externe verwijzingsregisters. In hoger beroep vorderde Andersson herstel van de bancaire relatie en schrapping van de registraties, maar het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter. Het hof oordeelde dat ING gerechtigd was de relatie te beëindigen op basis van de onduidelijkheid rondom de eindgebruikerscertificaten en de risico's die dit met zich meebracht. De vorderingen van Andersson werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.