ECLI:NL:GHAMS:2025:298

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
200.343.908/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van ontwikkelingsbedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de kinderrechter die de ondertoezichtstelling had verlengd tot 21 juni 2025. De moeder verzocht om opheffing van de ondertoezichtstelling of, subsidiair, om een verkorting van de termijn. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats A] (de GI) en de vader steunden de verlenging van de ondertoezichtstelling. Het hof oordeelde dat de ondertoezichtstelling terecht was verlengd, omdat de ontwikkeling van [minderjarige] ernstig werd bedreigd. De ouders waren niet in staat om samen te werken en de hulpverlening was onvoldoende. Het hof concludeerde dat de noodzakelijke hulpverlening niet in een vrijwillig kader kon plaatsvinden en dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk bleef om de ontwikkelingsbedreiging af te wenden. De beslissing van de kinderrechter werd bekrachtigd en het verzoek van de moeder werd afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.343.908/01
zaaknummer rechtbank: C/13/750159 / JE RK 24-270
beschikking van de meervoudige kamer van 4 februari 2025 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. M.M.E. Rietjens te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats A] ,
gevestigd te [plaats A] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] );
- [de vader] (hierna: de vader).
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats A] ,
hierna te noemen: de raad.

1.De zaak in het kort

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter) van 10 juni 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 25 juli 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De GI heeft op 18 september 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de moeder van 20 augustus 2024, met een bijlage;
- een bericht van de zijde van de moeder van 23 oktober 2024, met bijlagen;
- een bericht van de GI van 8 november 2024 met bijlagen.
2.4
De zitting heeft op 13 november 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager en een collega;
- de vader;
- de raad, vertegenwoordigd door N. Jansen.
De advocaat van de moeder heeft op de zitting een pleitnotitie overgelegd.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [minderjarige] , geboren [in] 2016 te [plaats A] . De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] . [minderjarige] verblijft de ene week bij de moeder en de andere week bij de vader, op grond van een co-ouderschapsregeling.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter van 21 september 2023 is [minderjarige] , op het verzoek van de raad, onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van negen maanden, te weten tot 21 juni 2024.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De kinderrechter heeft in de bestreden beschikking – op het verzoek van de GI – de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met een jaar verlengd, te weten tot 21 juni 2025.
4.2
De moeder is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter. Zij verzoekt primair, met vernietiging van de bestreden beschikking, de ondertoezichtstelling van [minderjarige] op te heffen. Subsidiair verzoekt de moeder de termijn van de ondertoezichtstelling te bekorten en te bepalen dat de verlenging van de ondertoezichtstelling maximaal zes maanden zal zijn.
4.3
De GI verzoekt het hoger beroep van de moeder niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Uit artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige kan verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
Op grond van het tweede lid van artikel 1:260 BW – voor zover thans relevant – kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling verlengen op verzoek van de gecertificeerde instelling die het toezicht heeft.
5.2
Het hof moet oordelen of de ondertoezichtstelling van [minderjarige] terecht is verlengd en of deze maatregel ook nu nog moet voortduren.
De standpunten
5.3
De moeder stelt dat de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige] ten onrechte heeft verlengd. De kinderrechter is uitgegaan van onjuiste en onvolledige feiten. Er is hard gewerkt aan de drie doelen die behaald moeten worden in de ondertoezichtstelling en de ouders hebben al veel bereikt. De doelen zijn nog niet volledig behaald maar de hulpverlening loopt nog. Het traject bij Timon loopt tot eind december 2024 en de moeder stelt bereid te zijn het – afgebroken – traject alsnog af te ronden. [minderjarige] is inmiddels gestart bij een kinderpsycholoog. Om deze hulpverlening voort te zetten, is een ondertoezichtstelling niet nodig. De GI heeft aan het begin van de ondertoezichtstelling steken laten vallen, waardoor de hulpverlening vertraging heeft opgelopen. Uit niets blijkt dat de moeder haar medewerking aan hulpverlening in een vrijwillig kader zal stoppen. Een jaar geleden werd de ondertoezichtstelling verlengd omdat de vader niet zou meewerken aan hulpverlening en nu zou de moeder niet meewerken aan hulpverlenging volgens de kinderrechter. Het is juist dat de moeder niet graag contact heeft met de gezinsmanager en dat zij het druk heeft. Alle hulpverlening is inmiddels opgezet waardoor contact met de gezinsmanager op dit moment niet noodzakelijk is. De moeder ervaart de ondertoezichtstelling als belastend. Zij is erdoor gestrest, voelt de dreiging van een uithuisplaatsing en ervaart nadelige invloed op haar werk. Ze wil rust.
Met [minderjarige] gaat het goed. Zij doet het goed op school, heeft een goede band met beide ouders en zit lekker in haar vel. Als het hof van oordeel is dat aan de criteria van artikel 1:255 BW is voldaan, dan verzoekt de moeder het hof om de duur van de verlenging te verkorten naar een half jaar. Binnen die termijn kan het traject bij Timon worden afgerond en de hulpverlening voor [minderjarige] worden voortgezet, aldus de moeder.
5.4
De GI is van mening dat de ondertoezichtstelling terecht is verlengd. Ten tijde van de procedure bij de kinderrechter was het patroon van de strijd tussen de ouders nog niet doorbroken. De ouders konden niet samen overleggen. Beide ouders werkten mee aan het traject bij Timon, maar dit was te pril om te kunnen stellen dat sprake was van een duurzame verandering in de communicatie van de ouders. Dit gold ook voor de inzet van de therapie voor [minderjarige] . Het traject ONS zou in ieder geval tot december 2024 duren, maar wordt niet voortgezet omdat Timon van mening is dat zij de ouders niet kunnen bieden wat zij nodig hebben. Het is van belang dat voor beide ouders (eerst) ambulante gezinshulp en individuele therapie wordt opgestart. Daarnaast is het noodzakelijk dat wordt onderzocht wat [minderjarige] nodig heeft. De school heeft namelijk zorgen geuit. [minderjarige] is hyperalert en reageert daardoor schrikachtig. Dit gedrag duidt op voortdurende spanning en een gevoel van onveiligheid. De GI probeert deze zorgen bespreekbaar te maken, maar de moeder vermijdt contact met de GI. De individuele therapie voor [minderjarige] is inmiddels opgestart. De moeder is gedurende de ondertoezichtstelling wisselend in de samenwerking. Al met al is de situatie op dit moment onvoldoende verbeterd. Daarnaast is het van belang dat de samenwerking tussen de moeder en de school verbetert. Een stap naar het vrijwillig kader is op dit moment te vroeg, aldus de GI.
5.5
De vader staat achter de beslissing van de kinderrechter. Een ondertoezichtstelling is nog altijd nodig. Hij verwacht niet dat de situatie zal verbeteren binnen het vrijwillige kader. De communicatie tussen de vader en de moeder is nog altijd heel slecht, waardoor zij geen afspraken met elkaar kunnen maken. Hier zit geen enkele vooruitgang in. De vader maakt zich heel veel zorgen om [minderjarige] . Hij ziet dat zij erg onder de situatie lijdt. Hij merkt dat [minderjarige] bang is en weinig tegen hem durft te zeggen. Doordat de moeder iedere hulpverlener bedreigt, maakt hij zich zorgen over wat er met [minderjarige] gebeurt als zij bij haar moeder is, aldus de vader.
5.6
De raad adviseert de bestreden beschikking te bekrachtigen. De ouders delen niet dezelfde zorgen over wat [minderjarige] nodig heeft. De moeder communiceert intimiderend en bedreigend. Het is zorgelijk dat de moeder alles buiten zichzelf lijkt neer te leggen. Dat getuigt van een gebrek aan zelfinzicht. De bedreiging voor [minderjarige] zit ook in de omstandigheid dat de ouders onderling een volkomen ander beeld hebben van hoe het met [minderjarige] gaat. Volgens de moeder is [minderjarige] een spontaan en vrolijk kind, terwijl de vader en de school een geheel ander beeld schetsen. Zowel de vader als de school voelen zich bedreigd door de moeder. De moeder heeft altijd spanningen om haar heen, wat ook een bedreiging vormt voor [minderjarige] . Het is zorgelijk dat de moeder daarin geen inzicht laat zien, aldus de raad.
De beoordeling door het hof
5.7
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep blijkt onder meer het volgende. Hoewel inmiddels meerdere jaren zijn verstreken sinds de beëindiging van hun relatie, lijken de ouders zich nog steeds, en zelfs in toenemende mate te verliezen in hun onderlinge strijd. Het belang van [minderjarige] raakt daarbij steeds meer ondergesneeuwd. Tot op heden zijn de ouders niet in staat gebleken om op ouderniveau overleg te voeren over [minderjarige] en om tot afspraken te komen. Hoewel het niet aan de ouders te wijten is dat er in de eerste zes maanden geen gezinsmanager beschikbaar was, moet het hof concluderen dat de doelen van de ondertoezichtstelling tot op heden niet zijn behaald. Het traject ONS van Timon is gestagneerd, waardoor [minderjarige] nog altijd belast wordt met de gespannen situatie tussen ouders. De vader beaamt dat de communicatie met de moeder nog altijd slecht is en hij ziet dat [minderjarige] onder die situatie lijdt. Ook de school heeft onlangs aangegeven zich zorgen te maken over [minderjarige] , die in de klas hyperalert is, schrikachtig reageert en spanningsklachten vertoont. Uit de geschetste zorgen blijkt dat het op dit moment niet zo goed met [minderjarige] gaat als de moeder aangeeft. Het hof maakt daarnaast uit de stukken op dat de samenwerking met de moeder aanleiding geeft tot zorg. Uit de stukken blijkt een patroon in het gedrag van de moeder waarbij zij, wanneer iets niet gaat zoals zij wil, gaat intimideren en dreigen met het indienen van klachten of het ondernemen van juridische stappen. Dit gedrag vertoont de moeder richting school, hulpverleners en de vader. Hierdoor stagneert de samenwerking en worden patronen niet doorbroken, hetgeen de onderlinge strijd mede in stand houdt. Het hof deelt de zorgen van de GI en de school over de algehele ontwikkeling van [minderjarige] en constateert dat er wat betreft de ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige] , de afgelopen tijd onvoldoende verbetering heeft plaatsgevonden. Het hof verwacht niet dat de noodzakelijke hulpverlening in een vrijwillig kader zal kunnen plaatsvinden, omdat de moeder tijdens de zitting in hoger beroep heeft aangegeven moe te zijn van alle hulpverleningstrajecten en slechts nog bereid te zijn om het (gestagneerde) traject van Timon af te ronden. Zij ziet slechts een oplossing in het maken van afspraken met behulp van advocaten (ouderschapsplan) en parallel solo ouderschap.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat [minderjarige] (nog steeds) ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd en dat het dwingende kader van een ondertoezichtstelling ter afwending van deze ontwikkelingsbedreiging (nog steeds) noodzakelijk is. Het hof is dan ook van oordeel dat de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige] terecht heeft verlengd en dat deze maatregel ook nu nog moet voortduren.
Het hof ziet, gelet op de bestaande zorgen en de noodzakelijke (deels nog op te starten) hulpverlening, geen aanleiding de verlenging van de ondertoezichtstelling in duur te beperken. Het hof zal daarom zowel het primaire als het subsidiaire verzoek van de moeder afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.8
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.E. Buitendijk, mr. A.N. van de Beek en mr. A.E. Oderkerk, in tegenwoordigheid van mr. R.J.C. Wegerif als griffier en is op 4 februari 2025 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.