ECLI:NL:GHAMS:2025:2978

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 november 2025
Publicatiedatum
3 november 2025
Zaaknummer
23-002956-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake poging tot zware mishandeling door gebruik van een afgebroken fles

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 november 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, de oudere broer van het slachtoffer, is veroordeeld voor poging tot zware mishandeling. Het incident vond plaats op 8 september 2024, toen de verdachte en het slachtoffer, samen met hun vader, in een auto zaten. Na een woordenwisseling stapte de verdachte uit de auto, sloeg een bierfles kapot en stak of sloeg met de scherpe delen van de fles tegen de onderarm van het slachtoffer, wat resulteerde in drie wonden die gehecht moesten worden. Het hof heeft overwogen dat de verdachte daarmee de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. De verdediging voerde aan dat er geen sprake was van opzet, maar het hof verwierp dit verweer. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 weken, waarvan 4 weken voorwaardelijk. In hoger beroep heeft het hof de straf aangepast en een taakstraf van 140 uren opgelegd, met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 weken. Het hof heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoon van de verdachte, die geen eerdere veroordelingen voor geweldsdelicten had.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002956-24
datum uitspraak: 3 november 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 6 december 2024 in de strafzaak onder parketnummer 13-288354-24 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
20 oktober 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primairhij op of omstreeks 8 september 2024 te Amsterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer]
- een of meerdere keren met een glas en/of delen van een glas in en/of tegen de onderarm heeft geslagen en/of gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairhij op of omstreeks 8 september 2024 te Amsterdam, althans in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer]
  • een of meerdere keren tegen het lichaam te slaan, en/of
  • een of meerdere keren met een glas en/of delen van een glas in en/of tegen de onderarm te slaan en/of steken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een (iets) andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

Verweer van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de verdachte van het primair tenlastegelegde vrij te spreken. Er zijn geen aanwijzingen dat de verdachte ‘vol’ opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, noch dat sprake was van voorwaardelijk opzet, omdat geen aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bestond. De aangever is slechts één keer met een stukgeslagen bierflesje tegen de onderarm geslagen en heeft daardoor wonden opgelopen. Verdere medische informatie ontbreekt, zodat aan de hand van het letsel niet kan worden vastgesteld dat met kracht is geslagen, dan wel gestoken. Het eenmalig slaan (of steken) met een stukgeslagen flesje tegen de arm levert niet per definitie, of in de meeste gevallen, een aanmerkelijke kans op dat iemand zwaar lichamelijk letsel oploopt.
Feiten en omstandigheden
Op basis van de bewijsmiddelen, waaronder ook de verklaring die de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd, stelt het hof de navolgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte is de oudere broer van de aangever. Op 8 september 2024 zaten zij, samen met hun vader, in de auto. De verdachte zat met de vader voorin de auto, de aangever zat achterin. In de auto kregen de verdachte en de aangever een woordenwisseling. Op enig moment is de auto gestopt, stapte de verdachte uit en opende hij het achterportier. De verdachte had een bieflesje in zijn hand, dat hij kapot sloeg. Vervolgens sloeg dan wel stak de verdachte met het afgebroken bierflesje tegen/in de linker onderarm van de aangever. De aangever heeft hierdoor drie wonden op zijn linkerarm opgelopen, die – volgens zijn eigen verklaring – gehecht zijn. Het hof ziet, in tegenstelling tot de verdediging, geen reden om aan deze verklaring van de aangever te twijfelen.
Kwalificatie van het feit
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of het handelen van de verdachte dient te worden gekwalificeerd als een poging tot zware mishandeling. Voor een veroordeling ter zake van een poging tot zware mishandeling is vereist dat ten minste het voorwaardelijk opzet van verdachte gericht was op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel bij de aangever. Dit is het geval indien verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het behoudens contra-indicaties niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Het hof overweegt dat de verdachte een bierfles in de hand heeft gehouden, deze kapot heeft geslagen en vervolgens met de scherpe overblijfselen van de bierfles zodanig op de onderarm van de aangever heeft geslagen, dan wel in die onderarm heeft gestoken, dat daardoor wonden ontstonden die gehecht moesten worden. Algemeen bekend is dat in de onderarm – niet ver onder de huid – belangrijke (slag)aders en pezen lopen, waardoor er, door hierop te slaan of hierin te steken, een aanmerkelijke kans op beschadiging van deze vitale lichaamsonderdelen bestaat met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. Door te handelen als hiervoor beschreven heeft de verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm minst genomen deze aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bewust aanvaard.
Het verweer wordt dan ook verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 september 2024 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] met delen van glas in of tegen de onderarm heeft geslagen of gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 weken, waarvan 4 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 200 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, met een proeftijd van 2 jaren.
De verdediging heeft verzocht de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, gelet op de gevolgen die een dergelijke straf voor zijn leven zal hebben, en erop gewezen dat de verdachte tegenover het hof zijn verantwoordelijkheid heeft genomen voor wat hij heeft gedaan.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van zijn jongere broer, door een glazen fles stuk te slaan en hem met een afgebroken deel daarvan tegen de arm te slaan/daarin te steken, waardoor het slachtoffer drie wonden opliep die gehecht moesten worden. Hiermee heeft de verdachte een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De verdachte mag van geluk spreken dat de gevolgen van zijn handelen niet (veel) ernstiger waren.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het reclasseringsadvies van 30 september 2025 en het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 oktober 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte de afgelopen 23 jaar niet is veroordeeld voor geweldsdelicten en dat het risico op herhaling wordt ingeschat als laag. Hierin, alsmede de omstandigheid dat de verdachte in hoger beroep (meer) inzicht heeft gegeven in zijn handelen, ziet het hof aanleiding om – in tegenstelling tot de politierechter – geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Wel is een taakstraf van een aanzienlijke duur op zijn plaats, met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf, zodat enerzijds recht wordt gedaan aan de ernst van het feit en de verdachte anderzijds ervan wordt weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Het hof acht, alles afwegende, de combinatie van een taakstraf voor de duur van 140 uren (met aftrek van voorarrest) en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
140 (honderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
70 (zeventig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in
artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H. Sytema, mr. H.A. van Eijk en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van
mr. C.H. Sillen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
3 november 2025.