ECLI:NL:GHAMS:2025:2973

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 november 2025
Publicatiedatum
3 november 2025
Zaaknummer
23-000389-25
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor overtreding van verblijfsverbod en bedreiging van politieagent in Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 november 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is veroordeeld voor twee overtredingen van een verblijfsverbod in een overlastgebied te Amsterdam, op basis van artikel 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en voor bedreiging van een politieagent. De verdachte had zich niet gehouden aan de opgelegde verblijfsverboden en heeft op 20 december 2024 een politieagent bedreigd met de woorden: 'wacht maar totdat ik jou tegen kom dan zie je wie ik echt ben'. Het hof heeft overwogen dat de verblijfsverboden rechtmatig zijn opgelegd en dat de bedreiging voldoende aanleiding gaf tot redelijke vrees bij de politieagent. De verdachte is niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak in een andere zaak. Het hof heeft de eerdere veroordelingen van de verdachte meegewogen en heeft besloten tot een gevangenisstraf van zes weken, met aftrek van voorarrest.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000389-25
datum uitspraak: 3 november 2025
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 10 februari 2025 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-209707-24 (verder: zaak A), 13-228038-24 (zaak B) en 13-403960-24 (zaak C) tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1982,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
20 oktober 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door politierechter in de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van wat hem in zaak B is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is dus ook gericht tegen deze in eerste aanleg gegeven vrijspraak. Gelet op artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen deze in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is in zaak A tenlastegelegd dat:
hij op 28 juni 2024 te 14:03 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 172 en/of 177 van de Gemeentewet en/of 2.9A van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, door of namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende – zakelijk weergegeven – om zich uit het dealeroverlastgebied Zuidoost, althans uit een door de burgemeester aangewezen gebied, te verwijderen en zich daar gedurende 3 maanden niet meer te bevinden, terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen twee jaren waren verlopen sedert een vroegere veroordeling van verdachte wegens een gelijk misdrijf onherroepelijk was geworden (3 mei 2024);
Aan de verdachte is in zaak C tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 december 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen “wacht maar totdat ik jou tegen kom dan zie je wie ik echt ben. ik ga jou echt wat aandoen. ik ben me hier al langer op aan het voorbereiden. ik ben al langer met jou bezig. ik neem jullie allemaal mee en ik ga zelf ook mee”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 20 december 2024 te 13:31 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 172 en/of 177 van de Gemeentewet en/of 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, door of namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende – zakelijk weergegeven – om zich uit het overlastgebied 3 zuid-oost , althans uit een door de burgemeester aangewezen gebied, te verwijderen en zich daar gedurende 3 maanden niet meer te bevinden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – worden vernietigd. Weliswaar komt het hof tot (vrijwel) dezelfde bewezenverklaring als de rechter in eerste aanleg, maar dient het de verweren van de verdediging te bespreken, de bewijsmiddelen te vervangen en komt het hof tot een andere strafoplegging, zodat het (partieel) bevestigen van het vonnis een te weinig overzichtelijk samenstel aan beslissingen en motiveringen zou opleveren.

Bewijsoverwegingen

Ten aanzien van het in zaak A en zaak C onder 2 tenlastegelegde:
Verweer van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte van de overtredingen van de twee zogenoemde ‘verblijfsverboden’ dient te worden vrijgesproken. Daartoe is, samengevat, aangevoerd dat de twee verblijfsverboden niet rechtmatig zijn afgegeven, omdat deze – onder de leefomstandigheden van de verdachte – in strijd zijn met het zorgvuldigheidsbeginsel, genoemd in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het proportionaliteitsbeginsel, genoemd in artikel 3:4 lid 2 Awb en het recht op privéleven, genoemd in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Overwegingen van het hof
Bij een strafrechtelijke vervolging voor artikel 184 Wetboek van Strafrecht (Sr) moet het hof onderzoeken of het in de tenlastelegging genoemde bevel rechtmatig is gegeven. Indien daarover een verweer is gevoerd, moet de rechter laten blijken dat onderzoek te hebben uitgevoerd en gemotiveerd op dat verweer beslissen. Aan de hand van dit beoordelingskader overweegt het hof als volgt.
Aan de verdachte is op 2 mei 2024 een verblijfsverbod uitgereikt waarin de burgemeester hem verboden heeft vanaf 27 april 2024 tot en met 26 juli 2024 in het overlastgebied Zuidoost te zijn. Op 29 oktober 2024 is hem opnieuw eenzelfde verblijfsverbod uitgereikt, waarin de burgemeester hem verboden heeft vanaf 19 oktober 2024 tot en met 18 januari 2025 in het overlastgebied Zuidoost te zijn. Beide verboden heeft de verdachte overtreden, door gedurende de geldende tijd in het overlastgebied te zijn.
Niet ter discussie staat dat aan de voorwaarden is voldaan waarmee de burgemeester op grond van artikel 2.9, lid 2, sub c van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van Amsterdam de twee verblijfsverboden voor de duur van 3 maanden heeft mogen opleggen. Het hof dient daarnaast te beoordelen of deze verblijfsverboden zijn gegeven met inachtneming van de rechtsregels die daarvoor gelden, waaronder de Awb en het EVRM.
Het hof stelt vast dat het in de onderhavige zaak draait om een zogenoemd overlastgebied, een door de gemeente Amsterdam aangewezen gebied waarin zich structureel een – voor Amsterdam bovengemiddeld – aantal incidenten voordoet waarbij de openbare orde wordt verstoord. Het gaat om overlast die wordt veroorzaakt door een opeenstapeling van op zichzelf betrekkelijk lichte incidenten door verschillende overlastplegers. Om deze overlast een halt te kunnen toeroepen, is het nodig om personen die zich schuldig maken aan het veroorzaken van die overlast tijdelijk verwijderd te houden uit het gebied. De APV(artikel 2.9) biedt die mogelijkheid in de vorm van een tijdelijk verblijfsverbod en onder bepaalde voorwaarden. Daarmee is sprake van een bepaling die met een legitiem doel inbreuk maakt op de bewegingsvrijheid en noodzakelijk is in een democratische samenleving, zoals bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Vierde Protocol bij het EVRM en artikel 8 EVRM.
Wat betreft de proportionaliteit van het besluit is het volgende van belang. In eerste instantie kan een verblijfsverbod voor 24 uur worden opgelegd. Bij herhaalde ‘overtredingen’ kan – kort gezegd – een verbod van maximaal één maand en vervolgens drie maanden worden uitgevaardigd. Aldus kent artikel 2.9 van de APV een duidelijke opbouw die hand in hand gaat met de frequentie van de overlast die een persoon veroorzaakt in het overlastgebied. In zoverre is reeds een mate van proportionaliteit ‘ingebakken’ in de betreffende bepaling.
Dat neemt niet weg dat zich feiten of omstandigheden kunnen voordoen die voor de burgemeester aanleiding kunnen zijn een verblijfsverbod op te leggen met een kortere duur. Daarbij kan ook rekening worden gehouden met de belangen van de verdachte. Wat deze belangen van de verdachte betreft, is het volgende van belang.
In de onderbouwing van het verblijfsverbod van 24 april 2024 heeft de burgemeester een belangenafweging gemaakt en daarbij de verklaringen van de verdachte betrokken. Op 4 april 2024, in verband met een eerder verblijfsverbod in hetzelfde overlastgebied, heeft de verdachte tegenover de politie verklaard dat hij zich in het overlastgebied ophield omdat hij ‘geen andere plek’ had. De verdachte is voorts gevraagd of hij verblijft, dan wel post ontvangt in het gebied en of het voor hem noodzakelijk was om in dit gebied te zijn of te komen. Uit de antwoorden van de verdachte blijkt dat hij woonde noch werkte noch post ontving in het overlastgebied en dat hij niet afhankelijk was van zorgvoorzieningen in het overlastgebied. Onder deze omstandigheden en in aanmerking genomen hetgeen is overwogen omtrent het ‘overlastgebied’ is het hof van oordeel dat het besluit van 24 april 2024 proportioneel is en met de vereiste zorgvuldigheid is genomen.
Hetzelfde geldt naar het oordeel voor het hof voor het verblijfsverbod van 14 oktober 2024. In de onderbouwing daarvan blijkt eveneens dat de burgemeester een belangenafweging heeft gemaakt en daarbij de verklaringen van de verdachte heeft betrokken. Op 19 september 2024, in verband met een eerder verblijfsverbod in hetzelfde overlastgebied, heeft de verdachte tegenover de politie verklaard dat hij zich in het overlastgebied ophield omdat hij ‘marathons loopt’. De verdachte is voorts gevraagd of hij verblijft, dan wel post ontvangt in het gebied en of het voor hem noodzakelijk was om in dit gebied te zijn of te komen. Uit de antwoorden van de verdachte blijkt dat hij woonde noch post ontving in het overlastgebied. Wel heeft hij aangegeven dat hij mantelzorg verricht in het overlastgebied en afhankelijk was van zorgvoorzieningen in het overlastgebied. Teneinde een corridor te verlenen in het overlastgebied ten behoeve van die mantelzorg en zorgvoorzieningen, heeft de burgemeester in het besluit opgenomen op welke wijze de verdachte zo’n corridor kan aanvragen. Daar heeft de verdachte evenwel geen gebruik van gemaakt. Onder deze omstandigheden en in aanmerking genomen hetgeen is overwogen omtrent het ‘overlastgebied’ is het hof van oordeel dat ook het besluit van 14 oktober 2024 proportioneel is en met de vereiste zorgvuldigheid is genomen.
Op grond van het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat de twee verblijfsverboden met voldoende zorgvuldigheid zijn opgelegd en proportioneel zijn. Daarnaast komt het hof tot de conclusie dat zij een gerechtvaardigde inbreuk maken op de bewegingsvrijheid van de verdachte, zodat artikel 8 EVRM niet is geschonden. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Ten aanzien van het in zaak C onder 1 tenlastegelegde:
Verweer van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte van de in zaak C onder 1 tenlastegelegde bedreiging dient te worden vrijgesproken. Met de door de verdachte geuite woorden kon bij de aangeefster namelijk niet in redelijkheid de vrees ontstaan dat zij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen of het leven zou kunnen verliezen. Daartoe is van belang dat de woorden zeer algemeen van aard zijn en dat overduidelijk is gebleken dat de verdachte zijn woorden heeft geuit in een emotionele uitbarsting van frustratie.
Overwegingen van het hof
Het hof stelt voorop dat voor een veroordeling voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of zware mishandeling is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en dat door de bedreiging, gelet op de aard daarvan en de omstandigheden waaronder deze heeft plaatsgevonden, bij de betrokkene in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat deze het leven zou kunnen verliezen of zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Politieambtenaar [slachtoffer] en een collega zagen de verdachte op de Johan Cruijffboulevard lopen, terwijl [slachtoffer] wist dat de verdachte voor dat gebied een verblijfsverbod had. Toen [slachtoffer] meedeelde dat de verdachte was aangehouden, begon de verdachte luid te schreeuwen. Hij wees naar [slachtoffer] en schreeuwde luid dat [slachtoffer] zijn leven aan het verzieken was en vervolgens, terwijl hij kwaad werd en wederom naar de aangeefster wees en keek, uitte de verdachte de tenlastegelegde woorden (“wacht maar totdat ik jou tegen kom dan zie je wie ik echt ben. Ik ga jou echt wat aandoen. Ik ben me hier al langer op aan het voorbereiden. Ik ben al langer met jou bezig. Ik neem jullie allemaal mee en ik ga zelf ook mee”). [slachtoffer] en haar collega hebben geverbaliseerd dat zij de verdachte al wel langer kenden, maar hem nooit eerder op deze wijze hebben meegemaakt en van zijn woorden en gedrag onder de indruk waren. Het hof heeft geen reden aan de juistheid en betrouwbaarheid van de in het proces-verbaal opgenomen bevindingen van deze verbalisanten te twijfelen.
Het hof overweegt dat door de uitlatingen van de verdachte, gezien de omstandigheden waaronder de uitlatingen hebben plaatsgevonden, bij [slachtoffer] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen en dat verdachtes opzet daarop ook was gericht. Het verweer dat de woorden van een te algemene aard zijn om tot een dergelijke redelijke vrees te kunnen leiden, volgt het hof gezien de hiervoor genoemde context van de uitlatingen niet. Dat de verdachte deze bedreigingen zou hebben geuit in een uitbarsting van frustratie en zich door deze emotie wellicht heeft laten meeslepen, staat aan het aannemen van een redelijke vrees niet in de weg. Niet gebleken is immers dat het ging om een dusdanig onbeheerste uiting van woede of frustratie, dat de bedreiging daardoor niet (meer) van dien aard was dat bij [slachtoffer] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat de bedreiging ten uitvoer zou kunnen worden gelegd. Het verweer wordt dan ook verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A en in zaak C onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zaak A:hij op 28 juni 2024 te 14:03 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 2.9A van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende – zakelijk weergegeven – om zich uit het dealeroverlastgebied Zuidoost te verwijderen en zich daar gedurende 3 maanden niet meer te bevinden;
zaak C:
1.
hij op 20 december 2024 te Amsterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen “wacht maar totdat ik jou tegen kom dan zie je wie ik echt ben. Ik ga jou echt wat aandoen. Ik ben me hier al langer op aan het voorbereiden. Ik ben al langer met jou bezig. Ik neem jullie allemaal mee en ik ga zelf ook mee”;
2.
hij op 20 december 2024 te 13:31 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende – zakelijk weergegeven – om zich uit het overlastgebied 3 Zuidoost te verwijderen en zich daar gedurende 3 maanden niet meer te bevinden.
Hetgeen in zaak A en in zaak C onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

Voor de bewijsmiddelen in zaak A verwijst het hof naar het procesdossier met registratienummer PL1300-2024151540. Voor de bewijsmiddelen in zaak B verwijst het hof naar het procesdossier met registratienummer PL1300-2024012469.
Ten aanzien van het in zaak A bewezenverklaarde:
Een geschrift, te weten een brief van Directie Openbare Orde en Veiligheid van de gemeente Amsterdam en een ‘Verblijfsverbod drie maanden algemene plaatselijke verordening (APV)’ van 24 april 2024, opgemaakt door [persoon] namens de burgemeester van de gemeente Amsterdam, doorgenummerde pagina’s 13-17.Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Kenmerk: Z/24/2313100-4733034
De burgemeester van Amsterdam besluit om aan u, [verdachte] , geboren op
[geboortedag] 1982, een verblijfsverbod op te leggen op grond van artikel 2.9, tweede lid, onder c van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Het verblijfsverbod geldt voor de duur van drie maanden voor het overlastgebied Zuidoost. Het verblijfsverbod houdt in dat u zich vanaf
27 april 2024, 00.01 uur tot en met 26 juli 2024, 23.59 uur niet in dit gebied mag begeven en/of ophouden.
Een kaart met de grenzen van het overlastgebied is bij dit besluit gevoegd.
Er is geen aanleiding u een corridor te verlenen.
Een proces-verbaal van uitreiking van 2 mei 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, doorgenummerde pagina 12.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van de verbalisant:
Op 2 mei 2024 heb ik, verbalisant, aan de betrokkene/verdachte [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1982 te [geboorteplaats] in [geboorteland] , het verwijderingsbevel van de burgemeester van Amsterdam d.d. 24 april 2024 kenmerk Z/24/2313100-4733034, uitgereikt. Het verwijderingsbevel houdt in dat betrokkene/verdachte zich voor de duur van drie maanden niet mag ophouden in overlastgebied 3 Zuid-Oost. Ik heb betrokkene/verdachte tevens een plattegrond met de omschrijving van het overlastgebied 3 Zuid-Oost uitgereikt. De strekking van het bevel is in een taal (namelijk: het Nederlands) die ik en betrokkene/verdachte voldoende beheersen doorgenomen. Ik zag dat de betrokkene/verdachte het verwijderingsbevel aannam.
3.
Een proces-verbaal van aanhouding van 28 juni 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, doorgenummerde pagina’s 9-11.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van de verbalisanten:
Op 28 juni 2024 om 14.03 uur hebben wij, verbalisanten, op de Johan Cruijff Boulevard te Amsterdam aangehouden [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1982 te [geboorteplaats] in [geboorteland] . De locatie alwaar de verdachte zich bevond is gelegen binnen het aangewezen overlastgebied, zijnde het gebied waarvoor de verdachte [verdachte] een verbod had.
4.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 28 juni 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, doorgenummerde pagina’s 86-89.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van de verdachte:
Ik ben aangehouden voor het overtreden van het gebiedsverbod. Ik was van het gebiedsverbod van 3 maanden op de hoogte. Deze is overhandigd door een agent.

Ten aanzien van het in zaak C onder 1 bewezenverklaarde:

5.
Een proces-verbaal van bevindingen van 20 december 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant] en [slachtoffer] , doorgenummerde pagina’s 11-13.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van de verbalisanten, dan wel een van hen:
Op 20 december 2024 bevonden wij ons op de Johan Cruijffboulevard te Amsterdam. Wij zagen de ons ambtshalve bekende [verdachte]
(het hof begrijpt: de verdachte)lopen. Ik, verbalisant [slachtoffer] , zei tegen [verdachte] dat hij een gebiedsverbod had en dat hij was aangehouden. Wij hoorden dat [verdachte] zei: “Ik heb een afspraak bij de reclassering. Jij doet dat altijd. Jij verziekt mijn hele kankerleven”. Wij zagen dat [verdachte] zich richtte op verbalisant [slachtoffer] terwijl sprak. Wij hoorden dat hij zei: “Moet dat nou, jij doet dat altijd. Jij verziekt mijn hele kankerleven”. Ik, verbalisant [slachtoffer] , zag dat hij hierbij mijn kant op keek en in mijn richting wees. Ik, verbalisant [slachtoffer] , deelde [verdachte] mede dat hij mee moest naar het politiebureau en dat hij was aangehouden. Wij zagen dat hij hierdoor erg kwaad werd. Wij hoorden dat hij met luidde stem schreeuwde: "Wacht maar totdat ik jou tegen kom dan zie je wie ik echt ben. Ik ga jou echt wat aandoen. Ik ben me hier al langer op aan het voorbereiden. Ik ben al langer met jou bezig”. Wij zagen dat [verdachte] in de richting van verbalisant [slachtoffer] keek en wees. Wij zagen dat het speeksel op zijn lippen stond. Ik, verbalisant [slachtoffer] , hoorde dat [verdachte] schreeuwde: "Ik neem jullie allemaal mee en ik ga zelf ook mee." Ik zag dat hij bij het uitspreken van deze bedreiging in mijn richting keek. Tijdens het schreeuwen zagen wij dat [verdachte] wild met zijn armen heen en weer sloeg en dat hij om zijn teksten kracht bij te zetten in de richting van verbalisant [slachtoffer] wees. Wij waren erg onder de indruk van de woorden en het gedrag van [verdachte] . Wij kennen [verdachte] al langer maar hebben dit niet eerder op deze wijze meegemaakt. Wij vonden dat de uitspraken die [verdachte] deed gemeend overkwamen.
Ten aanzien van het in zaak C onder 2 bewezenverklaarde:
6.
Een geschrift, te weten een brief van Directie Openbare Orde en Veiligheid van de gemeente Amsterdam en een ‘Verblijfsverbod drie maanden algemene plaatselijke verordening (APV)’ van 14 oktober 2024, opgemaakt door [persoon] namens de burgemeester van de gemeente Amsterdam, doorgenummerde pagina’s 40-44.Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Kenmerk: Z/24/2836621-6016869
De burgemeester van Amsterdam besluit om aan u, [verdachte] , geboren op
[geboortedag] 1982, een verblijfsverbod op te leggen op grond van artikel 2.9, tweede lid, onder c van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Het verblijfsverbod geldt voor de duur van drie maanden voor het overlastgebied Zuidoost. Het verblijfsverbod houdt in dat u zich vanaf 19 oktober 2024, 00.01 uur tot en met 18 januari 2025, 23.59 uur niet in dit gebied mag begeven en/of ophouden.
Een kaart met de grenzen van het overlastgebied is bij dit besluit gevoegd.
Er is geen aanleiding u een corridor te verlenen.
7.
Een proces-verbaal van uitreiking van 29 oktober 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, doorgenummerde pagina 39.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van de verbalisant:
Op 29 oktober 2024 heb ik, verbalisant, aan de betrokkene/verdachte [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1982 te [geboorteplaats] in [geboorteland] , het verwijderingsbevel van de burgemeester van Amsterdam d.d.4 oktober 2024, kenmerk Z/24/2836621-6016869, uitgereikt. Het verwijderingsbevel houdt in dat betrokkene/verdachte zich voor de duur van drie maanden niet mag ophouden in overlastgebied 3 Zuid-Oost. Ik heb betrokkene/verdachte tevens een plattegrond met de omschrijving van het overlastgebied 3 Zuid-Oost uitgereikt. De strekking van het bevel is in een taal (namelijk: het Nederlands) die ik en betrokkene/verdachte voldoende beheersen doorgenomen. Ik zag dat de betrokkene/verdachte het verwijderingsbevel aannam. Ik heb betrokkene/verdachte gevraagd of hij het vorenstaande had begrepen. Daarop antwoordde betrokkene/verdachte: ik was er al bang voor.
8.
Een proces-verbaal van aanhouding verdachte van 20 december 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, doorgenummerde pagina’s16-17.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van de verbalisanten:
Op 20 december 2024 om 13:31 uur, werd door ons op de locatie [adres 2]
[adres 2], aangehouden als verdachte: [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1982 te [geboorteplaats] in [geboorteland] . Verdachte is aangehouden op verdenking van het overtreden van een gebiedsverbod.
De hiervoor vermelde bewijsmiddelen zijn – ook in hun onderdelen – telkens gebezigd tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en zijn, voor zover zij geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering betreffen, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A en in zaak C onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak A en in zaak C onder 2 bewezenverklaarde levert op:
telkens: opzettelijk niet voldoen aan een bevel, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.
Het in zaak C onder 1 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in zaak A en in zaak C onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A en in zaak C onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A en in zaak C onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als de politierechter heeft opgelegd.
De raadsman heeft verzocht de verdachte een taakstraf op te leggen en hem, indien een gevangenisstraf toch noodzakelijk wordt geacht, enkel een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft tweemaal niet voldaan aan een bevel zich niet op te houden in een door de burgemeester van Amsterdam aangewezen overlastgebied. De verdachte heeft hierdoor blijk gegeven zich niets gelegen te laten liggen aan dit door het bevoegde gezag met het oog op handhaving van de openbare orde gegeven bevel. Voorts heeft hij een politieagent bedreigd, waarmee hij gevoelens van angst en onveiligheid heeft veroorzaakt.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie is de verdachte meermalen onherroepelijk veroordeeld voor overtredingen van artikel 184 Sr, alsmede (in 2019) voor een bedreiging van de politie. Deze eerdere veroordelingen – met tweemaal een rechterlijk pardon en verrichte taakstraffen – hebben hem er kennelijk niet van weerhouden om nogmaals soortgelijke feiten te plegen. Dit weegt het hof in het nadeel van de verdachte mee. De verdachte heeft een in 2023 opgelegde taakstraf niet voldaan, zo volgt uit pagina 4-5 van dit strafblad.
Gelet op de ernst van de feiten en de recidive, acht het hof de oplegging van een taakstraf niet meer passend en kunnen de feiten niet anders worden afgedaan dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63, 184 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in zaak B (13-228038-24) tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A (13-209707-24) en in zaak C (13-403960-24) onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A (13-209707-24) en in zaak C (13-403960-24) onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in
artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. B.A.A. Postma, mr. H.A. van Eijk en mr. H. Sytema, in tegenwoordigheid van
mr. C.H. Sillen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
3 november 2025.