ECLI:NL:GHAMS:2025:2972

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 augustus 2025
Publicatiedatum
3 november 2025
Zaaknummer
23-002291-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal met valse sleutels, meermalen gepleegd

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 augustus 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1986 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder vrijgesproken van een aantal feiten, maar heeft hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak, conform artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering.

De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging, omdat getuigen pas in hoger beroep zijn gehoord en de verdediging in haar ondervragingsrecht is beknot. Het hof heeft dit verweer verworpen, omdat er geen sprake is van een onherstelbaar vormverzuim en de procedure voldoet aan het recht op een eerlijk proces zoals gewaarborgd door artikel 6 EVRM.

De tenlastelegging betreft diefstal op 13 februari 2023 te Amsterdam, waarbij de verdachte geldbedragen heeft weggenomen met een valse sleutel door contactloos te betalen met een bankpas van het slachtoffer. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan het onder 2 tenlastegelegde feit en heeft de eerdere vrijspraak van de politierechter vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand. De vordering van de benadeelde partij is niet meer aan de orde, omdat deze zich niet in hoger beroep heeft gevoegd. Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002291-23
datum uitspraak: 28 augustus 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 26 juli 2023 in de strafzaak onder parketnummer
13-113289-23 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1986,
zonder bekende woon- of verblijfplaats.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
14 augustus 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de politierechter vrijgesproken van feit 1. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is daarmee ook gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de gegeven vrijspraak.

De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging

De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de getuigen, ondanks eerdere verzoeken daartoe, pas in hoger beroep bij de raadsheer-commissaris zijn gehoord en dat de verdediging tijdens die verhoren om onbegrijpelijke redenen beknot is in het ondervragingsrecht. Zo was het de verdediging niet toegestaan om een foto van de verdachte aan de getuigen te tonen. Door het tijdsverloop en de inperking van het ondervragingsrecht, dat aan de autoriteiten is te wijten, was het niet (meer) mogelijk om de getuigen goed te bevragen over de herkenningen. Daar komt bij dat de verbalisanten bij de raadsheer commissaris in strijd met de waarheid hebben verklaard. Er is sprake van een onherstelbaar vormverzuim. Het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM is hierdoor onder druk gezet.
Het hof overweegt als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komt niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie slechts in uitzonderlijke gevallen in beeld. Dat is slechts het geval wanneer het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke berechting van zijn zaak is tekortgedaan. Van een dergelijk uitzonderlijk geval is hier geen sprake. Het verweer strekkend tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging wordt om die reden verworpen. Het hof merkt daarbij op dat het verzoek tot het horen van de getuigen in eerste aanleg weliswaar is afgewezen, maar dat de verdediging in hoger beroep in de gelegenheid is gesteld deze getuigen alsnog te horen en dat de procedure in het geheel daarmee voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd – voor zover in hoger beroep nog aan de orde – dat:
(feit 2)
hij op of omstreeks 13 februari 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een of meerdere geldbedrag(en) (met een totaal bedrag van ongeveer € 84,14), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door (telkens) contactloos met een bankpas van [slachtoffer] te betalen, terwijl verdachte daartoe niet gerechtigd was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, worden vernietigd, omdat het hof tot een iets andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De advocaat generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het feit.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de herkenningen van de verbalisanten van het bewijs moeten worden uitgesloten, omdat de verdediging niet in de gelegenheid is gesteld de getuigen tijdig en volledig te horen en zij bij de raadsheer-commissaris in strijd met de waarheid hebben verklaard. Ook zijn er aanwijzingen dat de verbalisanten hun herkenningen op elkaar hebben afgestemd. Hij voert hiertoe aan dat twee van de verbalisanten bij de raadsheer-commissaris hebben verklaard dat er tussen het ontvangen van de e-mail met de vraag of iemand de persoon op de foto’s herkent en het opmaken van het proces-verbaal van herkenning geen contact is geweest met de collega’s, terwijl dit temporeel gezien onmogelijk is. De e-mail is immers van 7 maart 2023 en het proces-verbaal van herkenning is op 7 april 2023 opgemaakt. Op 30 maart 2023 wordt de verdachte door de verbalisant [verbalisant] verhoord en wordt hem voorgehouden dat hij door ‘meerdere politiemensen [wordt] herkend’. Het kan dus niet anders dan dat er tussendoor contact is geweest tussen de verbalisanten.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld de verdachte moet worden vrijgesproken omdat de herkenningen door de verbalisanten niet betrouwbaar zijn.
Het hof verwerpt het verweer strekkend tot bewijsuitsluiting en overweegt daartoe als volgt.
Het niet toewijzen van de verzoeken tot het horen van getuigen tijdens de procedure in eerste aanleg vormt geen onherstelbaar vormverzuim aangezien dit door het horen van de getuigen in hoger beroep is hersteld.
Het feit dat de verbalisanten de verdachte op basis van eerder contact hebben herkend en daarna de politiefoto daarbij hebben gepakt om dit te verifiëren en de naam van de verdachte te achterhalen, doet op zichzelf geen afbreuk aan de waarde van de herkenning. De raadsman kan dan ook niet worden gevolgd in zijn stelling dat deze werkwijze in feite een herkenning op basis van twee foto’s is. Het hof is van oordeel dat de herkenningen betrouwbaar zijn en bruikbaar voor het bewijs.
Het uitgangspunt van de raadsman is dat de herkenningen hebben plaatsgevonden op het moment dat het proces-verbaal is opgemaakt en dat de communicatie over de herkenning daarom voorafgaande aan het opmaken van het proces-verbaal en de feitelijke herkenningen heeft plaatsgevonden. Het hof volgt deze aanname niet. De communicatie over de herkenning kan immers na de feitelijke herkenningen hebben plaatsgevonden en vóór het opmaken van het proces-verbaal. Anders dan door de raadsman gesteld, is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat de verbalisanten bij de raadsheer-commissaris onwaar hebben verklaard. Van een onherstelbaar vormverzuim is dan ook geen sprake.
Voorwaardelijk verzoek
In geval het hof voorbijgaat aan de verweren strekkend tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging, bewijsuitsluiting en het niet gebruiken van de herkenningen voor het bewijs, heeft de raadsman het voorwaardelijke verzoek gedaan tot het verstrekken van het interne e-mailverkeer van de verbalisanten omtrent de bestreden herkenningen.
Het hof komt tot een bewezenverklaring, zodat het hof aan de beoordeling van het voorwaardelijke verzoek toekomt. Het hof wijst het verzoek echter af omdat zij gelet op hetgeen hiervoor is overwogen de noodzaak tot het verstrekken van de interne correspondentie niet aanwezig acht.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 februari 2023 te Amsterdam geldbedragen (met een totaal bedrag van ongeveer € 84,14), die aan [slachtoffer] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte de weg te nemen geldbedragen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door (telkens) contactloos met een bankpas van [slachtoffer] te betalen, terwijl verdachte daartoe niet gerechtigd was.
Hetgeen onder 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
Diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg (onder 2) bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.
De raadsman heeft het hof verzocht geen straf op te leggen of te volstaan met een geheel voorwaardelijke straf. De verdachte is in de vijf jaren voorafgaande aan het tenlastegelegde niet veroordeeld wegens een vergelijkbaar strafbaar feit en moet dan ook als first offender worden behandeld. Daarnaast is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing en is de redelijke termijn overschreden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft geld gepind met de bankpas die uit de auto van de aangever is gestolen. Diefstal is een ernstig feit dat naast financiële schade ook voor veel overlast kan zorgen. Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 31 juli 2025 is hij weliswaar eerder ter zake van een soortgelijk feit onherroepelijk veroordeeld, maar dat was al een langere tijd geleden. Het hof zal hier geen rekening mee houden. Gelet op de straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd, komt het hof tot oplegging van een lagere straf dan door de advocaat-generaal is gevorderd. Het hof is alles afwegende van oordeel dat met oplegging van een andere straf dan een gevangenisstraf niet kan worden volstaan. Voor een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel of voor oplegging van een voorwaardelijke straf zoals door de raadsman bepleit, is dan ook geen ruimte.
Het hof heeft geconstateerd dat de redelijke termijn in hoger beroep met drie weken is overschreden. Gelet op de geringe aard van de overschrijding en de opgelegde straf, voldoet het hof met de constatering dat een overschrijding heeft plaatsgevonden.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

De vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van euro 4.000,-. De politierechter heeft de vordering niet ontvankelijk verklaard. Nu de benadeelde partij zich niet in hoger beroep heeft gevoegd is de vordering thans niet meer aan de orde.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) week.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. B.E. Dijkers, mr. A.P.M. van Rijn en mr. N.E. Kwak, in tegenwoordigheid van mr. S. Egidi, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 augustus 2025.
Mr. A.P.M. van Rijn is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.