ECLI:NL:GHAMS:2025:2970

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 september 2025
Publicatiedatum
3 november 2025
Zaaknummer
23-002579-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van witwassen in het kader van oplichting van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van medeplegen van witwassen, waarbij hij in de periode van 24 december 2020 tot en met 1 januari 2021 betrokken was bij het verbergen van geldbedragen die afkomstig waren van oplichting van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). De verdachte had een bedrag van € 69.472 op zijn bankrekening ontvangen, waarvan hij wist dat het afkomstig was van een misdrijf. Tijdens de zitting in hoger beroep op 27 augustus 2025 heeft de advocaat-generaal de vordering gedaan, terwijl de raadsman vrijspraak bepleitte op basis van een faciliterende rol van de verdachte. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte wel degelijk een actieve rol had in het witwassen van de gelden en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 140 uren, subsidiair 70 dagen hechtenis. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, tot schadevergoeding van € 56.283,20 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002579-24
datum uitspraak: 10 september 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 23 oktober 2024 in de strafzaak onder parketnummer 81-276635-23 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 27 augustus 2025.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, zijn raadsman en de vertegenwoordiger van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 24 december 2020 tot en met 1 januari 2021 te Leiden en/of Alphen aan de Rijn en/of Leiderdorp en/of Katwijk, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (van) een of meer voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) van in totaal € 69.472 althans enig geldbedrag, de werkelijke aard en/of herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dit voorwerp c.q. deze voorwerpen is/zijn en/of het voorhanden heeft/hebben en/of dit voorwerp c.q. deze voorwerpen heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, wist althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bespreking verweer

De raadsman heeft vrijspraak bepleit omdat geen sprake zou zijn geweest van nauwe en bewuste samenwerking maar slechts van faciliteren. De verdachte wist eigenlijk niet zoveel van wat er gebeurde, heeft de aanvraag voor de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) niet ingevuld en heeft ook niet het
e-mailadres aangemaakt. De verdachte heeft [persoon] c.s. in staat gesteld de aanvraag te doen met zijn bankrekening en heeft na de aanvraag zijn bankrekeninggegevens afgegeven maar hij was niet de auctor intellectualis en heeft geen bemoeienis gehad met de organisatie of met de transacties die met zijn bankrekening hebben plaatsgevonden. Er is dus slechts sprake geweest van medeplichtigheid en niet van medeplegen, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Aan de verdachte is (medeplegen van) witwassen tenlastegelegd. Deelname aan de oplichting van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) is aan de verdachte niet tenlastegelegd. Voor zover het verweer ten aanzien van het medeplegen daar op ziet, kan het onbesproken blijven.
Vast staat dat het geld dat op de bankrekening van de verdachte is gestort afkomstig was van de oplichting van RVO. De verdachte wist dat er op zijn naam een aanvraag TVL zou worden gedaan en dat er geld op zijn rekening zou komen. De verdachte heeft hiertoe onder andere zijn bankgegevens verstrekt en hij heeft ook daadwerkelijk gezien dat er door RVO veel geld op zijn rekening is gestort. De verdachte heeft de zeggenschap over zijn bankrekening niet verloren. Hij heeft een deel van dat geld ook gebruikt om betalingen te doen en heeft een bedrag van € 5.000,00 overgemaakt naar zijn bankrekening bij Bunq en heeft dit bedrag vervolgens in Bitcoins omgezet. Gelet hierop acht het hof medeplegen van witwassen wettig en overtuigend bewezen.
Het verweer dat de verdachte alleen een faciliterende rol zou hebben gehad die onvoldoende is voor medeplegen van witwassen, wordt aldus verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 24 december 2020 tot en met 1 januari 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, geldbedragen van in totaal € 69.472 voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, wist dat bovenomschreven geldbedragen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig (eigen) misdrijf.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 140 uren, subsidiair 70 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
De raadsman heeft verzocht aan de verdachte een taakstraf op te leggen van desnoods een hoger aantal uren en met een langere proeftijd maar in voorwaardelijke zin. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte destijds drugs gebruikte, zijn leven niet meer onder controle had en zich heeft laten gebruiken. Inmiddels gebruikt hij geen alcohol en drugs meer en hij neemt zijn verantwoordelijkheid. Hij zit in de schuldsanering en lost zijn schulden af. Voorts studeert hij dit jaar af en loopt hij stage voor 40 uur per week.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplegen van witwassen. De verdachte heeft geld dat afkomstig was van de oplichting van RVO op zijn rekening laten storten en heeft (deels) van dit geld gebruik gemaakt. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Daarnaast houdt witwassen andere vormen van criminaliteit in stand. Het is dan ook een ernstig feit.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 12 augustus 2025 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof heeft voor de bepaling van de straf acht geslagen op de oriëntatiepunten voor fraudedelicten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Deze oriëntatiepunten gaan bij een bedrag van tussen de € 10.000,00 en € 70.000,00 uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee tot vijf maanden, dan wel een taakstraf. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf doet in beginsel recht aan de ernst van het feit. Gelet op het tijdsverloop en het feit dat de verdachte, naar het lijkt, zijn leven inmiddels heeft gebeterd, een opleiding doet en een stageplek heeft, acht het hof oplegging van een gevangenisstraf niet meer passend. Het hof zal dan ook een taakstraf opleggen. Dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde drugs gebruikte, vormt geen strafmatigende omstandigheid. De consequenties hiervan zijn het gevolg van de eigen keuze van de verdachte en behoren ook voor zijn rekening te blijven. In hetgeen de raadsman heeft aangevoerd en ook overigens ziet het hof geen aanleiding te volstaan met een voorwaardelijke taakstraf.
Een taakstraf van 100 uren, zoals door de advocaat-generaal is gevorderd, doet geen recht aan de ernst van het bewezenverklaarde. Het hof zal dan ook een taakstraf van langere duur opleggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 56.283,20 te vermeerderen met de wettelijke rente en de proceskosten. De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente, kan worden toegewezen en dat daarnaast de schadevergoedingsmaatrel kan worden opgelegd.
De raadsman heeft het hof verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen dan wel de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren omdat de vordering te ingewikkeld is voor het strafproces en de Belastinginspecteur zonder meer, zonder procedure, kan incasseren.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de (onbekende) mededader (s) rechtstreeks schade heeft geleden. Anders dan door de raadsman gesteld, is het hof van oordeel dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De verdachte is, met de (onbekende) mededader (s) tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, met de wettelijke rente.
Het hof zal niet de schadevergoedingsmaatregel opleggen nu de inning van de vordering, gelet op de hoedanigheid van de benadeelde partij als overheidsorgaan, redelijkerwijs niet uit handen behoeft te worden genomen

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 47 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
140 (honderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
70 (zeventig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Rijksdienst voor Ondernemend Nederland ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 56.283,20 (zesenvijftigduizend tweehonderddrieëntachtig euro en twintig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 1 januari 2021.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. B.E. Dijkers, mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg en mr. L.F. Roseval, in tegenwoordigheid van mr. S. Egidi, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 september 2025.
mr. B.E. Dijkers is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.