Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
[bedrijf],
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
3.Feiten
Partijen zijn in het verleden een mondelinge huurovereenkomst aangegaan inzake de verhuur van het onbebouwde perceel grond als kampeerterrein door de gemeente aan huurder”.
Duur, verlenging en opzegging
4.Eerste aanleg
5.Hoger beroep
31 maart
30 september 2016” (bedoeld is: 2026; hof), en dat de Gemeente de huurovereenkomst dus op de voet van artikel 2.2 van de huurovereenkomst schriftelijk kan opzeggen tegen 30 september 2026 met in achtneming van een opzegtermijn van zes maanden;
6.Beoordeling
Haviltex-maatstaf).
Onder bedrijfsruimte wordt verstaan:[…]
c. een onroerende zaak die krachtens zulk een overeenkomst is bestemd voor de uitoefening van een kampeerbedrijf.” Dat geldt ook voor een onbebouwde onroerende zaak. De Hoge Raad overwoog immers met betrekking tot het op dit punt gelijkluidende artikel 7A:1624 BW, zoals dat tot 2004 gold (Hoge Raad, 16 juni 1995, ECLI:NL:HR:1995: ZC1760, r.o. 3.3): “
Uit de parlementaire geschiedenis[…]
komt naar voren dat uitbreiding van de werkingssfeer van de art. 1624 e.v. tot ander ongebouwd onroerend goed dan kampeerterreinen niet strookt met de uitgangspunten van de wet”. Door de Gemeente is niet voldoende gemotiveerd betwist dat de onroerende zaak altijd verhuurd is met als bedoeling dat [geïntimeerde] daar een kampeerbedrijf zou uitoefenen, zoals ook blijkt uit de preambule van de schriftelijke huurovereenkomst uit 2016. Het gaat hier dus om de verhuur van bedrijfsruimte (in de zin van artikel 7:290 BW).