In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam, waarin de afrekening van stookkosten voor het jaar 2019 door de huurcommissie is getoetst. [appellanten], huurders van woningen aan [straat] in [plaats], waren het niet eens met de uitspraken van de huurcommissie en hebben de kantonrechter verzocht om de afrekeningen stookkosten voor 2019 op andere bedragen vast te stellen. De kantonrechter heeft hen in het gelijk gesteld, maar [appellant] is het niet eens met dit vonnis en heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft echter geoordeeld dat de vorderingen van [appellant] niet boven de appèlgrens van € 1.750,00 uitkomen, waardoor [appellant] niet-ontvankelijk is in het hoger beroep. Het hof heeft daarbij de regels omtrent de ontvankelijkheid in hoger beroep en de appèlgrens toegepast, en geconcludeerd dat de individuele vorderingen van de huurders niet bij elkaar mogen worden opgeteld. De proceskosten in hoger beroep zijn begroot op € 1.557,00, die [appellant] moet vergoeden aan [appellanten].