ECLI:NL:GHAMS:2025:293

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
200.324.026/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep wegens vorderingen onder appèlgrens in huurgeschil

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam, waarin de afrekening van stookkosten voor het jaar 2019 door de huurcommissie is getoetst. [appellanten], huurders van woningen aan [straat] in [plaats], waren het niet eens met de uitspraken van de huurcommissie en hebben de kantonrechter verzocht om de afrekeningen stookkosten voor 2019 op andere bedragen vast te stellen. De kantonrechter heeft hen in het gelijk gesteld, maar [appellant] is het niet eens met dit vonnis en heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft echter geoordeeld dat de vorderingen van [appellant] niet boven de appèlgrens van € 1.750,00 uitkomen, waardoor [appellant] niet-ontvankelijk is in het hoger beroep. Het hof heeft daarbij de regels omtrent de ontvankelijkheid in hoger beroep en de appèlgrens toegepast, en geconcludeerd dat de individuele vorderingen van de huurders niet bij elkaar mogen worden opgeteld. De proceskosten in hoger beroep zijn begroot op € 1.557,00, die [appellant] moet vergoeden aan [appellanten].

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.324.026/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 957036 CV EXPL 21-17976
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 4 februari 2025
in de zaak van
[appellant] ,
gevestigd te [woonplaats 1] ,
appellante,
advocaat: mr. S. Pentinga te Amsterdam,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

2.
[geïntimeerde 2] ,
3.
[geïntimeerde 3] ,
4.
[geïntimeerde 4] ,
5.
[geïntimeerde 5] ,
6.
[geïntimeerde 6] ,
7.
[geïntimeerde 7] ,
8.
[geïntimeerde 8] ,
9.
[geïntimeerde 9] ,
10.
[geïntimeerde 10] ,
11.
[geïntimeerde 11] ,
12.
[geïntimeerde 12]
13.
[geïntimeerde 13] ,
14.
[geïntimeerde 14] ,
15.
[geïntimeerde 15] ,
16.
[geïntimeerde 16] ,
17.
[geïntimeerde 17] ,
allen wonende te [woonplaats 2] ,
18.
[geïntimeerde 18] ,
wonende te [woonplaats 3] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. M.E. Zweers te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en [appellanten] genoemd.

1.De zaak in het kort

[appellanten] zijn allen huurders van woningen aan [straat] in [plaats] . Zij hebben de afrekening stookkosten voor het jaar 2019 laten toetsen door de huurcommissie. [appellanten] waren het niet eens met de uitspraken van de huurcommissie. Zij hebben daarom bij de kantonrechter gevorderd de afrekeningen stookkosten voor 2019 op andere bedragen vast te stellen. De kantonrechter heeft [appellanten] in het gelijk gesteld. [appellant] is het niet eens met het vonnis van de kantonrechter en komt daartegen in hoger beroep. Omdat de vorderingen waarover in eerste aanleg is beslist telkens per huurder niet meer belopen dan € 1.750,00, is [appellant] niet-ontvankelijk in het hoger beroep.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 11 november 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam van 11 augustus 2022, onder bovenvermeld zaak- /rolnummer gewezen tussen [appellanten] als eisers en [appellant] als gedaagde.
Bij rolbeslissing van 14 maart 2023 zijn partijen in de gelegenheid gesteld een akte te nemen over de ontvankelijkheid in hoger beroep, omdat tegen een beslissing van de kantonrechter over de afrekening stookkosten als bedoeld in artikel 7:262 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in beginsel geen hoger beroep of cassatie mogelijk is. [appellant] en [appellanten] hebben zich hierover vervolgens respectievelijk op 8 april 2023 en 9 mei 2023 uitgelaten.
Het hof heeft bij tussenarrest van 18 juli 2023 overwogen dat [appellant] een voldoende onderbouwd beroep op doorbrekingsgronden heeft gedaan en dat de vraag of het beroep ook effectief tot doorbreking van het appèlverbod kan leiden wordt overgelaten aan de samenstelling van het hof die de zaak uiteindelijk inhoudelijk zal beoordelen. Ook is door het hof overwogen dat [appellanten] hebben aangevoerd dat het financiële belang van de zaak ruim onder de appèlgrens ligt, maar dat [appellant] daar nog niet op heeft kunnen reageren. Het oordeel of het financiële belang in de zaak de appèlgrens haalt, heeft het hof ook overgelaten aan de samenstelling van het hof die de zaak inhoudelijk zal gaan beoordelen. In het tussenarrest heeft het hof partijen opgedragen zich in hun memories uit te laten over de vraag of de vordering boven de appèlgrens als bedoeld in artikel 332, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) uitkomt.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
Na de memorie van antwoord heeft [appellant] op 30 april 2024 een akte na memoriewisseling houdende wijziging van eis genomen. [appellanten] hebben daar bij antwoordakte van 28 mei 2024 op gereageerd.
[appellant] heeft in de appeldagvaarding geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, uitvoerbaar bij voorraad, alsnog [appellanten] niet-ontvankelijk zal verklaren in hun vorderingen tegen [appellant] , dan wel die vorderingen zal afwijzen, met veroordeling van [appellanten] in de kosten van het geding in beide instanties.
[appellanten] hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis en veroordeling van [appellant] , uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het geding in hoger beroep.

3.Beoordeling: akte van 30 april 2024 en ontvankelijkheid van het beroep

3.1.
Allereerst moet het hof beoordelen of de akte van [appellant] van 30 april 2024 wordt toegelaten en of [appellant] ontvankelijk is in haar beroep.
Akte van 30 april 2024 in strijd met tweeconclusieregel
3.2.
[appellant] heeft op 30 april 2024 een akte genomen waarin zij heeft uitgelegd dat de vordering van [appellanten] in eerste aanleg van onbepaalde waarde was, en dat en waarom het financiële belang van de zaak boven de appèlgrens uitkomt voor zover de waarde wel bepaalbaar was. Ook heeft zij toen haar eis gewijzigd. [appellanten] hebben zich op het standpunt gesteld dat het hof de akte niet mag meenemen in haar beoordeling.
3.3.
Het hof is van oordeel dat de akte van [appellant] in strijd is met de tweeconclusieregel en daarmee met een goede procesorde. Op grond van artikel 347 Rv wordt de procedure in hoger beroep beperkt tot één memorie van grieven en één memorie van antwoord. Het is denkbaar dat een partij behoefte heeft aan het nemen van een akte, omdat bijvoorbeeld bij memorie van antwoord producties zijn overgelegd waarop appellant nog niet heeft kunnen reageren. In zo een geval is een akte na memorie van antwoord toegestaan, maar die situatie is hier niet aan de orde. [appellant] heeft in haar akte nieuwe inhoudelijke standpunten ingenomen en uiteengezet waarom het (financieel) belang van de zaak in eerste aanleg, anders dan door [appellanten] in haar memorie van antwoord betoogd, wel degelijk boven de appèlgrens uitkomt. Zij heeft op die gronden ook haar eis gewijzigd. Het hof had partijen echter in het tussenarrest van 18 juli 2023 al opdracht gegeven zich over een en ander uit te laten. [appellant] had dat dus al bij memorie van grieven kunnen en moeten doen. Dat zij dat toen kennelijk is vergeten is geen reden om afwijking van de tweeconclusieregel toe te staan. Het hof zal dus geen acht slaan op de akte van 30 april 2024, voor zover die een uiteenzetting bevat van hetgeen hierboven is vermeld.
[appellant] is niet-ontvankelijk in haar beroep omdat de appèlgrens niet is gehaald
3.4.
Op grond van artikel 332, eerste lid, Rv kunnen partijen van een in eerste aanleg gewezen vonnis in hoger beroep komen, tenzij de vordering waarover de rechter in eerste aanleg moest beslissen niet meer beliep dan € 1.750,00. Het hof is bij de beoordeling van de hoogte van de vordering gebonden aan het oordeel dat de eerste rechter daarover heeft gegeven, tenzij daartegen is gegriefd. Als sprake is van meerdere eisers mogen de vorderingen van die personen in beginsel niet bij elkaar worden opgeteld.
3.5.
Het hof is van oordeel dat het financiële belang per huurder in deze zaak niet boven de appèlgrens uitkomt. In eerste aanleg heeft de kantonrechter in rechtsoverweging 15 overwogen dat partijen het erover eens zijn dat de totale overige kosten € 18.398,59 bedragen, maar dat partijen het er niet over eens zijn hoe deze kosten verdeeld moeten worden. De vordering waarover in deze zaak wordt beslist behelst echter niet de in die overweging genoemde totale overige kosten. Uit het partijdebat blijkt dat [appellanten] bij de kantonrechter hebben gevorderd de afrekening stookkosten 2019 per huurder vast te stellen op een lager bedrag dan door de huurcommissie was gedaan. De door de huurders ingestelde vordering beloopt dus het verschil tussen het bedrag waarop de huurcommissie de afrekening per huurder heeft vastgesteld en het bedrag dat de kantonrechter per huurder heeft vastgesteld. Deze bedragen per huurder mogen niet bij elkaar worden opgeteld. Het gaat immers om 18 individuele vorderingen van 18 huurders. Het bedrag per huurder is € 235,29, en in alle gevallen dus lager dan de appèlgrens van € 1.750,00. [appellant] kan niet tegen het vonnis van de kantonrechter in hoger beroep komen.
Slotsom
3.6.
Gelet op het voorgaande is [appellant] niet-ontvankelijk in het hoger beroep. Zij zal daarom worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De proceskosten in hoger beroep van [appellanten] worden begroot op:
- griffierecht
343,00
- salaris advocaat
1.214,00
(1 punt × € 1.214,00)
Totaal
1.557,00

4.Beslissing

Het hof:
4.1
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in het hoger beroep;
4.2
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [appellanten] begroot op € 1.557,00;
4.3
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C. Toorman, L.A.J. Dun, en M. Scheeper en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2025.