ECLI:NL:GHAMS:2025:2905

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
23-000927-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord na steekincident bij het Nationaal Monument op de Dam

Op 30 oktober 2025 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een steekincident dat plaatsvond op 1 oktober 2021 op de Dam in Amsterdam, waarbij de verdachte het slachtoffer met een mes in de buik heeft gestoken. Het hof heeft, in tegenstelling tot de rechtbank, de poging tot moord bewezen verklaard. De verdachte had het slachtoffer gestoken met voorbedachte raad, zoals blijkt uit spraakberichten die hij voorafgaand aan het incident had verzonden. Het hof verwerpt het beroep op noodweer en noodweerexces, omdat de feitelijke grondslag daarvoor niet aannemelijk is gemaakt. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren en vier maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het hof heeft ook de schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen, die bestaat uit materiële en immateriële schade als gevolg van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000927-22
datum uitspraak: 30 oktober 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 maart 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-266453-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1978,
thans gedetineerd in [detentieadres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 en 30 oktober 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van wat de verdachte en zijn raadsman en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 1 oktober 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een mes in de buik althans het bovenlichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 1 oktober 2021 te Amsterdam, althans in Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekwond en/of (blijvend)(ontsierend) litteken, heeft toegebracht door met een mes in de buik, althans het bovenlichaam, van voornoemde [slachtoffer] te steken;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 1 oktober 2021 te Amsterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, in de buik, althans het bovenlichaam, van voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde, de poging tot moord. Uit de door de verdachte verstuurde spraakberichten (in het dossier ook aangeduid als voiceberichten of voicenotes) blijkt dat hij voornemens was geweld te gebruiken tegen de aangever en dat dit de dood van de aangever tot gevolg zou moeten hebben. Het onmiddellijke handelen van de verdachte op de [plaats 1] rijmt bovendien met die spraakberichten. Hieruit volgt dat de verdachte voor en tijdens de uitvoering van zijn daad voldoende gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap te geven, zodat sprake is van voorbedachte raad.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de primair tenlastegelegde poging tot moord. Daartoe heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat de spraakberichten die door de verdachte voorafgaand aan de ontmoeting zijn verstuurd, moeten worden bezien in het licht van de culturele achtergrond van de verdachte, waarbij hij weliswaar een grote mond heeft, maar waarbij dat in zijn algemeenheid weinig betekent. Het doel van de verdachte was om de aangever te waarschuwen en mensen in beweging te krijgen zodat de betaling in orde zou worden gemaakt en niet om de aangever daadwerkelijk iets aan te doen. De verdachte was bovendien al tot rust gekomen toen de ontmoeting uiteindelijk plaatsvond. Bij die ontmoeting heeft de verdachte vervolgens in paniek gehandeld: hij heeft immers om hulp gevraagd, wilde achter anderen schuilen en heeft slechts één keer gestoken.
Overwegingen van het hof
Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte heeft op 29 september 2021 een optreden gehad in Amsterdam en heeft naar aanleiding daarvan een zakelijk conflict gekregen met de aangever over de betaling van het optreden. De verdachte heeft hierover verklaard dat hij dacht dat hij werd opgelicht en dat de aangever samen met [persoon 1] samenspande. Hij was daar boos over.
De verdachte heeft vervolgens de aangever (wiens bijnaam “ [bijnaam] ” is en die door de verdachte ook “ [alias] ” en “ [alias] ” wordt genoemd) gevraagd om hem op 1 oktober 2021 te ontmoeten op de [plaats 1] in Amsterdam. In de aanloop naar deze ontmoeting heeft de verdachte naar de aangever en naar drie andere personen spraakberichten verstuurd. Naar de aangever heeft de verdachte op 1 oktober 2021 een spraakbericht gestuurd waarin hij onder meer heeft gezegd: “Ik smeek je alsjeblieft ontmoet me op de [plaats 1] nu.. homo! Ik ga naar de gevangenis voor je in welk fucking land dan ook. Ik wil dat je oorlog hebt met mij.” En: “dus nu moet ik mijzelf in de gevangenis zetten. Maar is goed. ik ben bereid.”
Naar een vriend in Zweden heeft de verdachte op 1 oktober 2021 een spraakbericht gestuurd waarin hij onder meer zegt: “Let op wat ik met je vriend [bijnaam] ga doen. Want zie je de hoeveelheid disrespect die naar me toe komt?” In een ander bericht naar deze vriend zegt de verdachte: “Luister gewoon naar het nieuws. Ik ga naar de gevangenis vandaag in Amsterdam. (…) Klaar voor media hele wereld om te zien dat ik in de gevangenis zit. Ik ben er klaar voor.”
Daarnaast heeft de verdachte op 1 oktober 2021 om 11.37 uur een spraakbericht verstuurd naar [persoon 2] waarin hij onder meer heeft gezegd: “De man heeft geld gestuurd naar [alias] en [alias] zei dat hij het geld niet kan opnemen van de bank. Hier is oplichting aan de gang man. Luister man, ik ga naar de gevangenis ik zeg het je. Ik kom net bij het huis in de Bijlmer om een mes op te halen en ik ga [bijnaam] ontmoeten op de [plaats 1] .”
Verder heeft de verdachte op 1 oktober 2021 om 12.50 uur een spraakbericht verzonden naar een contact in zijn telefoon met de naam [persoon 4] . Daarin heeft de verdachte gezegd: “Ik wacht op [bijnaam] zodat ik hem zestig duizend keer kan steken broer en ik heb het mes zelf. Schaam om je dit te vertellen.” En: “Ik wacht op [bijnaam] om hem goed te pakken te nemen. Mijn broer ik lieg niet wanneer ik je dit zeg. Je gaat het nieuws horen geen grap.” En: “Ik zou je nooit zo zonder reden een voicenote sturen.” [persoon 4] stuurde daarop onder meer het volgende terug: “bro fuck it, he is it not worth”.
De aangever is op 1 oktober 2021 naar de [plaats 1] gegaan waar hij [naam 2] . [naam 1] ontmoette. Samen zijn ze vervolgens rond 14.50 uur naar het [plaats 2] gelopen. De verdachte stond toen op de hoogste trede bij het [plaats 2] samen met [persoon 1] , [persoon 5] en [persoon 6] . Zij stonden dicht bij elkaar. De aangever heeft verklaard dat toen hij voor [persoon 1] stond, hij aan hem heeft gevraagd wat het probleem was en dat hij geld naar hem had overgemaakt. De aangever zag toen dat de verdachte tussen [persoon 1] en [persoon 6] door kwam lopen en dat hij gelijk door de verdachte werd gestoken. Hij zag een lang en smal mes bij de verdachte van ongeveer 20 à 25 cm. De aangever vroeg vervolgens aan de verdachte waarom hij hem had gestoken, waarop de verdachte antwoordde: “Suck your mother”. De verdachte liep daarna weg. De aangever heeft vervolgens een mes uit zijn tas gepakt. Hij wilde achter de verdachte aan maar had te veel pijn en merkte dat hij bloedde. Hij is vervolgens naar het politiebureau [adres] gelopen waar de ambulance voor hem is gebeld. In het ziekenhuis bleek dat er sprake was van een perforatie van zijn maag en retroperitoneum. Hij moest geopereerd worden waarbij zijn bovenlichaam over de complete romp moest worden opengesneden en waarbij onder meer de voor- en de achterwand van zijn maag en het retroperitoneum moesten worden gehecht.
De verklaring van de aangever vindt steun in de verklaringen van [naam 1] en [persoon 1] . [naam 1] heeft verklaard dat toen hij en de aangever aan kwamen lopen, de verdachte direct een stekende beweging heeft gemaakt met zijn hand in de richting van de buik van de aangever. De aangever greep daarop naar zijn buik. Ook [persoon 1] heeft in zijn verhoor bij de politie verklaard dat toen de aangever aankwam, de aangever iets zei over geld en dat hij vervolgens zag dat de aangever opeens naar achter stapte en dat hij naar zijn buik greep. Hij heeft niet gezien wie de aangever had gestoken.
Net na het incident op de [plaats 1] heeft [persoon 1] met [persoon 7] gebeld en tegen haar gezegd dat de aangever en de verdachte elkaar waren tegengekomen, dat de verdachte een mes had getrokken en de aangever had gestoken.
Voorbedachte raad
Dat de messteek de dood van de aangever had kunnen veroorzaken staat, ook gelet op wat partijen daarover ter zitting hebben opgemerkt, niet ter discussie. Wel staat ter discussie of de verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
Het hof overweegt als volgt.
Zoals hiervoor is gebleken, heeft de verdachte onder meer een spraakbericht verstuurd naar [persoon 4] . Over hem heeft de verdachte op de zitting in hoger beroep verklaard dat hij hem vertrouwde en dat hij niets met het zakelijk conflict te maken had. In zijn bericht aan [persoon 4] zei de verdachte dat hij geen grap maakte, dat hij niet liegt en dat hij hem nooit een spraakbericht zou sturen zonder reden: “Ik heb hier niet om een comedyshow te maken broer, of een film. Maar ik ben hier om een hele echte liveshow te maken. Broer, geloof me, de n**** laat me werken op het podium en niet betalen broer, en hij praat stoer, ik wacht op hem.” Uit deze mededelingen in het spraakbericht volgt naar het oordeel van het hof dat de verdachte serieus was in zijn aankondiging en dat het bericht menens was. Uit de reactie van [persoon 4] op het spraakbericht blijkt ook dat hij dit ook zo heeft opgevat: “bro fuck it, he is it not worth, (…) he not on your level brogod”. Dat de verdachte serieus was, volgt daarnaast ook uit het feit dat hij berichten met dezelfde strekking heeft verstuurd naar de aangever en twee anderen.
Uit de spraakberichten volgt, gelet op de hiervoor gedane vaststellingen, samengevat dat de verdachte de aangever op de [plaats 1] wilde ontmoeten, dat hij een mes had opgehaald, dat hij die dag naar de gevangenis zou gaan en dat hij er klaar voor was dat de media en de hele wereld zou zien dat hij in de gevangenis zou zitten, dat hij op de aangever zou wachten zodat hij hem kon steken en dat hij hem goed te pakken zou nemen.
Deze berichten duiden op zichzelf op een planmatige en voorbereide aanpak van wat er die middag rond 14.50 uur op de [plaats 1] stond te gebeuren. Daaruit volgt dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Uit de berichten volgt bovendien dat de verdachte ook daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Op de [plaats 1] is het immers gegaan zoals de verdachte had aangekondigd in de spraakberichten. Hij heeft de verdachte daar opgewacht en heeft de aangever bij de ontmoeting direct met een mes aangevallen en de aangever in zijn buik nabij vitale lichaamsdelen gestoken. Dit duidt op een doelgerichte actie.
Het hof is daarom van oordeel dat de spraakberichten inzicht geven in wat er in de ochtend van 1 oktober 2021 in de verdachte is omgegaan, en schuift de verklaring van de verdachte dat hij de berichten niet zo letterlijk heeft bedoeld als ongeloofwaardig terzijde.
Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, kan tegen deze achtergrond bezien niet uit het dossier worden afgeleid dat het steken niet gepland zou zijn, maar een paniekhandeling.
Het hof is van oordeel dat de verdachte de aangever niet in een plotselinge opwelling heeft gestoken, maar in overeenstemming met zijn tevoren bedachte plan. Het handelen vond daarom plaats met voorbedachte raad.
Opzet
Voor de bewezenverklaring van een strafbare poging tot moord, is vereist dat de verdachte opzet heeft gehad op de dood. Anders dan de advocaat-generaal ziet het hof geen bewijs voor de aanwezigheid van ‘vol opzet’, aangezien de verdachte niet meer dan eenmaal en in de buik gestoken heeft. Het hof heeft vervolgens onderzocht of bewijs aanwezig is voor voorwaardelijk opzet gericht op de dood van de aangever.
Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van de aangever – aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat daarvan sprake is, is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De verdachte heeft de aangever met een lang dun mes van ongeveer 20 à 25 cm gestoken in de buik. De aangever heeft hieraan een ernstige steekwond opgelopen waarbij sprake was van een perforatie van het retroperitoneum en een perforatie van zijn maag, waarbij de voor- en achterwand van de maag, retroperitoneum en linker rectus moest worden gedicht met een operatie. Hieruit leidt het hof af dat de verdachte ook met kracht heeft gestoken. Nu zich in de buikstreek vitale organen bevinden, is de kans dat door een dergelijke messteek de dood zal volgen, naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten. Het met kracht steken van een mes van 20 à 25 cm is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het veroorzaken van dodelijk letsel, dat het niet anders kan dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het intreden van dat gevolg bewust heeft aanvaard.
Het hof is daarom van oordeel dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van de aangever.

Voorwaardelijk verzoek

De raadsman van de verdachte heeft het voorwaardelijk verzoek gedaan dat de spraakberichten in het dossier worden vertaald door een beëdigde tolk Jamaicaans/Engels indien het hof tot een bewezenverklaring van de voorbedachte raad komt en bij het bewijs gebruikmaakt van de spraakberichten. De spraakberichten in het dossier zijn niet vertaald door een tolk en de vertaling is bovendien niet geverifieerd of forensisch onderbouwd.
Nu de gestelde voorwaarde is vervuld, zal het hof een beslissing nemen op het verzoek. Daartoe overweegt het hof het volgende.
De raadsman van de verdachte heeft in zijn verzoek geen enkele onderbouwing gegeven waarom de vertaling van de hiervoor aangehaalde spraakberichten in het dossier onjuist zou zijn. De spraakberichten zijn bovendien op de zitting in hoger beroep uitvoerig besproken met de verdachte. De verdachte heeft toen niet ontkend dat hij de spraakberichten heeft ingesproken, maar verklaard dat de spraakberichten niet letterlijk moeten worden opgevat.
Gelet op de summiere onderbouwing van het verzoek en de verklaring van de verdachte is de noodzaak van het verzochte niet gebleken, zodat het hof het verzoek afwijst.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op 1 oktober 2021 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een mes in de buik heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Wat primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot moord.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft betoogd dat de verdachte een beroep op (putatief) noodweer(exces) toekom, omdat hij zich mocht verdedigen tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanval door de aangever. Daarvoor heeft de raadsman – kort samengevat – aangevoerd dat de aangever richting de verdachte liep, zijn hand uit zijn jaszak haalde en dat de verdachte vervolgens een mes in zijn hand zag. De aangever wilde toen de verdachte steken. Daar heeft de verdachte reflexmatig op gereageerd door de aangever in zijn buik te steken. Als de verdachte dat niet had gedaan, zou hij door de aangever zijn gestoken. De verdachte heeft zich tegen de aanranding verdedigd in overeenstemming met de daaraan te stellen eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Voor zover het hof de verdediging daarin niet volgt, handelde de verdachte vanuit een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de aanranding van het slachtoffer, nu bij de verdachte sprake was van een enorme spanning, angst en paniek om zelf slachtoffer te worden. Als het hof van oordeel zou zijn dat de aangever geen mes vasthad, dan heeft de verdachte daarover gelet op zijn ervaringen met de aangever verontschuldigbaar gedwaald. In 2014 zou de verdachte in Zwitserland zijn geslagen door de aangever. Hij was bang voor de aangever.
Het hof overweegt als volgt.
Voor aanvaarding van het beroep op noodweer is onder meer vereist dat de rechter van oordeel is dat de feitelijke grondslag van dat beroep, gelet op wat de verdachte daarover heeft verklaard en in het licht van het verhandelde ter terechtzitting, voldoende aannemelijk is geworden.
Naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk geworden dat voorafgaand aan het steken door de verdachte richting hem sprake was van een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding door de aangever of een dreigend gevaar daartoe.
Het hof heeft hiervoor vastgesteld dat de verdachte de aangever bij de ontmoeting op de [plaats 1] , toen de aangever voor [persoon 1] stond en met [persoon 1] stond te praten, direct met een mes in zijn buik heeft gestoken. De aangever heeft verklaard dat hij pas
nadathij was gestoken, een mes uit zijn tas heeft gehaald.
Dat de aangever voordat hij werd gestoken geen mes uit zijn jaszak heeft gehaald en de verdachte niet heeft geprobeerd te steken, wordt ondersteund door andere verklaringen. Zo heeft [persoon 1] bij de politie niets verklaard over een mes bij de aangever. [persoon 6] heeft zowel bij de politie als bij de raadsheer-commissaris verklaard dat de aangever op enig moment een hand in zijn jaszak had en dat er iets in die zak zat, maar dat hij niet wist wat het was en dat hij geen mes heeft gezien. [persoon 5] heeft bij de raadsheer-commissaris verklaard dat de aangever op enig moment zijn hand in zijn jaszak had en dat hij iets vast had maar dat hij toen geen mes heeft gezien.
Het hof acht in dit verband bovendien van belang dat de verdachte hierover wisselend heeft verklaard. Zo heeft de verdachte in zijn verhoor bij de politie verklaard dat hij tegen de aangever had gezegd dat hij op afstand moest blijven en dat hij alleen met hem wilde praten. De aangever kwam met zijn hand in zijn rechterzak op hem af en de verdachte zag een handvat uit zijn jaszak steken. Hij zag iets schijnen van een mes, het metaal van het lemmet. Op de vraag hoe het mes eruit zag, heeft hij geantwoord dat hij geen tijd had om dat op te merken. De verdachte moest zichzelf verdedigen, omdat de aangever heel dichtbij kwam. Hij probeerde hem af te weren en zichzelf te verdedigen en heeft hem een keer gestoken. Nadat de verdachte was weggerend, zag hij dat de aangever een mes boven zijn hoofd hield. Hij zag het mes op afstand en weet dat hij een mes zag. Op de zitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat de aangever snel kwam op hem afkwam, dat hij een mes in zijn rechterhand had en dat hij het hele mes zag. De aangever heeft geen steekbeweging gemaakt, maar was dichtbij genoeg om hem te kunnen steken. De verdachte heeft de aangever uit zelfverdediging gestoken. In hoger beroep is door de verdediging aangevoerd dat de verdachte het hele mes zag, dat de aangever hem wilde steken en dat de verdachte reflexmatig heeft gestoken omdat hij anders door de aangever zou zijn gestoken.
Het hof hecht gelet op het voorgaande geen geloof aan de verklaring van de verdachte over het mes van de aangever, nu daarvoor geen steun is te vinden in andere verklaringen en hij daar bovendien zelf wisselend over heeft verklaard. Naar het oordeel van het hof is de gestelde feitelijke grondslag van het beroep op noodweer en noodweerexces daarom niet voldoende aannemelijk geworden, zodat het hof deze verweren verwerpt.
Geheel subsidiair is door de verdediging aangevoerd dat de verdachte een beroep op putatief noodweer(exces) toekomt. In dat verband is aangevoerd dat de verdachte zich bedreigd kon voelen door de wijze waarop de aangever op hem af kwam lopen, waarbij de verdachte zijn eerdere ervaringen met de aangever in Zwitserland in het achterhoofd had (waarover de verdachte heeft verklaard dat hij toen vuistslagen op het hoofd zou hebben gehad door de aangever). Het hof overweegt in dat verband dat als de verdachte al zou zijn geslagen door de aangever in 2014, dit het oordeel van het hof niet anders maakt. De verdachte heeft in dat geval – ondanks die ervaring met de aangever in zijn achterhoofd – met hem een afspraak gemaakt om hem op de [plaats 1] te ontmoeten, waarbij de verdachte een mes heeft meegenomen. Het hof heeft hiervoor vastgesteld dat de verklaring van de verdachte dat hij zag dat de aangever met een mes in de hand op hem afkwam, geen steun vindt in het dossier en niet aannemelijk is geworden. Uit de vastgestelde feiten en omstandigheden kan dan ook niet volgen dat de verdachte zich verontschuldigbaar het dreigende gevaar heeft ingebeeld dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld, zodat ook het beroep op putatief noodweer(exces) wordt verworpen.
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor de tenlastegelegde poging tot moord zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren, maar dat door een schending van de redelijke termijn in hoger beroep aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren en zes maanden wordt opgelegd, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest.
De raadsman van de verdachte heeft verzocht aan de verdachte een lagere straf op te leggen dan in eerste aanleg is opgelegd en rekening te houden met het feit dat de verdachte als internationaal optreden artiest een inreisverbod voor de duur van 10 jaren heeft.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt een poging tot moord. Naar aanleiding van een optreden van de verdachte is een zakelijk geschil ontstaan over de betaling daarvan tussen de verdachte en het slachtoffer. Uit boosheid hierover heeft de verdachte het slachtoffer gevraagd naar de [plaats 1] in Amsterdam te komen, heeft hij een mes opgehaald en heeft hij verschillende personen ingelicht over zijn voornemen de aangever wat aan te doen waardoor hij naar de gevangenis zou moeten of om hem te steken. De verdachte heeft het slachtoffer vervolgens opgewacht op de [plaats 1] en heef hem plotseling met kracht in zijn buik gestoken, waarbij onder meer de maag van het slachtoffer is geperforeerd. Het slachtoffer heeft bijna een week in het ziekenhuis gelegen. Hij moest worden geopereerd waarbij de voor- en achterwand van zijn maag, retroperitoneum en linker rectus moesten worden gehecht, wat heeft geleid tot een groot ontsierend litteken op zijn lichaam. De aangever heeft lang klachten aan zijn buik gehouden, zo is hij in 2024 wederom geopereerd in verband met complicaties naar aanleiding van de steekwond.
Door dit handelen heeft de verdachte het leven van het slachtoffer ernstig in gevaar gebracht en een grove inbreuk gemaakt op zijn lichamelijk integriteit. Dat het letsel niet fataal is geworden, mag een gelukkige omstandigheid heten, die echter niet aan de verdachte te danken is. Naast de lichamelijke en psychische gevolgen die het slachtoffer van dit feit ondervindt, worden door een dergelijk misdrijf ook de in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid bevestigd en versterkt door de schijnbare vanzelfsprekendheid waarmee steekwapens voorhanden zijn en de lichtzinnigheid waarmee daarvan gebruik wordt gemaakt. Het hof rekent hierbij in het bijzonder mee dat het incident plaatsvond op klaarlichte dag op de [plaats 1] , een druk bezochte toeristische plek midden in het centrum van Amsterdam.
Gelet op de ernst van het feit is het hof van oordeel dat geen andere straf dan een gevangenisstraf van lange duur passend is.
Het hof weegt in het nadeel van de verdachte bovendien mee dat de verdachte geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. Hij heeft zichzelf op de zitting in hoger beroep vooral als slachtoffer neergezet.
Het hof is, alles afwegende, van oordeel dat in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaar passend en geboden is.
Het hof houdt ten slotte rekening met de omstandigheid dat in hoger beroep de redelijke termijn voor berechting als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden. Op 5 april 2022 is hoger beroep ingesteld en het hof doet uitspraak op 30 oktober 2025, waarmee de redelijke termijn van 16 maanden met bijna 7 maanden is overschreden. Gelet op deze overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep, zal het hof zal de op te leggen gevangenisstraf matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren en 4 maanden.

Beslag

Onder de verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen en niet teruggegeven:
1. 1 STK Samsung Galaxy S21, telefoon (goednummer: PL1300-2021201168-6104809).
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het inbeslaggenomen voorwerp.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat het voorwerp kan worden teruggegeven aan de verdachte.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt, na matiging in hoger beroep, € 12.667,25. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 7.872,44. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De gestelde schade bestaat uit de volgende schadeposten:
  • immateriële schade: € 9.000,00;
  • kleding: ter terechtzitting in hoger beroep verlaagd tot een bedrag van € 200,00;
  • daggeldvergoeding ziekenhuisopname: € 217,00;
  • eigen risico:
o kalenderjaar 2021: € 42,25;
o kalenderjaar 2022: € 385,00;
o kalenderjaar 2023: € 385,00;
o kalenderjaar 2024: € 385,00;
  • kosten chiropractie: € 1.780,00;
  • reiskosten:
o reiskosten ten behoeve van chiropractie: € 239,76;
o reiskosten ten behoeve van een voorbespreking met de officier van justitie: € 7,50;
o reiskosten ten behoeve van bezoeken aan het Universitair Medisch Centrum (hierna: UMC): € 25,74.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde vergoedingen met betrekking de kleding en de immateriële schade volledig moet worden toegewezen. Met betrekking tot de gevorderde vergoeding van immateriële schade heeft zij daartoe gewezen op het ernstig ontsierende litteken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde heeft opgelopen, en de bedragen die in dat kader in de Rotterdamse Schaal worden genoemd. Ten aanzien van de andere schadeposten heeft zij het hof verzocht dezelfde beslissingen te nemen als de rechtbank.
De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde vergoeding van schade de volgende standpunten ingenomen:
  • Ten aanzien van het onderdeel van de vordering betreffende kleding heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu het betreffende onderdeel van de vordering – in verband met het ontbreken van aankoopbewijzen en/of andere stukken – onvoldoende is onderbouwd;
  • Ten aanzien van het onderdeel van de vordering betreffende de daggeldvergoeding in verband met de ziekenhuisopname van de benadeelde partij heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof;
  • Ten aanzien van de onderdelen van de vordering betreffende de kosten gemaakt uit eigen risico in kalenderjaren 2021, 2022, 2023 en 2024 en reiskosten heeft de raadsman het hof verzocht dezelfde beslissingen te nemen als de rechtbank;
  • Ten aanzien van het onderdeel van de vordering betreffende de kosten met betrekking tot chiropractie heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat een rechtstreeks verband tussen het bewezenverklaarde en de betreffende schade ontbreekt, en dat (deels) sprake is van toekomstige schade;
  • Ten aanzien van de gevorderde vergoeding van immateriële schade heeft de raadsman het hof verzocht deze sterk te matigen tot een bedrag van € 5.000,00. Voorts heeft hij het hof verzocht de vergoedingsverplichting met vijftig procent te verminderen in verband met de eigen schuld van de benadeelde partij, bestaande uit het boos naderen van de verdachte en het (dreigen met het) trekken van een mes. De raadsman heeft het hof daarmee verzocht de gevorderde vergoeding van immateriële schade te matigen tot een bedrag van € 2.500,00.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Het hof is van oordeel dat de gevorderde vergoeding van materiële schade met betrekking tot de daggeldvergoeding in verband met de ziekenhuisopname van de benadeelde partij (€ 217,00), het eigen risico van kalenderjaar 2021 (€ 42,25) en de reiskosten gemaakt ten behoeve van bezoeken aan het UMC (€ 25,74) en ten behoeve van een voorbespreking met de officier van justitie (€ 7,50) voor volledige toewijzing in aanmerking komen. Het hof overweegt daartoe dat de betreffende schade voldoende is toegelicht en onderbouwd in het schriftelijk verzoek tot schadevergoeding, en dat de verdediging deze onderdelen van de vordering niet heeft betwist.
Verder is het hof van oordeel dat de gevorderde vergoeding van materiële schade met betrekking tot kleding voor toewijzing in aanmerking komt, nu genoegzaam is gebleken dat de kleding (een jas en een vest) die de benadeelde partij ten tijde van het bewezenverklaarde droeg, onbruikbaar is geraakt. Het hof zal de waarde van de kledingstukken waarvan vergoeding is gevorderd schatten op € 80,00 per kledingstuk. Het hof zal de gevorderde vergoeding van materiële schade met betrekking tot kleding daarom toewijzen tot een bedrag van € 160,00, en zal het resterende deel van dit onderdeel van de vordering (€ 40,00) afwijzen.
De materiële schade zoals hierboven door het hof behandeld is – voor zover niet anders overwogen – voldoende onderbouwd en er is sprake van een voldoende rechtstreeks verband tussen de schade en de het strafbare feit. Nu deze kosten (in totaal € 452,49) het hof ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen, zal het verzoek om vergoeding van deze kosten worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf na te noemen data. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de overige gevorderde vergoeding van materiële schade overweegt het hof als volgt. Voor de gevorderde vergoeding van kosten gemaakt uit eigen risico in kalenderjaren 2022, 2023 en 2024 geldt dat deze onvoldoende is onderbouwd. Het hof overweegt daartoe dat enig stuk ter onderbouwing van deze kosten ontbreekt. Voor de gevorderde vergoeding van kosten voor chiropractie en reiskosten gemaakt ten behoeve van chiropractie geldt dat onvoldoende is gebleken dat de gestelde schade door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte is veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom niet in deze onderdelen van haar vordering worden ontvangen.
De benadeelde partij heeft als gevolg van het bewezenverklaarde handelen lichamelijk letsel opgelopen, waarbij sprake was van een perforatie van het retroperitoneum en een perforatie van zijn maag, waarbij de voor- als achterwand van de maag, retroperitoneum en linker rectus moest worden gedicht met een operatie, wat heeft geleid tot een groot, ontsierend litteken lopend van onder zijn borst tot zijn onderbuik. Dat letsel heeft ook veel gevolgen gehad, in die zin dat de benadeelde partij zich ook na zijn operatie onder behandeling heeft moeten laten stellen vanwege aanhoudende pijn aan de steekwond en in 2024 opnieuw is geopereerd in verband met complicaties. De benadeelde partij heeft in dat verband recht op vergoeding van immateriële schade door het oplopen van lichamelijk letsel. Het hof stelt de omvang van de immateriële schade met toepassing van het bepaalde in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek naar billijkheid vast op € 9.000,00. Daarbij heeft het hof in het bijzonder gelet op:
  • de aard, de ernst en de verwijtbaarheid van de onrechtmatige handelen van de verdachte, alsmede de ernst van de inbreuk die daarmee op de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij is gemaakt;
  • de nadelige gevolgen die het handelen van de verdachte heeft gehad op het dagelijkse leven van de benadeelde partij;
  • de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters worden opgelegd.
Zoals hierboven is uiteengezet, hecht het hof geen geloof aan de verklaring van de verdachte dat hij zag dat de aangever met een mes in de hand op hem afkwam en is de gestelde feitelijke grondslag van het
beroep op noodweer en noodweerexces niet voldoende aannemelijk geworden. Het hof ziet daarom geen aanleiding een correctie aan te brengen op de vergoedingsverplichting in verband met eigen schuld van de benadeelde partij aan de ontstane schade. De verdachte is tot vergoeding van bovengenoemde schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren en 4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
Samsung Galaxy S21, telefoon (goednummer: PL1300-2021201168-6104809).
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 9.452,49 (negenduizend vierhonderdtweeënvijftig euro en negenenveertig cent) bestaande uit € 452,49 (vierhonderdtweeënvijftig euro en negenenveertig cent) materiële schade en € 9.000,00 (negenduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 40,00 (veertig euro) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 9.452,49 (negenduizend vierhonderdtweeënvijftig euro en negenenveertig cent) bestaande uit € 452,49 (vierhonderdtweeënvijftig euro en negenenveertig cent) materiële schade en € 9.000,00 (negenduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 82 (tweeëntachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
- 1 oktober 2021 over een bedrag van € 202,25
- 7 oktober 2021 over een bedrag van € 217,00
- 18 november 2021 over een bedrag van € 25,74
- 7 maart 2022 over een bedrag van € 7,50
en van de immateriële schade op 1 oktober 2021.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.H. Tiemens, mr. H.A. van Eijk en mr. N. van der Wijngaart, in tegenwoordigheid van mr. M.C. de Rade, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 oktober 2025.
=========================================================================
[…]