ECLI:NL:GHAMS:2025:2904

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
23-002734-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake poging tot diefstal met geweld

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van poging tot diefstal met geweld, waarbij hij op 8 november 2024 in Amsterdam een halsketting van een slachtoffer heeft getrokken. De politierechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof tot de conclusie kwam dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen heeft verklaard. Het hof heeft de straf opgelegd op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet voldoende onderbouwd was en de behandeling ervan een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften genoemd en de beslissing uiteengezet, waarbij het vonnis van de politierechter is vernietigd en opnieuw recht is gedaan.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002734-24
datum uitspraak: 30 oktober 2025
VERSTEK (niet-gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 22 november 2024 in de strafzaak onder parketnummer 13-356744-24 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1986,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 oktober 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 8 november 2024 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een halsketting, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, de ketting van die [benadeelde partij] van diens nek heeft getrokken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 8 november 2024 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een halsketting, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere enigszins andere bewezenverklaring en tot een andere strafoplegging komt dan de politierechter en een beslissing neemt op de vordering van de benadeelde partij.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op 8 november 2024 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een halsketting die aan [benadeelde partij] toebehoorde weg te nemen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze voorgenomen diefstal te doen vergezellen van geweld tegen die [benadeelde partij] , te plegen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, de ketting van die [benadeelde partij] van diens nek heeft getrokken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de politierechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal met geweld. De verdachte heeft de ketting van het slachtoffer vastgepakt en van zijn nek getrokken. Door zo te handelen heeft de verdachte getoond geen respect te hebben voor het eigendomsrecht van anderen en heeft hij inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Gezien het openlijke karakter van dit gepleegde strafbare feit kan het voorts gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving teweegbrengen.
Het hof heeft gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en waarvan de oplegging haar weerslag heeft gevonden in de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt voor een voltooide straatroof met licht geweld een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden als uitgangspunt genoemd.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. In het gegeven dat in het onderhavige geval is gebleven bij een poging, ziet het hof aanleiding een lagere straf op te leggen dan is weergegeven in het genoemde oriëntatiepunt. Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, waarvan één maand voorwaardelijk en met aftrek van voorarrest, passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.000,00 bestaande uit immateriële schade. De politierechter heeft geen beslissing op de vordering genomen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering. Zij heeft hiertoe primair gesteld dat niet vastgesteld kan worden of de schriftelijke vordering tijdig, dat wil zeggen voor aanvang van de zitting is ingediend, en subsidiair dat de vordering niet voldoende is onderbouwd.
Het hof stelt vast dat de invuldatum op de vordering 19 november 2024 is, en ziet geen reden om ervan uit te gaan dat deze ontijdig is ingediend.
De benadeelde partij heeft immateriële schade gevorderd en daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat hij ten gevolge van het bewezenverklaarde last heeft van stress, herbeleving, en gevoelens van achterdocht, hulpeloosheid en paniek. Het hof acht het aannemelijk dat de verdachte deze klachten ervaart en dat het bewezenverklaarde een vervelende impact op hem heeft gehad. Echter, dergelijke klachten brengen niet zonder meer met zich dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze zoals bedoeld in artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek. De Hoge Raad heeft (onder meer) in zijn arrest van 9 september 2025, ECLI:NL:HR:2025:1220 (onder verwijzing naar ECLI:NL:HR:2019:793) hieromtrent het volgende overwogen:
“Van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.”
Het hof is van oordeel dat – kort gezegd – onvoldoende is gebleken dat één van de hiervoor genoemde wijzen van aantasting in de persoon zich in dit geval voordoet. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de gestelde immateriële schade – behoudens een algemene en summiere weergave van de gevolgen – niet is onderbouwd met enig stuk, terwijl ook de aard en ernst van de normschending in dit geval niet dusdanig zijn dat de nadelige gevolgen voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen dat op grond daarvan een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een nadere onderbouwing vergt, hetgeen (zeker in dit stadium van het geding) een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren nu daarvoor nader onderzoek vereist is. De benadeelde partij kan daarom in dit strafproces niet in zijn vordering worden ontvangen en deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) maand, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. T. de Bont en mr. A.C. Huisman, in tegenwoordigheid van mr. R. Bleumers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 oktober 2025.
mr. A.C. Huisman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.