Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellant 1] ,
[appellant 2],
[appellant 3] ,
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
3.Feiten
- verhuurder krijgt het volledig recht op de zolderetage/berging;
- in ruil voor het afstaan van de zolderetage/berging zal verhuurder de woning op de 3e etage geheel renoveren
- gedurende de tijd van de verbouwing van de 3e etage krijgt huurder tijdelijk de beschikking over de woning op de 1e etage, tegen dezelfde huurprijs€ 376,37 welke huurder thans voor de woning op de 3e etage betaalt
de renovatie zal niet eerder starten dan op 1 oktober 2019(bedoeld zal zijn: 2018, hof)
en verhuurder zal alles in het werk stellen om de renovatie te doen eindigen uiterlijk op 1 februari 2019
- verhuurder zal de huurprijs met € 100,00 per maand verhogen tot het bedrag van € 476,37, ingaande het moment van verhuizen naar de gerenoveerde woning op de 3e etage
- per 1 juli 2000 is de jaarlijkse huurverhoging weer van toepassing
- verhuurder geeft toestemming tot tijdelijke vakantieverhuur (echter onderverhuren van de woning blijft verboden, gelijk aan de bepalingen in de huurovereenkomst) van de woning op de 3e etage, mits dit voldoet aan de regels van de Gemeente Amsterdam en de Overheid
B&B bedrijfmaar dat het vanwege gebreken bij de oplevering nog altijd niet mogelijk is om uit het gehuurde de geplande inkomsten te genereren.
4.De eerste aanleg
5.Beoordeling in hoger beroep
slot “Bij deze de mededeling dat we de huur zullen verhogen per 1 februari aanstaande conform afspraak”.[appellanten] kunnen niet eenzijdig op die mededeling terugkomen. De kantonrechter is dus terecht van die latere datum uitgegaan, zodat de grief faalt.
grieven 1 en 2van [geïntimeerde] strekken tot betoog dat naar algemeen spraakgebruik B&B en Airbnb beide worden gezien als tijdelijke vakantieverhuur. [geïntimeerde] stelt dat hij uit de formulering in de allonge heeft kunnen en mogen opmaken dat tijdelijke vakantieverhuur stond tegenover (permanente) kamerverhuur en dat het aan hem was om uit de beide opties (B&B of Airbnb) te kiezen. Daarbij komt - aldus [geïntimeerde] - dat het verschil tussen beide varianten pas na 1 juli 2020 relevant is geworden omdat tot die tijd de 30-dagen termijn voor Airbnb niet gold.
grieven 3 en 4keert [geïntimeerde] zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat hij zich bij zijn gebruik van het gehuurde als B&B niet aan de gemeentelijke- en overheidsregels heeft gehouden. Ook die grieven falen. De kantonrechter heeft onbestreden in hoger beroep aangenomen dat [geïntimeerde] het gehuurde vanaf april 2023 als B&B is gaan gebruiken (rov. 6.15). Toen had hij nog geen vergunning. In het licht van de feiten onder 3.5. en 3.6. is onnavolgbaar zijn betoog dat hij dacht:
”dat zijn in 2018 aangevraagde vergunning nog steeds doorliep”; en als hij dat werkelijk dacht, dan is dat niet verschoonbaar omdat hij zich aan de regels zou houden en kon weten dat hij een vergunning nodig had. De gemeente had hem daarover ingelicht. Voldoende aannemelijk is voorts dat hij in strijd met de voorschriften bij verhuur aan B&B-gasten niet zelf in de woning verbleef. Dat vindt steun in de onder 3.16 aangehaalde bevindingen van bureau Woonfraude. [geïntimeerde] bestrijdt dat nu, maar onderbouwt zijn alternatieve scenario niet, zelfs niet met een verklaring van zijn vriendin. Bovendien is de vermelding op de website dat voor de B&B-gasten sprake is van privé sanitair zonder nadere toelichting (welke ontbreekt) niet te verenigen met de aanwezigheid van [geïntimeerde] in het gehuurde tijdens de verhuur aan B&B-gasten, aangezien de woning enkel beschikt over één badkamer en één toilet.
grief 2keren [appellanten] zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat de tekortkomingen van [geïntimeerde] ontbinding van de huurovereenkomst niet rechtvaardigen. Op het punt van de huurachterstand is daartoe overwogen dat die is gebaseerd op de allonge en onduidelijkheid tussen partijen over de vraag vanaf welke datum de huurverhoging verschuldigd was. Dat [geïntimeerde] een B&B heeft geëxploiteerd is op zich zelf wel als een ernstige tekortkoming aangemerkt. Echter, omdat [geïntimeerde] in correspondentie en een gesprek met de beheerder van het gehuurde heeft laten vallen dat hij een B&B ging exploiteren, had het volgens de kantonrechter op de weg van [appellanten] gelegen om hem erop te wijzen dat alleen tijdelijke vakantieverhuur was overeengekomen en dat B&B daar niet onder viel. Daarmee had voorkomen kunnen worden dat [geïntimeerde] daadwerkelijk een B&B zou gaan exploiteren. Tegen deze achtergrond en gelet op de lange duur van de huurovereenkomst heeft de kantonrechter de belangen van [geïntimeerde] om in het gehuurde te mogen blijven zwaarder laten wegen dan die van [appellanten] om de beschikking te krijgen over het gehuurde.
“Als u per 1 maart de huurverhoging van € 100 niet betaalt, dan kunnen wij ook niet toestaan dat u in de woning een Bed en Breakfast exploiteert”In het licht daarvan kan [appellanten] wel degelijk worden tegengeworpen dat zij [geïntimeerde] niet erop hebben gewezen dat een B&B niet de bedoeling was. Dat weegt in het voordeel van [geïntimeerde] mee bij de waardering van de ernst van de tekortkoming.
grieven 5 en 6in incidenteel appel missen een zelfstandige betekenis en toelichting en volgen hetzelfde lot. Het in conventie en in reconventie gewezen vonnis zal worden bekrachtigd met veroordeling van [appellanten] in de kosten van het principaal appel en van [geïntimeerde] in die van het incidenteel appel.