ECLI:NL:GHAMS:2025:2841

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2025
Publicatiedatum
23 oktober 2025
Zaaknummer
23-002797-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belaging van ex-partner met beledigende communicatie en stelselmatige inbreuk op persoonlijke levenssfeer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1965, werd beschuldigd van belaging van zijn ex-partner, waarbij hij gedurende een periode van meer dan 17 maanden veelvuldig beledigende e-mails en app-berichten heeft gestuurd. De tenlastelegging omvatte ook het stelselmatig inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij, door haar te bedreigen en te beledigen, en door haar reputatie te schaden door valse beschuldigingen te uiten aan anderen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks een eerder stopgesprek waarin hem werd verzocht geen contact meer op te nemen, doorging met het verstoren van de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de politierechter vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan de belaging. De straf die werd opgelegd bestond uit een taakstraf van 140 uren, met een voorwaardelijk deel en een contact- en locatieverbod. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 2.500,00 aan de benadeelde partij voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002797-24
datum uitspraak: 22 oktober 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 20 november 2024 in de strafzaak onder parketnummer 15-157772-24 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1965,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 oktober 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en diens raadsman en de gemachtigde van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 19 juni 2022 tot en met 8 mei 2024 te Velsen-Noord, gemeente Velsen, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde partij] , door onder
andere die [benadeelde partij] :
- veelvuldig e-mails en/of berichten met onder andere beledigende teksten te versturen,
- continu te laten weten dat hij weet waar zij zich bevindt,
- bij anderen zwart te maken door onder andere te vertellen dat zij veel drugs gebruikt en/of met veel mannen naar bed is geweest en/of een leugenaar is,
- op straat aan te spreken en/of te beledigen,
- haar auto te beschadigen en/of
- haar schutting te bekladden met het woord 'hoer',
met het oogmerk die [benadeelde partij] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een deels andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De advocaat-generaal heeft bevestiging van het vonnis waarvan beroep gevorderd, behalve ten aanzien van de strafmaat.
De raadsman heeft overeenkomstig zijn pleitnotities bepleit dat de verdachte van de tenlastegelegde belaging dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er onvoldoende overtuigend bewijs voorhanden is dat er sprake zou zijn van een wederrechtelijke stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster [benadeelde partij] .
Het hof stelt het volgende voorop. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht zijn verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 26 november 2022 is er een stopgesprek gevoerd met de verdachte en is hem duidelijk aangezegd dat hij zijn ex-vriendin [benadeelde partij] niet meer lastig moet vallen.
Voorafgaand aan dit stopgesprek heeft de politie [benadeelde partij] horen zeggen dat zij al meerdere keren aan de verdachte had aangegeven dat ze geen contact meer wilde met hem. Het hof is van oordeel dat in ieder geval vanaf het stopgesprek voor de verdachte duidelijk moet zijn geweest dat iedere vorm van (zoeken van) contact tegen de uitdrukkelijke wil van [benadeelde partij] was.
Ondanks het stopgesprek bleef de verdachte, op een indringende wijze, contact zoeken met [benadeelde partij] . Uit nader onderzoek is gebleken dat de verdachte in de periode november 2022 tot 8 mei 2024 onder meer 147 e-mails heeft gestuurd naar [benadeelde partij] . De verdachte heeft [benadeelde partij] ook op straat benaderd en uitgescholden en haar meerdere malen laten weten dat hij wist waar zij zich bevond en wat zij die dag gedaan heeft.
De verdachte heeft daarnaast erkend dat hij [benadeelde partij] ook via Whatsapp heeft benaderd en dingen over haar heeft verteld aan anderen, waarbij hij haar zwart maakte en vertelde dat zij verslaafd zou zijn en een hoer was.
Het hof is van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer sprake is geweest in de periode vanaf
26 november 2022 tot en met 8 mei 2024. Het bewijsverweer van de raadsman wordt daarom verworpen en het hof komt tot de navolgende bewezenverklaring van het tenlastegelegde.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 26 november 2022 tot en met 8 mei 2024 te Velsen-Noord, gemeente Velsen, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde partij] , door die [benadeelde partij] :
- veelvuldig e-mails en berichten met onder andere beledigende teksten te versturen,
- te laten weten dat hij weet waar zij zich bevindt,
- bij anderen zwart te maken door onder andere te vertellen dat zij veel drugs gebruikt en/of met veel mannen naar bed is geweest en/of een leugenaar is,
- op straat aan te spreken en te beledigen,
met het oogmerk die [benadeelde partij] , te dwingen iets te dulden en/of vrees aan te jagen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
belaging.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een werkstraf van 140 uren, subsidiair 70 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, waarvan 70 uren voorwaardelijk, subsidiair 35 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren en met algemene en bijzondere voorwaarden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 140 uren, subsidiair 70 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, waarvan 70 uren voorwaardelijk, subsidiair 35 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel wordt opgelegd inhoudende een locatieverbod en een contactverbod met het slachtoffer, met een vervangende hechtenis voor de duur van maximaal één week per overtreding.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de belaging van zijn ex-partner, door haar in een periode van ruim 17 maanden veelvuldig e-mails en app-berichten met beledigende teksten te sturen, haar te laten weten dat hij weet waar zij zich bevindt en wat zij heeft gedaan en door haar bij anderen zwart te maken. Door aldus te handelen heeft de verdachte de grens van het toelaatbare overschreden en daarmee een inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster. Het gedrag van de verdachte heeft grote impact gehad op het leven van het slachtoffer. Uit de namens haar ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde slachtofferverklaring volgt dat zij tot op heden leeft in angst voor de verdachte.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 september 2025 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld. Door de reclassering is eerder aangegeven dat de verdachte zich (destijds) aan de schorsingsvoorwaarden heeft geconformeerd.
Vrijheidsbeperkende maatregel
Het hof acht het met de advocaat-generaal van belang dat de verdachte een contact- en locatieverbod wordt opgelegd, maar is, anders dan de advocaat-generaal, van oordeel dat deze niet in de vorm van een aparte vrijheidsbeperkende maatregel dienen te worden opgelegd, maar als bijzondere voorwaarden. De bescherming van het slachtoffer wordt hiermee voldoende gewaarborgd, temeer nu de verdachte zich eerder aan deze voorwaarden heeft gehouden.
Het hof acht om die reden, alles afwegende, een deels voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur met een contact- en locatiegebod als bijzondere voorwaarden passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 8.398,00, bestaande uit € 398,00 aan materiële schade en € 8.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 8.000,00 (voor de immateriële schade). De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Materiële schade
De gevorderde materiële schade houdt verband met tenlastegelegde handelingen waarvan de verdachte, net als in eerste aanleg, wordt vrijgesproken. Het ging om reparatiekosten van een beschadigde auto. Het hof heeft niet kunnen vaststellen dat de verdachte dat heeft gedaan. De benadeelde partij dient daarom in zoverre niet-ontvankelijk in de vordering te worden verklaard.
Immateriële schade
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot toewijzing van de gehele immateriële schade.
De raadsman heeft primair de niet-ontvankelijkheid van de vordering bepleit, nu deze vordering zich niet leent voor behandeling in het strafproces. Subsidiair heeft de raadsman matiging van het gevorderde bedrag bepleit, omdat het causale verband en de schade te twijfelachtig dan wel in onvoldoende mate is onderbouwd.
Het hof stelt voorop dat artikel 6:106, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek, inhoudt dat de benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien zij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast. Van een dergelijke aantasting in de persoon is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen, maar kan zich ook voordoen indien uit de aard en de ernst van de normaantasting en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij volgt dat van een aantasting ‘op andere wijze’ sprake is.
De verdachte heeft gedurende een periode van ruim 17 maanden de benadeelde partij gestalkt en haar onder meer via e-mails en berichten beledigende teksten gestuurd, die op haar betrekking hadden.
Gelet op de bij de vordering overgelegde stukken, de daarop gegeven toelichting en het spreekrecht dat namens haar is uitgeoefend, heeft de belaging een grote impact op haar leven gehad, en nog altijd. Zij voelde zich gedurende de lange periode van belaging nergens meer veilig en ondervond aanhoudende psychische klachten. Zij is uiteindelijk in een zorginstelling in behandeling geweest, omdat zij vanwege een combinatie aan stressfactoren waaronder het stalkgedrag van haar ex-partner – blijkens een brief van een klinisch psycholoog van 15 augustus 2024 – kampte met persoonlijke indringende gevolgen. Nog altijd heeft zij slaapproblemen en zij voelt zich nog steeds niet veilig op straat. Haar eigen woning sluit zij telkens volledig af, omdat zij geen mogelijkheid heeft om te verhuizen. Het veiligheidsgevoel van de benadeelde in de omgeving van haar woning is aangetast, waardoor de benadeelde in haar vrijheid is beperkt en onder angst en spanning leeft.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. Het hof is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof stelt de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid vast op een bedrag van € 2.500,00. Het hof zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige afwijzen.
Het toegewezen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 285b van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
140 (honderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
70 (zeventig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
70 (zeventig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
35 (vijfendertig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
contactverbod
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de verdachte gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te leggen of te laten leggen met [benadeelde partij] geboren op [geboortedag 2] 1970, zolang het openbaar ministerie dit verbod nodig vindt.
locatieverbod
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de verdachte gedurende de volledige proeftijd verboden is zich te bevinden in de volgende driehoek: [adres 2] , te weten in het gebied en de straten zelf, zolang het openbaar ministerie dit nodig vindt. Voor wat betreft de [adres 2] geldt de uitzondering dat de verdachte zich in deze straat mag bevinden voor een bezoek aan zijn huisarts, de apotheek en zijn reeds bestaande klanten.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van € 5.500,00 (vijfduizend vijfhonderd euro) aan immateriële schade af.
Verklaart de benadeelde partij ter zake van de materiële schade niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 35 (vijfendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 8 mei 2024.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. M.T.C. de Vries en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van mr. M. Boelens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 oktober 2025.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]