ECLI:NL:GHAMS:2025:2832

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2025
Publicatiedatum
22 oktober 2025
Zaaknummer
23-000342-25
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijke taakstraf voor smaad door het geven van een interview aan een journalist

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1957, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere vrijspraak voor poging tot afdreiging en was in eerste aanleg veroordeeld voor smaad. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 november 2022 tot en met 26 januari 2023 de eer en goede naam van haar ex-partner, [slachtoffer 1], heeft aangerand door een interview te geven aan een journalist. In dit interview deed zij beschuldigingen over de criminele activiteiten van haar ex-partner, wat leidde tot een aantasting van zijn reputatie. Het hof oordeelde dat de verdachte niet-ontvankelijk was in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van de poging tot afdreiging. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan smaad en een voorwaardelijke taakstraf van 15 uren opgelegd, met een proeftijd van 2 jaren. De eerdere veroordeling van de verdachte voor smaad werd meegewogen in de strafmaat. Het hof heeft ook geoordeeld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk was in de vervolging van de smaad ten aanzien van [slachtoffer 2], omdat de klacht te laat was ingediend. De zaak benadrukt de juridische nuances van smaad en de vereisten voor het indienen van klachten in dergelijke gevallen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000342-25
datum uitspraak: 22 oktober 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 30 januari 2025 in de strafzaak onder parketnummer 13-156616-23 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 oktober 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, de raadsman en de advocaat van de slachtoffers naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door politierechter in de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van de onder 2 ten laste gelegde poging tot afdreiging. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is om die reden ook gericht tegen deze vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen een vrijspraak geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen deze vrijspraak.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, onder 1 tenlastegelegd dat:
zij in of omstreeks de periode 1 november 2022 tot en met 26 januari 2023 te [plaats 1] , in elk geval in Nederland, de eer en/of goede naam van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft aangerand door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door een interview te geven aan [naam] journalist bij [dagblad/weekblad] , waarbij zij, verdachte, onder meer het volgende aan de journalist kenbaar heeft gemaakt;
- ‘ Het leek allemaal goed te gaan, tot ik erachter kwam dat mijn ex een crimineel dubbelleven leidde en daarbij ook achter mijn rug om mijn bedrijf wilde inlijven en verkopen. [werkzaamheden] waren niet genoeg voor hem, hij wilde alles. Dit was echt een klap in mijn gezicht. Ik was genoodzaakt naar de rechtbank te gaan’ en/of
- ‘ Ik heb hem zelf de echtscheidingspapieren overhandigd. Het is een vechtscheiding geworden. Ik won veel zaken, ondanks dat [slachtoffer 1] en later [slachtoffer 2] via allerlei constructies geld probeerden weg te sluizen. Er is een vonnis dat ik recht heb op een bedrag van ruim vijf ton. Dat staat zwart op wit. In plaats van dat ik dit geld kreeg, werd ik door mijn ex bedreigd en lastiggevallen.’ en/of
- ‘ Van een recherchebedrijf dat twee weken geleden contact met me zocht, vernam ik dat [slachtoffer 2] wordt gezocht voor oplichting. Dat heeft te maken met vastgoed, onder andere in [plaats 2] . Op een gegeven moment heeft [slachtoffer 1] zijn bedrijf failliet laten verklaren. Ineens was er vijf miljoen in rook opgegaan. Heel bijzonder, want in de uitzending van [programma] laat [slachtoffer 2] nog doodleuk weten dat ze een prachtige villa op [buitenland] hebben’
althans woorden van gelijke aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging

Het hof zal, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal, het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging van de onder 1 ten laste gelegde smaad, voor zover dat ziet op [slachtoffer 2] . Gebleken is dat [slachtoffer 1] , de partner van [slachtoffer 2] , op 6 februari 2023 aangifte van smaad tegen de verdachte heeft gedaan, mede namens [slachtoffer 2] . Op diezelfde datum heeft [slachtoffer 1] een klacht ingediend met een wens tot vervolging van de verdachte. Zo’n klacht is bij deze verdenking een juridisch vereiste. Verondersteld mag worden dat [slachtoffer 2] in ieder geval vanaf het moment van de aangifte op de hoogte was van de uitlatingen van de verdachte. [naam] heeft echter pas op 23 augustus 2023 een klacht ingediend wegens smaad. Dat is later dan drie maanden nadat zij bekend is geraakt met de uitlatingen van de verdachte, waardoor niet is voldaan aan het klachtvereiste van artikel 269 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het inhoudelijk oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich overeenkomstig zijn pleitnotities op het standpunt gesteld dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van de onder 1 tenlastegelegde smaad. Hij heeft aangevoerd dat de verdachte haar bewoordingen niet ter kennis van het publiek heeft gebracht of dat doel heeft gehad, nu zij eigenhandig, doch in overleg met de journalist, heeft besloten dat het artikel niet zou worden gepubliceerd. De beslissing om niet tot publicatie over te gaan heeft ten allen tijde bij haar gelegen en in zoverre dient het gegeven interview te worden gezien als een mededeling die niet publiekelijk is gedaan. Niet bewezen kan worden dat de verdachte het interview heeft gegeven met het kennelijke doel daar ruchtbaarheid aan te geven, waardoor haar uitlatingen niet als smaad kunnen worden beschouwd.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 tenlastegelegde smaad en heeft aangevoerd dat de verdachte naar algemene ervaringsregels rekening heeft moeten houden met het risico dat een journalist de door haar verstrekte informatie zou gaan publiceren. Dat gegeven heeft de verdachte er echter niet van weerhouden om alsnog de belastende uitlatingen tegen een journalist te doen.
Oordeel van het hof
Het hof stelt het volgende voorop. Voor een bewezenverklaring van smaad moet sprake zijn van een uiting die opzettelijk iemands eer en goede naam aanrandt waardoor deze in een ongunstig daglicht komt te staan. Vervolgens moet de aanranding van de eer en goede naam van een ander een beschuldiging ten laste van die ander inhouden. Vast moet komen te staan dat de verdachte de kennelijke bedoeling heeft gehad om aan het door haar tenlastegelegde feit ruchtbaarheid te geven. Onder “ruchtbaarheid geven” als bedoeld in artikel 261 Sr dient te worden verstaan “het ter kennis van het publiek brengen”. Met zodanig ‘publiek’ is een bredere kring van betrekkelijk willekeurige derden bedoeld. Van “het kennelijke doel om ruchtbaarheid te geven” kan ook sprake zijn indien de mededeling aan niet meer dan één persoon is gedaan.
Het hof stelt op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep de volgende feiten en omstandigheden vast en oordeelt als volgt.
De verdachte heeft een interview gegeven aan [naam] , journalist bij [dagblad/weekblad] , waarin zij onder andere heeft verteld dat haar ex-man [slachtoffer 1] een crimineel dubbelleven leidt en achter haar rug het door haar opgebouwde bedrijf wilde inlijven en verkopen. Zij heeft verteld dat hij via allerlei constructies geld heeft proberen weg te sluizen en dat [slachtoffer 1] haar heeft bedreigd en lastiggevallen. Zij heeft ook verteld dat [slachtoffer 1] zijn bedrijf failliet heeft laten gaan en dat er ineens vijf miljoen euro in rook is opgegaan.
Of deze uitlatingen kloppen of niet kan in geval van een beschuldiging van smaad in het midden blijven. Duidelijk is dat [slachtoffer 1] door de beschuldigingen van de verdachte in een kwaad daglicht wordt gesteld en dat hij hierdoor in zijn eer en goede naam is aangetast.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de verdachte herhaaldelijk verklaard dat haar doel bij het geven van het interview alleen was om haar hart te luchten. Zij was naar eigen zeggen blij en gerustgesteld toen besloten werd om het artikel niet te publiceren. Op de vraag waarom de verdachte ervoor heeft gekozen om haar hart te luchten bij journalist [naam] in plaats van bijvoorbeeld iemand uit haar vriendenkring of een psycholoog, heeft zij verklaard dat [naam] een (al dan niet goede) kennis was. Uit het dossier volgt echter dat [naam] en de verdachte elkaar slechts éénmaal (tijdens het interview) in persoon hebben gesproken en daarnaast slechts een aantal keer telefonisch. Zodoende acht het hof niet aannemelijk dat de verdachte slechts met [naam] heeft gesproken om haar hart te luchten, zonder de bedoeling te hebben om haar uitlatingen kenbaar te willen maken aan een breder publiek. Daar komt bij dat de verdachte uiteindelijk tijdens de zitting heeft erkend dat zij, met het geven van het interview aan [naam] , de hoop had dat [slachtoffer 1] hierdoor het aan haar verschuldigde geld zou terugbetalen. Daarnaast overweegt het hof dat wanneer iemand in gesprek gaat met een journalist, men vervolgens kan verwachten dat die journalist deze uitlatingen zal publiceren. Dit is immers inherent aan het werk van een journalist. De verdachte stelt dat zij met [naam] afspraken heeft gemaakt over de publicatie en dat het artikel op grond van die afspraken niet is gepubliceerd omdat zij dat niet wilde. Die verklaring is echter - ook na het verhoor van [naam] bij de rechter-commissaris - niet aannemelijk geworden. Uit de verklaring van [naam] en de in het dossier bevindende WhatsApp gesprekken tussen [naam] en de verdachte volgt namelijk dat de beslissing om het artikel niet te publiceren weliswaar in overleg met de verdachte is gemaakt, maar pas nadat [slachtoffer 1] over het artikel was gehoord en [naam] na overleg met zijn hoofdredactie had besloten dat hij zich niet langer in deze kwestie wilde mengen. Uit deze gang van zaken volgt naar het oordeel van het hof dat de verdachte tijdens het geven van het interview wel het kennelijke doel had om ruchtbaarheid te geven aan haar uitlatingen.
Daarmee acht het hof de onder 1 ten laste gelegde smaad bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij in de periode 1 november 2022 tot en met 26 januari 2023 in Nederland, de eer en/of goede naam van [slachtoffer 1] heeft aangerand door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door een interview te geven aan [naam] journalist bij [dagblad/weekblad] , waarbij zij, verdachte, onder meer het volgende aan de journalist kenbaar heeft gemaakt;
- ‘ Het leek goed te gaan, tot ik erachter kwam dat mijn ex een crimineel dubbelleven leidde en daarbij ook achter mijn rug om mijn bedrijf wilde inlijven en verkopen. [werkzaamheden] waren niet genoeg voor hem, hij wilde alles. Dit was echt een klap in mijn gezicht. Ik was genoodzaakt naar de rechtbank te gaan’
en
- ‘ Ik heb hem zelf de echtscheidingspapieren overhandigd. Het is een vechtscheiding geworden. Ik won veel zaken, ondanks dat [slachtoffer 1] via allerlei constructies geld probeerden weg te sluizen. Er is een vonnis dat ik recht heb op een bedrag van ruim vijf ton. Dat staat zwart op wit. In plaats van dat ik dit geld kreeg, werd ik door mijn ex bedreigd en lastiggevallen.’
en
- ‘ Op een gegeven moment heeft [slachtoffer 1] zijn bedrijf failliet laten verklaren. Ineens was er vijf miljoen in rook opgegaan.’
Hetgeen onder 1 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
smaad.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf
De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 bewezenverklaarde feit veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 dagen, met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft verzocht, ingeval van bewezenverklaring, om geen straf op te leggen, subsidiair een geheel voorwaardelijke geldboete op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan smaad door het geven van een interview aan een journalist. Door op deze manier te handelen heeft de verdachte de reputatie van haar ex-partner geschaad. Uit het strafblad van de verdachte van 26 september 2025 volgt dat zij eerder onherroepelijk voor smaad is veroordeeld, waarbij het slachtoffer ook dezelfde ex-partner betrof. De verdachte is destijds schuldig verklaard zonder dat aan haar een straf is opgelegd. Zij was dus gewaarschuwd en is toch met een journalist in gesprek gegaan. Dit weegt in beginsel mee in het nadeel van de verdachte en het nogmaals toepassen van artikel 9a Sr is om die reden niet passend. Gelet op de schuldenproblematiek van de verdachte, acht het hof het opleggen van een (voorwaardelijke) geldboete evenmin passend. De verdachte heeft ook aangevoerd dat zij een taakstraf niet kan uitvoeren. Zij heeft hier echter geen onderbouwing of nadere toelichting voor gegeven. Het hof acht een (voorwaardelijke) taakstraf in deze zaak wel een passende strafmodaliteit en zal dit dan ook aan de verdachte opleggen.
Geen oplegging van een schadevergoedingsmaatregel
Mr. van Eijsden, advocaat te Den Haag, heeft ter terechtzitting in hoger beroep het hof verzocht ambtshalve toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, in dier voege dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd ter vergoeding van geleden immateriële schade ter zake waarvan haar cliënten, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , in eerste aanleg geen vordering hebben ingediend. Toegelicht wordt dat de in eerste aanleg toegezonden informatiebrief de heer [slachtoffer 1] niet heeft bereikt, omdat zij zich anders tijdig als benadeelde partijen zouden hebben gevoegd. Het verzoek is om in totaal een bedrag van € 13.000,00 in de vorm van een schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Dit schadebedrag is toegelicht in een ruimere context aan geschiedenis van strijd van hen met de verdachte en de impact daarvan op hun persoonlijk leven.
De verdediging heeft verzocht de vordering af te wijzen, dan wel sterk te matigen.
Het hof overweegt dat het evenals de advocaat-generaal geen termen aanwezig acht tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel over te gaan. Binnen het wettelijk systeem is niet uitgesloten dat, onder omstandigheden, een schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd voor schade die niet, of niet tijdig in eerste aanleg, is gevorderd. Eén van de voorwaarden is, dat de schade rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit moet zijn ontstaan. Daarvoor heeft het hof in deze zaak geen aanknopingspunten. Het hof komt dan ook niet tot oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 261 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Verklaart het openbaar ministerie ter zake van het onder 1 ten laste gelegde niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging voor zover deze ziet op [slachtoffer 2] .
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
15 (vijftien) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
7 (zeven) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. B.A.A. Postma, mr. M.L.M. van der Voet en mr. M.T.C. de Vries, in tegenwoordigheid van mr. M. Boelens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 oktober 2025.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.