ECLI:NL:GHAMS:2025:272

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
23-001361-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsmaatregel in ontnemingszaak met betrekking tot wederrechtelijk verkregen voordeel uit groothandel in ketamine

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 4 mei 2022. De zaak betreft een ontnemingsmaatregel tegen de betrokkene, die is veroordeeld voor het medeplegen van het zonder registratie drijven van een groothandel in ketamine. Het openbaar ministerie had in eerste aanleg gevorderd dat de betrokkene een geldbedrag van € 760.000,00 aan de Staat zou betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit bedrag werd later bijgesteld naar € 372.000,00. De rechtbank Noord-Holland legde de betrokkene een verplichting op tot betaling van € 92.000,00.

In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof tot de conclusie kwam dat de betrokkene een groothandel heeft gedreven in 240 kilogram ketamine. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen en heeft de hoogte van dit voordeel geschat op € 192.000,00. De verdediging voerde aan dat de betrokkene slechts een beperkte beloning had ontvangen en dat de kosten voor transport en andere uitgaven in mindering moesten worden gebracht. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdediging deze stellingen niet voldoende heeft onderbouwd.

Het hof heeft uiteindelijk de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op € 96.000,00, waarbij het hof ook heeft overwogen dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden, maar dat deze overschrijding voldoende is gecompenseerd. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de mogelijkheid biedt om een verplichting tot betaling op te leggen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001361-22
datum uitspraak: 30 januari 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 4 mei 2022 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 15-871546-18 tegen de betrokkene
[betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
adres: [adres 1] .

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 760.000,00. Ter terechtzitting van 22 maart 2022 heeft de officier van justitie deze vordering bijgesteld naar een bedrag van € 372.000,00.
De betrokkene is bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 4 mei 2022 in de strafzaak onder meer veroordeeld ter zake van – kort gezegd – het medeplegen van het zonder registratie drijven van een groothandel in ketamine.
Voorts heeft de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 4 mei 2022 in de ontnemingszaak de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 92.000,00 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De betrokkene is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 30 januari 2025 in de strafzaak onder meer veroordeeld ter zake van – kort gezegd – het medeplegen van het zonder registratie drijven van een groothandel in ketamine.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25, 26, 27 en 28 november 2024, 2, 9 en 17 december 2024 en 24 januari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de betrokkene en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis van de rechtbank zal worden vernietigd, nu het hof tot een andere schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel komt dan de rechtbank en een andere betalingsverplichting aan de betrokkene oplegt.

Grondslag van de vordering

De betrokkene is bij arrest van het hof van 30 januari 2025 onder meer veroordeeld ter zake van – kort gezegd – het medeplegen van het zonder registratie drijven van een groothandel in ketamine in de periode van 27 maart 2020 tot en met 28 mei 2020. Het hof heeft bewezenverklaard dat de betrokkene een groothandel heeft gedreven in totaal 240 kilogram ketamine.
Op grond van artikel 36e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) kan op vordering van het openbaar ministerie bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het hof acht aannemelijk dat de betrokkene uit het bewezenverklaarde feit voordeel heeft verkregen op na te melden wijze.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Standpunten van partijen
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de staat van € 372.000,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De raadsman heeft verzocht het wederrechtelijk verkregen voordeel te matigen. In dat verband is aangevoerd dat alleen kan worden uitgegaan van een hoeveelheid van 240 kilo ketamine die daadwerkelijk is getransporteerd. Ook is de in het ontnemingsrapport gehanteerde in- en verkoopwaarde van de ketamine betwist. De betrokkene heeft immers verklaard dat hij de bij hem in het bedrijfspand aangetroffen ketamine van 358,5 kilogram in consignatie heeft gekregen. Met andere woorden heeft de betrokkene daarvoor niet betaald en geen winst, maar slechts een beperkte beloning, ontvangen. Verder heeft de verdediging aangevoerd dat de voor aftrek in aanmerking komende transportkosten op grond van een EncroChat-gesprek van
[EncroChat-account 1]van 4 mei 2020 dienen te worden vastgesteld op € 16.000,00 voor het eerste transport en telkens € 25.000,00 voor het tweede en derde transport, hetgeen neerkomt op een totale kostenpost van € 66.000,00. De betrokkene heeft daarnaast kosten gemaakt voor het abonnement voor de cryptotelefoon (€ 1.500,00) en voor de opslag aan de [adres 2]. Aan de betrokkene kan daarom een wederrechtelijk verkregen voordeel worden toegerekend van € 86.000,00, namelijk € 174.000,00 gedeeld door twee betrokkenen, minus de abonnementskosten van de cryptotelefoon van € 1.500,00.
Oordeel van het hof
De verdediging heeft weliswaar gesteld de in- en verkoopprijzen van de ketamine te betwisten, maar deze stelling is niet nader onderbouwd. Daarmee is niet duidelijk geworden op grond waarvan de prijzen worden betwist, noch welke prijzen volgens de verdediging juist zouden zijn en waartoe deze stelling dient te leiden. Voor zover de onderbouwing is gelegen in de (nadere) stelling van de raadsman, dat de betrokkene de bij hem in de loods aangetroffen 358,5 kilogram ketamine in consignatie zou hebben gekregen en dit van invloed zou zijn op de in- en verkoopwaarde van de 240 kilogram ketamine, heeft deze stelling geen handen en voeten gekregen, zodat het hof deze terzijde schuift.
Het ‘Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict’ (de ontnemingsrapportage) van 11 februari 2021 [1] , met daarin opgenomen EncroChat-gesprekken van het account
[EncroChat-account 1], wordt als vertrekpunt genomen bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het hof heeft in de samenhangende strafzaak vastgesteld dat de betrokkene de gebruiker was van het EncroChat-account
[EncroChat-account 1]. Medebetrokkene [medebetrokkene] heeft als getuige verklaard dat hij gebruiker was van het EncroChat-account
[EncroChat-account 2].
Opbrengsten
Het hof gaat op basis van een chatbericht van
[EncroChat-account 1]van 5 april 2020 uit van een inkoopprijs van € 3.500,00 per kilogram ketamine. De totale inkoopwaarde van 240 kilogram ketamine bedraagt daarmee € 840.000,00.
De verkoopprijs wordt conform de ontnemingsrapportage, in het bijzonder op grond van chatberichten van
[EncroChat-account 1]van 3 en 5 april 2020, vastgesteld op € 4.500,00 per kilogram ketamine. Dat betekent dat de totale verkoopwaarde van 240 kilogram ketamine € 1.080.000,00 bedraagt.
De opbrengsten uit de groothandel in ketamine bedragen aldus € 1.080.000,00 minus € 840.000,00, oftewel € 240.000,00.
Kosten
Op grond van de EncroChat-berichten tussen
[EncroChat-account 1]en
[EncroChat-account 2]acht het hof het aannemelijk dat er ten behoeve van de groothandel in ketamine driemaal transportkosten zijn gemaakt. Het hof schat de gemaakte kosten voor drie transporten op een totaal van € 48.000,00 (driemaal € 16.000,00). Blijkens EncroChat-gesprekken in het dossier is weliswaar gesproken over hogere kosten, waaronder € 20.000,00 en € 25.000,00, maar niet is gebleken dat deze hogere geldbedragen ook daadwerkelijk aan de chauffeur zijn betaald. Het hof betrekt daarbij het EncroChat-gesprek tussen
[EncroChat-account 2]en
[EncroChat-account 1]van 4 mei 2020, waarin door
[EncroChat-account 1]wordt gezegd:
“Hij heeft ook al voor 16.000 euro gedaan. Of nou 40kg is of 100 zelfde risoco”(het hof begrijpt: risico). Gelet daarop is het aannemelijk dat de transportkosten per keer, ongeacht de te transporteren hoeveelheid ketamine, € 16.000,00 betroffen.
Met betrekking tot de kosten voor de cryptotelefoon overweegt het hof als volgt.
Op de voet van artikel 36e, achtste lid, van het Wetboek van Strafrecht kunnen bij de bepaling van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel kosten in mindering worden gebracht die rechtstreeks in verband staan met het begaan van de strafbare feiten waarvoor de ontnemingsmaatregel wordt opgelegd en die redelijkerwijs voor aftrek in aanmerking komen. De wetgever heeft de rechter daarbij grote vrijheid gelaten of en zo ja, in welke mate, hij rekening wil houden met zodanige kosten. [2] De aftrek van kosten dient zich te beperken tot bijzondere gevallen waarin de redelijkheid dit gebiedt. [3] Daarvan zal geen sprake zijn bij de aanschaf van voorwerpen die in aanmerking komen voor onttrekking aan het verkeer of verbeurdverklaring. [4] Het hof heeft een door de betrokkene gebruikte cryptotelefoon in de strafzaak onttrokken aan het verkeer. Indien en voor zover de betrokkene de hiervoor aangehaalde chatgesprekken met een andere cryptotelefoon zou hebben verstuurd, is ook die cryptotelefoon volgens artikel 36d Sr vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Ten gevolge daarvan dienen de daarmee samenhangende kosten voor de cryptotelefoon in het geheel voor rekening van de betrokkene te blijven. Het hof zal de gestelde abonnementskosten ad € 1.500,00 om die reden niet in mindering brengen op de opbrengsten.
Op grond van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat de loods aan de [adres 2] te Hoofddorp door de partner van de betrokkene was gehuurd ten behoeve van haar webshop. Gelet daarop, in combinatie met het gegeven dat geen verband bestaat tussen de daarin opgeslagen 358,5 kilogram ketamine en de afgeleverde 240 kilogram ketamine ten aanzien waarvan de ontnemingsmaatregel wordt gevorderd, ziet het hof geen reden de (huur)kosten van de loods in aanmerking te nemen als kosten die zouden zijn gemaakt ten behoeve van handel in 240 kilogram ketamine.
Wederrechtelijk verkregen voordeel
  • Totale opbrengsten € 240.000,00 minus
  • Totale kosten € 48.000,00
  • Wederrechtelijk verkregen voordeel € 192.000,00
Nu sprake is van het medeplegen van het drijven van een groothandel in ketamine gaat het hof over tot een pondspondsgewijze verdeling tussen [betrokkene] en [medebetrokkene] . Dat komt neer op een wederrechtelijk verkregen voordeel ter hoogte van € 96.000,00 per betrokkene.

Verplichting tot betaling aan de Staat

De verdediging heeft gesteld dat het geldbedrag ad € 93.600,00, zoals aangetroffen achter een plafondplaat in de loods van de betrokkene, dient te worden verrekend met het uiteindelijk te ontnemen bedrag. Daarnaast is door de verdediging aangevoerd dat de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden, hetgeen tot een matiging van de betalingsverplichting zou moeten leiden.
Het hof overweegt als volgt.
In de strafzaak heeft het hof beslist dat het geldbedrag van € 93.600,00 aan de betrokkene kan worden teruggegeven, maar dat dit feitelijk niet zal worden teruggegeven, omdat op dit geldbedrag – naast klassiek beslag – conservatoir beslag is gelegd, tot bewaring van het recht tot verhaal. Eventuele verrekening dient in de executiefase plaats te vinden.
Het hof overweegt voorts dat de redelijke termijn in hoger beroep met ruim acht maanden is overschreden. Nu in de strafzaak in de fase van hoger beroep is geoordeeld dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden en die overschrijding matiging van de aan de veroordeelde opgelegde straf tot gevolg heeft gehad, acht het hof de schending van de redelijke termijn voldoende gecompenseerd. Het hof ziet daarin aanleiding in onderhavige ontnemingszaak te volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
Aan de betrokkene dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 96.000,00.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
96.000,00 (zesennegentigduizend euro).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 96.000,00 (zesennegentigduizend euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg, mr. M. Senden en mr. L.F. Roseval, in tegenwoordigheid van mr. S. den Hartog, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 januari 2025.
[…]

Voetnoten

1.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict ex 36e 2e lid Wetboek van Strafrecht van 11 februari 2021, map G, p. 323 tot en met 335.
2.HR 1 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1478.
3.Wetgeschiedenis bij de Wet van 19 november 2014 tot verruiming mogelijkheden bestrijding financieel-economische criminaliteit (Stb 2014, 445).
4.Kamerstukken 112012/13, 33685, 3, p. 12.