ECLI:NL:GHAMS:2025:267

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
23-000161-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van geldbedragen, meermalen gepleegd, door verdachte in Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 31 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2000 en thans gedetineerd, was in hoger beroep gegaan tegen een eerdere veroordeling voor witwassen. De tenlastelegging betrof het verbergen van de herkomst van verschillende geldbedragen, die afkomstig waren uit misdrijf. De verdachte had in de periode van 16 tot en met 19 juni 2020 in Amsterdam een aantal geldbedragen, variërend van € 25,00 tot € 2.609,96, op zijn bankrekening ontvangen en deze direct opgenomen bij een geldautomaat. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk zijn bankrekening ter beschikking had gesteld voor het witwassen van deze bedragen, en dat hij daarmee de aanmerkelijke kans had aanvaard dat deze bedragen van misdrijf afkomstig waren. De verdachte werd vrijgesproken van medeplegen, omdat er onvoldoende bewijs was voor nauwe samenwerking met anderen. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en legde een taakstraf van 100 uren op, met een subsidiaire hechtenis van 50 dagen. Daarnaast werden verschillende vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding voor materiële schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000161-23
Datum uitspraak: 31 januari 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 16 januari 2023 in de strafzaak onder parketnummer 13-035584-22 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
adres: [adres],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieadres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
17 januari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 16 tot en met 19 juni 2020, te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
(van) een geldbedrag van 749,36 euro, 742,86 euro, 749,38 euro, 105 euro, 120 euro, 110 euro, 25 euro en 2.609,96 euro althans een of meer voorwerpen
Sub a
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat /die voorwerp(en) was/waren, en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den)
Sub b
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven personen in of omstreeks de periode van 16 tot en met 19 juni 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
(van) een geldbedrag van 749,36 euro, 742,86 euro, 749,38 euro, 105 euro, 120 euro, 110 euro, 25 euro en 2.609,96 euro, althans een of meer voorwerpen
Sub a
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat /die voorwerp(en) was/waren, en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den)
Sub b
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl die mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 16 tot en met 19 juni 2020 te Amsterdam opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door zijn bankrekening ter beschikking te stellen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

Uit het proces-verbaal van bevindingen van 16 november 2020 (procesdossier p. 60-62) volgt dat bedragen van 749,36 euro, 742,86 euro, 749,38 euro, 105 euro, 120 euro, 110 euro, 25 euro en 2.609,96 euro op bankrekeningnummer [rekeningnummer] op naam van [verdachte] zijn gestort. Direct nadat de bedragen op de desbetreffende rekening van de verdachte waren bijgeboekt, werden ze bij een geldautomaat in Rotterdam opgenomen.
Het hof acht op basis van de zich in het dossier bevindende aangiften van oplichting bewezen dat de gestorte bedragen van misdrijf afkomstig zijn.
De verdachte heeft zich bij de politie op zijn zwijgrecht beroepen en is niet ter terechtzitting verschenen in zowel eerste als tweede aanleg. Het dossier bevat geen bewijs dat verdachte betrokken is bij de oplichtingen zelf en gaat er vanuit dat verdachte slechts zijn bankrekening ter beschikking heeft gesteld (geldezel).
Het hof is van oordeel dat de verdachte door het ter beschikking stellen van zijn bankrekening en het direct na storting opnemen van de gestorte bedragen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de gestorte bedragen van misdrijf afkomstig waren. Het hof acht daarmee voorwaardelijk opzet op het witwassen, in de zin van het voorhanden hebben en overdragen van de bedragen, aan de kant van de verdachte bewezen.
Vrijspraak medeplegen
Het hof is van oordeel dat er onvoldoende bewijs is voor een nauwe en bewuste samenwerking met een ander, zodat de verdachte zal worden vrijgesproken van het medeplegen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 16 tot en met 19 juni 2020 te Amsterdam een geldbedrag van 749,36 euro, 742,86 euro, 749,38 euro, 105 euro, 120 euro, 110 euro, 25 euro en 2.609,96 euro voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen terwijl hij, verdachte, wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
witwassen, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder primair tenlastegelegde bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft het hof verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg en de kleine rol die de verdachte heeft gespeeld ten aanzien van de tenlastegelegde feiten, waardoor een lage taakstraf dient te worden opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich meerdere keren schuldig gemaakt aan het witwassen van verschillende bedragen, variërend tussen € 25,00 en € 2.609,96. Dit vond plaats in een tijdsbestek van vier dagen. Witwassen vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Daarnaast werkt het faciliterend voor ander strafbaar handelen. De verdachte is zowel in eerste aanleg als tweede aanleg niet ter terechtzitting verschenen en heeft zich bij de politie op zijn zwijgrecht beroepen. Deze omstandigheden worden meegewogen in het nadeel van de verdachte.
Door de raadsman is een beroep gedaan op schending van de redelijke termijn in eerste aanleg als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Als uitgangspunt geldt dat de berechting van de zaak in zowel eerste aanleg als in hoger beroep steeds behoort te zijn afgerond met een einduitspraak binnen twee jaren. Op 4 januari 2023, de datum waarop de dagvaarding is betekend, is de redelijke termijn aangevangen. De rechtbank heeft op 16 januari 2023 vonnis gewezen. Het hof constateert dat in eerste aanleg de redelijke termijn niet is geschonden. Daarentegen is er in hoger beroep wel een schending van de redelijke termijn. Op 17 januari 2023 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld. Het hof doet bij arrest van 31 januari 2025 einduitspraak. Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de zeer korte overschrijding van de redelijke termijn (te weten 14 dagen), worden volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden. Het hof zal aan deze overschrijding dan ook geen gevolgen verbinden.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waarin als oriëntatiepunt voor fraude met een benadelingsbedrag tot € 10.000,00 een gevangenisstraf voor de duur van één week tot twee maanden of een taakstraf is opgenomen. Daarnaast heeft het hof rekening gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Om de ernst van het feit tot uitdrukking te brengen en om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst (opnieuw) strafbare feiten te plegen, acht het hof een deels voorwaardelijke taakstraf passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 25,00 ter zake van materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering in zijn geheel wordt toegewezen. De raadsman heeft het hof verzocht het bedrag te halveren, nu vastgesteld kan worden dat er een mededader moet zijn geweest.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Het hof ziet geen reden om het bedrag te halveren, nu het hof de verdachte heeft vrijgesproken van het medeplegen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.598,40 ter zake van materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering in zijn geheel wordt toegewezen. De raadsman heeft het hof verzocht het bedrag te halveren, nu vastgesteld kan worden dat er een mededader moet zijn geweest.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Het hof ziet geen reden om het bedrag te halveren, nu het hof de verdachte heeft vrijgesproken van het medeplegen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 620,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 120,00 ter zake van materiële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering in zijn geheel wordt toegewezen. De raadsman heeft het hof verzocht het bedrag te halveren, nu vastgesteld kan worden dat er een mededader moet zijn geweest.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Het hof ziet geen reden om het bedrag te halveren, nu het hof de verdachte heeft vrijgesproken van het medeplegen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.241,60. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.241,60 ter zake van materiële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering in zijn geheel wordt toegewezen. De raadsman heeft het hof verzocht het bedrag te halveren, nu vastgesteld kan worden dat er een mededader moet zijn geweest.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Het hof ziet geen reden om het bedrag te halveren, nu het hof de verdachte heeft vrijgesproken van het medeplegen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 255,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 105,00 ter zake van materiële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering ten aanzien van de materiële schade in zijn geheel moet worden toegewezen en de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard ter zake van het immateriële deel. De raadsman heeft het hof verzocht het bedrag voor wat betreft de materiële schade te halveren, nu vastgesteld kan worden dat er een mededader moet zijn geweest. Daarnaast dient de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het bedrag van € 105,00 ter zake van materiële schade. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof overweegt dat immateriële schade op grond van artikel 6:106 BW kan worden toegekend – voor zover hier van belang – als de benadeelde:
1. lichamelijk letsel heeft opgelopen,
2. in zijn eer of goede naam is geschaad of
3. op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit blijkt dat sprake is van immateriële schade als bedoeld in artikel 6:106 BW, in het bijzonder dat zij is aangetast in de persoon op andere wijze. Ook in het dossier kunnen hiervoor onvoldoende aanknopingspunten worden gevonden. Nader onderzoek hiernaar zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dat deel van haar vordering; zij kan deze nog bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 25,00 (vijfentwintig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 25,00 (vijfentwintig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 16 juni 2020.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.598,40 (tweeduizend vijfhonderdachtennegentig euro en veertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.598,40 (tweeduizend vijfhonderdachtennegentig euro en veertig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 35 (vijfendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 19 juni 2020.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 120,00 (honderdtwintig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3], ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 120,00 (honderdtwintig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 2 (twee) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 17 juni 2020.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.241,60 (tweeduizend tweehonderdeenenveertig euro en zestig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 4], ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.241,60 (tweeduizend tweehonderdeenenveertig euro en zestig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 32 (tweeëndertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 19 juni 2020.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 5] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 105,00 (honderdvijf euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 5], ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 105,00 (honderdvijf euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 2 (twee) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 18 juni 2020.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W.H.G. Loyson, mr. P. Greve en mr. H. Sytema, in tegenwoordigheid van
mr. C. van der Laan, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
31 januari 2025.
=========================================================================
[…]