In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 31 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 18 juni 2024 was gewezen. De verdachte, geboren in 1998, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor witwassen. De tenlastelegging betrof het verwerven en voorhanden hebben van een geldbedrag van ongeveer € 6.100,00, dat vermoedelijk afkomstig was uit een misdrijf. Tijdens de zitting op 17 januari 2025 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. De verdachte had verklaard dat hij was benaderd door een drugsdealer om geld op zijn rekening te laten storten, zonder te weten dat dit geld van misdrijf afkomstig was. Het hof oordeelde dat de verdachte zich als geldezel had laten gebruiken en dat hij zich bewust was van de kans dat het geld van misdrijf afkomstig was. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan witwassen en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken. Daarnaast werd een schadevergoedingsmaatregel opgelegd van € 6.100,00 aan de benadeelde partij, die niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat niet was aangetoond dat hij zelfstandig bevoegd was om deze vordering in te dienen. Het hof heeft de vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf niet-ontvankelijk verklaard, omdat het feit in deze zaak was gepleegd vóór de start van de proeftijd.