ECLI:NL:GHAMS:2025:265

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
23-001454-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam inzake witwassen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 31 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 18 juni 2024 was gewezen. De verdachte, geboren in 1998, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor witwassen. De tenlastelegging betrof het verwerven en voorhanden hebben van een geldbedrag van ongeveer € 6.100,00, dat vermoedelijk afkomstig was uit een misdrijf. Tijdens de zitting op 17 januari 2025 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. De verdachte had verklaard dat hij was benaderd door een drugsdealer om geld op zijn rekening te laten storten, zonder te weten dat dit geld van misdrijf afkomstig was. Het hof oordeelde dat de verdachte zich als geldezel had laten gebruiken en dat hij zich bewust was van de kans dat het geld van misdrijf afkomstig was. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan witwassen en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken. Daarnaast werd een schadevergoedingsmaatregel opgelegd van € 6.100,00 aan de benadeelde partij, die niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat niet was aangetoond dat hij zelfstandig bevoegd was om deze vordering in te dienen. Het hof heeft de vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf niet-ontvankelijk verklaard, omdat het feit in deze zaak was gepleegd vóór de start van de proeftijd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001454-24
Datum uitspraak: 31 januari 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 18 juni 2024 in de strafzaak onder de parketnummers 13-106148-24 en 09-322722-23 (TUL) tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1998,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
17 januari 2025.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 10 november 2023 te Diemen en/of Den Haag, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (van) een voorwerp, te weten:
- een geldbedrag van (ongeveer) 6.100,-- euro,
heeft/hebben verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten (een) geldbedrag(en) van (ongeveer) 6.100,- euro gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moet(en) vermoeden, dat bovenomschreven geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig wa(s)(ren) uit enig (eigen) misdrijf;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 november 2023 te Diemen en/of Den Haag, in elk geval in Nederland opzettelijk een geldbedrag, te weten ongeveer 6.100,-- euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als bankrekeninghouder, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde, in die zin dat de verdachte de pleger is van witwassen en dient te worden vrijgesproken van het medeplegen.
De raadsman heeft bepleit dat op basis van de verklaring van de verdachte en op basis van het procesdossier uitgesloten kan worden dat de verdachte op enig moment weet had van de overboeking door de Stichting, benadeelde partij in deze zaak, en de toedracht daarvan. De verdachte kan niet direct aan de oplichting gekoppeld worden en dus kan niet geconcludeerd worden dat de verdachte in vereniging heeft deelgenomen aan het witwassen. Er is sprake van medeplichtigheid en dat is niet tenlastegelegd. De verdediging verzoekt daarom om vrijspraak van het primair tenlastegelegde. Ook is er geen sprake van verduistering.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij was benaderd door iemand om wat geld op zijn bankrekeningnummer te laten storen. Het gaat om een persoon met de bijnaam ‘ [bijnaam] ’. [bijnaam] is de drugsdealer van de verdachte. Hij benaderde de verdachte met het verhaal dat hij geld had waar hij niet bij kon. Een bedrag van € 6.100,00 werd vervolgens overgemaakt door de [benadeelde] naar de bankrekening op naam van de verdachte. De verdachte heeft toen € 5.000,00 contant opgenomen en aan [bijnaam] gegeven. De overige € 1.100,00 heeft [bijnaam] met de telefoon van de verdachte overgemaakt naar een ander bankrekeningnummer. Aanvankelijk heeft de verdachte verklaard hier niets mee verdiend te hebben maar later heeft de verdachte verklaard dat hij een bedrag van ongeveer € 500,00 hieraan heeft overgehouden. Dit bedrag kreeg hij contant toen het bedrag van € 5.000,00 werd gepind.
Op grond van het vorenstaande oordeelt het hof dat de verdachte zich als geldezel heeft laten gebruiken om crimineel geld wit te wassen. Met zijn handelswijze was de verdachte zich minst genomen bewust van de aanmerkelijke kans dat het geld van misdrijf afkomstig was en heeft hij deze kans ook aanvaard. Daarbij betrekt het hof dat de verdachte het geldbedrag voorhanden heeft gehad, grotendeels heeft overgedragen en daarbij zelf ook een deel eraan heeft overgehouden. Het hof acht voorwaardelijk opzet op witwassen aan de kant van de verdachte bewezen.
Het hof heeft uit het dossier niet kunnen opmaken dat bij het voorhanden hebben van dit geldbedrag sprake was van betrokkenheid van een ander. Ten aanzien van het overdragen van ditzelfde geldbedrag zijn daarvoor wel aanknopingspunten in het procesdossier. De verdachte heeft immers, na het contant opnemen van een geldbedrag van € 5.000,00, naar zijn verklaring € 4.500,00 direct aan [bijnaam] overgedragen en daarbij € 500,00 kennelijk als beloning zelf mogen behouden. [bijnaam] heeft vervolgens het overige gedeelte, te weten het bedrag van € 1.100,00 overgemaakt naar een ander rekeningnummer. De verdachte heeft aldus het geldbedrag € 6.100,00 voorhanden gehad en dit geldbedrag tezamen en in vereniging met een ander overgedragen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op 10 november 2023 in Nederland een voorwerp, te weten:
- een geldbedrag van 6.100,-- euro, voorhanden heeft gehad,
- een geldbedrag van 5.000,-- euro heeft overgedragen
en tezamen en in vereniging met een ander
- een geldbedrag van 1.100,-- heeft overgedragen
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader wist(en), dat bovenomschreven geldbedrag geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
witwassen
en
medeplegen van witwassen

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder het primaire tenlastegelegde bewezenverklaarde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
De raadsman heeft het hof verzocht een deels voorwaardelijke taakstraf op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, gezien zijn verslavingsproblematiek.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan (het medeplegen van) witwassen door zijn bankrekening aan een ander ter beschikking te stellen en daarmee criminele activiteiten op die rekening mogelijk gemaakt. De verdachte heeft een bedrag van € 6.100,00 afkomstig uit enig misdrijf voorhanden gehad en nagenoeg geheel overgedragen. Witwassen vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Daarnaast werkt het faciliterend voor ander strafbaar handelen. De verdachte is zowel in eerste aanleg als tweede aanleg niet ter terechtzitting verschenen en heeft op geen enkel moment spijt betuigd en dat rekent het hof hem aan.
Het hof heeft acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waarin als oriëntatiepunt voor fraude met een benadelingsbedrag tot
€ 10.000,00 een gevangenisstraf voor de duur van één week tot twee maanden of een taakstraf is opgenomen. Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf voor de duur van 60 uren passend en geboden. Gelet op de ernst van het feit en dat de verdachte niet eerder witwasgerelateerde feiten heeft gepleegd, ziet het hof geen aanleiding om bijzondere voorwaarden aan deze straf te koppelen.

Vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.100,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering wordt toegewezen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de heer [naam] , bestuurder van de [benadeelde] , blijkens het uittreksel van de Kamer van Koophandel enkel gezamenlijk met andere bestuurders bevoegd is om de stichting te vertegenwoordigen. Er is geen stuk waaruit blijkt dat de heer [naam] zelfstandig bevoegd is of daartoe gemachtigd is om de vordering in te stellen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is niet gebleken dat de heer [naam] zelfstandig bevoegd zou zijn de vordering in onderhavige strafzaak te handhaven namens de [benadeelde] . Enig aanknopingspunt dat de medebestuurders hebben ingestemd met het indienen en handhaven van de vordering en daartoe [naam] gemachtigd, ontbreekt. Volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel zijn de bestuurders enkel gezamenlijk bevoegd. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Oplegging schadevergoedingsmaatregel
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de [benadeelde] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 6.100,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat het hof een schadevergoedingsmaatregel zal opleggen, als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Daarbij zal het hof de duur volgens welke met toepassing van artikel 6:4:20 Sv gijzeling kan worden toegepast, bepalen op ten hoogste 65 dagen.

Vordering tenuitvoerlegging

Het hof zal het openbaar ministerie in zijn vordering tot tenuitvoerlegging van het ten aanzien van de bij dat vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 6 december 2023, parketnummer 09-322722-23, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van één week niet-ontvankelijk verklaren, nu het feit in onderhavige zaak is gepleegd voorafgaand aan de start van de in voornoemde zaak lopende proeftijd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 6.100,00 (zesduizend honderd euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 65 (vijfenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 10 november 2023.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging, met parketnummer 09-322722-23.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P. Greve, mr. J.W.H.G. Loyson en mr. H. Sytema, in tegenwoordigheid van
mr. C. van der Laan, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
31 januari 2025.
=========================================================================
[…]