In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 augustus 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vrijspraak van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1980, was eerder vrijgesproken van een aantal ten laste gelegde feiten, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank voor het overige bevestigd, maar de strafoplegging vernietigd. De verdachte is beschuldigd van drie woninginbraken, waarbij de herkenning door verbalisanten een cruciale rol speelde. De verbalisanten hebben de verdachte herkend op basis van videobeelden van een inbraak. Het hof heeft de betrouwbaarheid van deze herkenningen beoordeeld en geconcludeerd dat deze voldoende zijn om de verdachte te veroordelen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een gevangenisstraf van 420 dagen geëist, waarvan 120 dagen voorwaardelijk. Het hof heeft de straf uiteindelijk vastgesteld op 540 dagen, waarvan 240 dagen voorwaardelijk, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn en de omstandigheden van de verdachte. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.