Uitspraak
13-218901-23 tegen:
Onderzoek van de zaak
12 september 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 26 juli 2024 was gewezen. De zaak betreft een strafvervolging tegen een verdachte die op 4 juli 2025 is overleden, zoals blijkt uit een akte van overlijden van de gemeente Borger-Odoorn. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die stelde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging, gezien het overlijden van de verdachte.
Het hof heeft geoordeeld dat, ingevolge artikel 69 van het Wetboek van Strafrecht, het recht tot strafvordering is vervallen door het overlijden van de verdachte. Hierdoor is het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de strafvervolging. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en opnieuw recht gedaan. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden. De jongste raadsheer was niet in staat om het arrest mede te ondertekenen.
Deze uitspraak benadrukt de gevolgen van het overlijden van een verdachte voor de strafvervolging en de rol van het openbaar ministerie in dergelijke situaties. Het arrest is openbaar uitgesproken tijdens de terechtzitting van het gerechtshof op 12 september 2025.