ECLI:NL:GHAMS:2025:2534

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 september 2025
Publicatiedatum
24 september 2025
Zaaknummer
000255-25
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning schadevergoeding rechtsbijstand op grond van billijkheid in strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 september 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een verzoekschrift op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering. Het verzoeker, geboren in 1989, had een verzoek ingediend om vergoeding van kosten voor rechtsbijstand in verband met een strafzaak die was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Het hof heeft vastgesteld dat het verzoek tijdig was ingediend en dat de advocaat-generaal het verzoek had afgewezen. Het hof heeft de relevante feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder de onschuldpresumptie en de gronden van billijkheid. Het hof oordeelde dat de kosten van rechtsbijstand, die verband hielden met de strafzaak en het verzoekschrift, moesten worden vergoed. Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en een totale schadevergoeding van € 3.161,70 toegekend aan de verzoeker. De beschikking is ondertekend door de oudste raadsheer en griffier en is uitgesproken tijdens een openbare zitting.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 000255-25 (530 Sv)
parketnummer in eerste aanleg: 13-069091-24
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Amsterdam van 31 oktober 2024 op het verzoekschrift op de voet van de artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1989,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. M.L. van Gaalen,
Pieter Braaijweg 85, 1114 AJ Amsterdam-Duivendrecht.

1.Procesverloop

Het hoger beroep is op 4 november 2024 ingesteld door verzoeker (hierna appellant).
Op 11 juli 2025 is het standpunt van de advocaat-generaal kenbaar gemaakt.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 26 augustus 2025 de advocaat-generaal en de advocaat van appellant ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Appellant is niet in raadkamer verschenen.

2.Inhoud van het verzoek

Het verzoek - zoals aangevuld in raadkamer in hoger beroep met het verzoek onder c - strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 2.141,70;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure ten bedrage van € 680,00.
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in hoger beroep ten bedrage van € 340,00.

3.Beoordeling

Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
Het inleidende verzoek is tijdig ingediend.
De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Ingevolge het bepaalde in artikel 534, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De rechtbank heeft het verzoek afgewezen.
De advocaat-generaal heeft geadviseerd het verzoek af te wijzen.
Namens verzoeker is aangevoerd:
Het hof overweegt dat ingevolge het bepaalde in artikel 534, eerste lid, Sv de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats heeft, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn. Dit betekent enerzijds dat bij verzoeken op de voet van de artikelen 530 en 533 Sv als uitgangspunt vergoeding plaatsvindt, maar anderzijds dat het de rechter vrij staat op gronden van billijkheid vergoeding achterwege te laten of slechts gedeeltelijk toe te kennen. Deze oordeelsvrijheid wordt begrensd door de onschuldpresumptie zoals (ook) neergelegd in artikel 6, tweede lid, van het Europees verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De onschuldpresumptie verlangt dat – ongeacht de aard van de aan de strafzaak gekoppelde procedure en ongeacht de vraag of de strafprocedure
is geëindigd met een vrijspraak dan wel een sepot – de motivering van het oordeel in de gekoppelde procedure (in casu: de onderhavige verzoekschriftprocedure) niet alsnog neerkomt op het uiten van de mening dat hij of zij zich schuldig heeft gemaakt aan het overtreden van een strafrechtelijke norm en daarmee aan het plegen van een strafbaar feit.
Het voorgaande sluit niet uit dat (belastende) feiten die uit het strafdossier blijken in een aan die strafprocedure gekoppelde procedure als de onderhavige verzoekschriftprocedure, betrokken kunnen worden.
Uit het strafdossier blijkt dat opsporingsambtenaren appellant en zijn broer aantroffen in de woning van de broer. De broer van appellant had verwondingen aan zijn hoofd en - gevraagd naar wat was voorgevallen - verklaarde appellant ter plaatse en bij herhaling dat er helemaal niets was gebeurd. Appellant is vervolgens aangehouden en in verzekering gesteld, waarna hij heeft verklaard dat zijn broer en hij ruzie hadden, zij elkaar hebben geduwd en dat zijn broer daardoor is gevallen en de verwondingen aan zijn hoofd heeft opgelopen. Met de advocaat van appellant is het hof van oordeel dat deze verklaring nog niet hoeft te betekenen dat appellant een strafrechtelijke norm heeft overtreden. Temeer nu appellant in dit kader ook heeft gesteld dat zijn broer met duwen is begonnen.
Het hof stelt tevens vast dat het aan de eigen onjuiste eerste verklaring van appellant te wijten was dat nader onderzoek nodig is geweest (aanhouding, inverzekeringstelling en verhoor). Het vorenstaande geeft echter geen grond voor afwijzing van de verzochte kostenvergoeding voor rechtsbijstand, omdat die kosten zien op verrichte werkzaamheden naar de juistheid van de verklaring die appellant in tweede instantie heeft afgelegd. Voor een nader onderzoek naar de vraag of appelante een strafrechtelijke norm heeft overtreden, bestaat in de onderhavige raadkamerprocedure geen ruimte, terwijl het verwerpen van dit verweer zonder nader onderzoek een schending van de onschuldpresumptie betekent.
Gelet hierop is het hof van oordeel dat het verzoek moet worden toegewezen.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de strafzaak ten bedrage van € 2.141,70.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure in eerste aanleg ten bedrage van € 680,00.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure in hoger beroep ten bedrage van € 340,00.

4.Beslissing

Het hof:
Vernietigt de beschikking waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Wijst het verzochte toe.
Kent op de voet van artikel 530 Sv aan appellant een vergoeding toe van € 3.161,70 (drieduizend honderdeenenzestig euro en zeventig cent).
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. A.M.P. Geelhoed, A.W.T. Klappe en J.B. Duinkerken, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is – bij afwezigheid van de voorzitter - ondertekend door de oudste raadsheer en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 23 september 2025.
De oudste raadsheer beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 3.161,70 (drieduizend honderdeenenzestig euro en zeventig cent) op bankrekeningnummer [iban] t.n.v. Stichting Beheer Derdengelden Coumans & Van Gaalen Strafrechtadvocaten o.v.v. schadevergoeding [verzoeker] .
Amsterdam, 23 september 2025,
mr. A.W.T. Klappe