In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie voor de minderjarige [minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin de vader was verplicht om € 76,- per maand te betalen. De moeder verzocht om een verhoging naar € 200,- per maand, onderbouwd met de stelling dat de vader onvoldoende openheid van zaken heeft gegeven over zijn inkomen en dat zijn schuldenlast zijn draagkracht beïnvloedt. De vader, verweerder in hoger beroep, heeft een bewindvoerder aangesteld en stelt dat hij door zijn schulden en lage inkomen niet in staat is om meer te betalen. Het hof heeft vastgesteld dat de vader een schuldenlast van € 66.298,47 heeft en dat hij momenteel een inkomen van € 842,34 per maand ontvangt. Het hof oordeelt dat de vader geen draagkracht heeft om een hogere kinderalimentatie te voldoen, ook al is de behoefte van [minderjarige] mogelijk hoger. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank, waarbij de vader is verplicht om € 76,- per maand te betalen, en wijst het verzoek van de moeder om een hogere bijdrage af. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het hof, bestaande uit drie rechters.