ECLI:NL:GHAMS:2025:2344

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 september 2025
Publicatiedatum
8 september 2025
Zaaknummer
23-001946-25
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontploffing door vuurwerk, diefstal met bedreiging en openlijk geweld

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2005, was eerder vrijgesproken van bepaalde tenlasteleggingen, maar heeft hoger beroep ingesteld tegen de veroordelingen voor het teweegbrengen van een ontploffing met vuurwerk, diefstal met bedreiging en openlijk geweld tegen goederen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 25 september 2023 opzettelijk een ontploffing heeft veroorzaakt door vuurwerk naast een fles benzine te plaatsen, wat gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht. Daarnaast heeft de verdachte op 9 maart 2024 samen met anderen een diefstal gepleegd van Gucci-petten, waarbij hij verbaal met geweld heeft gedreigd. Het hof heeft de verdachte in hoger beroep veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden, met bijzondere voorwaarden. Tevens zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waarbij het hof oordeelde dat de vorderingen van de benadeelde partijen voldoende waren vertegenwoordigd, ondanks de discussie over de ondertekening door de wettelijk vertegenwoordiger. Het hof heeft de eerdere vrijspraak in zaak D onder 1 bevestigd, maar de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor dat onderdeel.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001946-24
datum uitspraak: 4 september 2025
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 augustus 2024 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-264611-23 (zaak A) en 13-163444-24 (zaak B) en 13-273605-23 (zaak D), alsmede 13-235420-22 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2005,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 augustus 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman en de deskundigen naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem in de zaak met parketnummer 13-237455 (zaak C) en in zaak D onder 1 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte beperkt ingesteld, in die zin dat het zich niet richt tegen in zaak C gegeven vrijspraak. Het hoger beroep is derhalve wel mede gericht tegen de in eerste aanleg in zaak D onder 1 gegeven beslissing. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak inzake zaak D onder 1.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd – voor zover thans nog aan het oordeel van het hof is onderworpen - dat:
Zaak A
hij op of omstreeks 25 september 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door op het Lambertus Zijlplein, een stuk vuurwerk met knaleffect, in elk geval enig vuurwerk, op de grond neer te zetten/leggen naast een fles met daarin benzine, althans licht ontvlambare vloeistof, en/of vervolgens dat stuk vuurwerk met knaleffect, althans dat vuurwerk, aan te steken, waardoor dat stuk vuurwerk met knaleffect, althans dat vuurwerk, tezamen met de fles met daarin benzine, althans licht ontvlambare vloeistof, tot ontploffing is/zijn gekomen/gebracht terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten zich in de nabije omgeving bevindende stoeptegels, prullenbak en/of elektriciteitspaal te duchten was;
Zaak B
hij op of omstreeks 9 maart 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op of aan de openbare weg, te weten de Kalverstraat, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meerdere petten (merk Gucci), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- tegen voornoemde [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] te zeggen: "Moet ik je kanker doodsteken?", althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of
- een (groot) mes in zijn broeksband te tonen aan voornoemde [benadeelde partij 2] ;
Zaak D onder 2
hij op of omstreeks 26 september 2023 te Amsterdam, openlijk, te weten, aan het Lambertus Zijlplein, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer goederen te weten tegen een of meer scooters (waaronder een scooter met kenteken [kenteken] ) door tegen/aan/op voornoemde scooters te duwen en/of te schoppen en/of te trekken en/of door op voornoemde scooters te gaan zitten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging zaak A

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het hof de verdachte vrijspreekt van het tenlastegelegde nu het procesdossier geen bewijs bevat dat van de door de verdachte veroorzaakte ontploffing gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Het hof overweegt als volgt. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat uit het procesdossier waaronder de beelden afdoende is gebleken dat het aansteken van vuurwerk naast een fles benzine op het Lambertus Zijlplein in Amsterdam heeft geleid tot een dusdanige explosie dat daarvan gemeen gevaar voor het zich in de directe nabijheid hiervan bevindende straatmeubilair, te weten stoeptegels, een prullenbak en een elektriciteitspaal was te duchten. Daarbij merkt het hof op dat voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde niet is vereist dat dit te duchten gevaar zich ook daadwerkelijk heeft gerealiseerd. Het ontbreken van een nader onderzoek naar het te duchten gevaar doet aan de conclusies van het hof niet af. Uit de reeds in het dossier aanwezige bewijsmiddelen volgt dit gevaar namelijk in voldoende mate.

Bewijsoverweging zaak B

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het hof de verdachte partieel vrijspreekt van de tenlastegelegde “(bedreiging met) geweld”. De raadsman wijst daartoe op het feit dat geen van de getuigen bij raadsheer-commissaris nog stellig heeft verklaard een mes bij de verdachte of de mede- verdachte te hebben gezien. De wisselende verklaringen van de aangever en de getuigen, ten opzichte van elkaar en ten opzichte van hun eerdere verklaringen bij de politie zijn onbetrouwbaar gebleken. Gelet hierop dienen de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte dat bij de diefstal van de petten geen sprake is geweest van (bedreiging met) geweld als uitgangspunt genomen te worden.
Het hof overweegt als volgt. Het hof is met de advocaat-generaal en de raadsman van oordeel dat het procesdossier onvoldoende bewijs bevat om met de voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid te kunnen vaststellen dat bij de diefstal van de petten door de verdachte of de medeverdachte met een mes is gedreigd. Wel acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte verbaal met geweld heeft gedreigd. Op laatstgenoemd punt acht het hof de verklaringen van de aangever en de getuigen bij de politie en de raadsheer-commissaris betrouwbaar; de verklaringen zijn voldoende consistent en vinden steun in elkaar.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak A en in zaak B en in zaak D onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:
hij op 25 september 2023 te Amsterdam, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door op het Lambertus Zijlplein, een stuk vuurwerk op de grond neer te leggen naast een fles met daarin benzine, en vervolgens dat stuk vuurwerk aan te steken, waardoor dat stuk vuurwerk tezamen met de fles met daarin benzine tot ontploffing zijn gekomen terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten zich in de nabije omgeving bevindende stoeptegels, prullenbak en elektriciteitspaal, te duchten was;
Zaak B
hij op 9 maart 2024 te Amsterdam, op de openbare weg, te weten de Kalverstraat, tezamen en in vereniging met een ander, petten (merk Gucci), die aan [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] , toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen voornoemde [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken,
door tegen voornoemde [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] te zeggen: "Moet ik je kanker doodsteken?", althans woorden van gelijke aard of strekking;
Zaak D onder 2
hij op 26 september 2023 te Amsterdam, openlijk, te weten, aan het Lambertus Zijlplein, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen goederen te weten scooters (waaronder een scooter met kenteken [kenteken] ) door tegen/aan voornoemde scooters te duwen en te trekken en door op voornoemde scooters te gaan zitten.
Hetgeen in de zaak A en in de zaak B en in de zaak D onder 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaak A en in de zaak B en in de zaak D onder 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak A bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Het in de zaak B bewezenverklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het in de zaak D onder 2 bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in de zaak A en in de zaak B en in de zaak D onder 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte met toepassing van het jeugdstrafrecht voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen jeugddetentie met aftrek van voorarrest alsmede een geheel voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 2 maanden met algemene en bijzondere voorwaarden, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft bedoelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar verklaard.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de verdachte met toepassing van het volwassenenstrafrecht voor het in de zaken A, B en D onder 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met algemene en bijzondere voorwaarden, met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit – mede gelet op zijn verweer dat het dreigen met een mes in zaak B niet heeft plaatsgevonden - de op te leggen gevangenisstraf te beperken tot de duur van het voorarrest en daarnaast geen taakstraf op te leggen althans de duur daarvan te matigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
In september 2023 heeft de verdachte op een plein een stuk vuurwerk naast een fles met benzine tot ontploffing gebracht waardoor gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Een dergelijk feit zorgt voor gevoelens van onveiligheid op straat en kan leiden tot financiële schade. Uit niets blijkt dat de verdachte zich ook maar enigszins heeft bekommerd om de risico’s en gevolgen van een dergelijke ontploffing.
Enkele dagen later heeft de verdachte zich samen met anderen, op hetzelfde plein schuldig gemaakt aan openlijk geweld tegen Check scooters. Dit is een ergerlijk feit dat onrust en overlast op straat en financiële schade voor de eigenaren tot gevolg heeft.
Ongeveer een half jaar later heeft de verdachte zich, samen met een ander, schuldig gemaakt aan een brutale straatroof in de Kalverstraat midden tussen het winkelend publiek, waarbij twee minderjarige jongens verbaal met de dood zijn bedreigd en hun (dure) Gucci-petten zijn gestolen. Door aldus te handelen heeft de verdachte geen enkel respect getoond voor de integriteit en de eigendommen van de jonge slachtoffers. Evenmin heeft hij zich rekenschap gegeven van de impact van zijn handelen op de slachtoffers in het bijzonder en de samenleving in het algemeen.
Het hof heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van de Reclassering Nederland van 30 juli 2024, alsmede van de Plannen van Aanpak van het Leger des Heils van 21 augustus 2024 en van 8 januari 2025, de brief van het Leger des Heils van 30 april 2025 alsmede het reclasseringsadvies van de Reclassering Nederland van 31 maart 2025 en de aanvulling hierop van 22 mei 2025, de laatste twee opgesteld in de strafzaak met parketnummer 15-007333-25.
In het advies van 31 maart 2025 beschrijft de Reclassering gemotiveerd dat thans niet langer geadviseerd wordt om het jeugdstrafrecht toe te passen; toepassing van het volwassenenstrafrecht wordt geadviseerd.
Verder heeft het hof kennisgenomen van een e-mailbericht van [persoon 1] , als reclasseringswerker verbonden aan de Reclassering Nederland, van 18 augustus 2025 waarin zij een toelichting geeft op het verloop van de schorsing in de strafzaak met parketnummer 15-007333-25. Zij beschrijft dat het traject moeizaam verloopt. De verdachte is sinds de start van het traject in juni 2025 vier keer gezien en drie keer zonder tegenbericht niet verschenen. Hij heeft een berisping en een officiële waarschuwing ontvangen voor het onvoldoende nakomen van de meldplicht en het zich niet houden aan de (huis)regels bij [instelling] (de begeleid wonen locatie in [locatie] waar hij verblijft) en de gemaakte afspraken met hem aldaar. De verdachte verblijft veelal in Amsterdam waar hij overlast veroorzaakt, aldus de politie. Het hof merkt op dat de lakse houding die hieruit spreekt bevestiging vindt in de afwezigheid van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep en de wijze waarop hij hierover heeft gecommuniceerd met zijn raadsman. Daarbij moet worden benadrukt dat de verdachte in het kader van zijn geschorste voorlopige hechtenis nota bene een plicht had om op de zitting bij het hof te verschijnen. Dit alles weegt het hof mee in het nadeel van de verdachte.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft het hof de deskundigen [persoon 1] en [persoon 2] , als jeugdreclasseerder verbonden aan het Leger des Heils, gehoord. Laatst genoemde heeft toegelicht dat het toezicht op de verdachte inmiddels is overgedragen aan de Reclassering Nederland. Deskundige [persoon 1] heeft een nadere toelichting gegeven op het verloop van het toezicht tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis in de strafzaak met parketnummer 15-007333-25.
Gelet op al het bovenstaande ziet het hof, met de advocaat-generaal en anders dan de rechtbank, in lijn met de meest recente advisering van de reclassering thans geen aanleiding meer tot het toepassen van het jeugdstrafrecht. Alhoewel er enige indicaties in die richting wijzen, zoals het feit dat de verdachte licht verstandelijk beperkt is en verminderd in staat is om de gevolgen van zijn handelen te kunnen overzien, zijn er meer indicaties die doorslaggevend zijn voor toepassing van het volwassenenstrafrecht. De pedagogische beïnvloedingsmogelijkheden vanuit vader en/of de hulpverleners zijn zeer beperkt Gezinsgerichte hulpverlening is dan ook niet passend. De verdachte heeft geen groepsgericht leefklimaat nodig en evenmin een interventie die alleen beschikbaar is binnen het jeugdstrafrecht. Daarnaast is er sprake van een delictsgeschiedenis en heeft de verdachte eerdere justitiële (jeugd) sancties laten mislukken. Het hof zal dan ook het volwassenenstrafrecht toepassen.
Ook heeft het hof rekening gehouden met het op naam van de verdachte staand uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 augustus 2025 waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een vermogensdelict.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf in de vorm van een werkstraf alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Aan voornoemde voorwaardelijke gevangenisstraf zullen bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals op 31 maar 2025 geadviseerd door de Reclassering Nederland, met uitzondering van het contactverbod, nu in het advies niet precies staat aangegeven om welke personen het gaat en de noodzakelijkheid het hof daarvan ook anderszins onvoldoende is gebleken.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

De benadeelde partij (geboortedatum [geboortedag 2] 2009, roepnaam [benadeelde partij 2] ) heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding in de zaak B. Deze vordering bedraagt € 1.840,00, waarvan € 340,00 aan materiele schade en € 1.500,00 aan immateriële schade (smartengeld), plus wettelijke rente.
De
materiëleschade betreft de door de benadeelde gestelde waarde van zijn door de verdachte gestolen Gucci pet. Ter toelichting op de gevorderde
immateriëleschade voert hij aan – samengevat – dat hij niet meer met vrienden naar Amsterdam durft en dat zijn moeder mee moet als hij nu gezellig wil winkelen. Hij droomt er ook veel over dat hij niets kan doen en iemand zomaar aan hem zit en zijn pet heeft afgepakt onder bedreiging van een heel groot mes.
Daarbij heeft hij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 1.090,00, waarvan € 340,00 aan materiele schade en € 750,00 aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Ook is de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk opgelegd.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering, met handhaving van de reeds gegeven toelichting.
De advocaat-generaal heeft het hof ter terechtzitting in hoger beroep geadviseerd te beslissen zoals de rechtbank in eerste aanleg heeft gedaan.
De raadsman heeft het hof terechtzitting in hoger beroep allereerst verzocht de vordering af te wijzen nu deze niet is ondertekend door de wettelijk vertegenwoordigster van de minderjarige benadeelde partij. Subsidiair heeft de raadsman het hof verzocht de vordering voor zover deze ziet op materiële schade af te wijzen omdat de door de benadeelde overgelegde bon geen betrekking heeft op de weg genomen Gucci pet. Ten aanzien van de immateriële schade verzoekt de raadsman de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren.
Het hof overweegt als volgt.
Vertegenwoordigingsgebrek?
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat uit het verzoek tot schadevergoeding voldoende duidelijk
naar voren komt dat het verzoek is ingevuld met toestemming van een persoon die
bevoegd is de vordering namens de slachtoffers in te dienen, namelijk de moeder en wettelijk vertegenwoordigster van de minderjarige [benadeelde partij 2] . Het hof zal het verweer van de raadsman daarom verwerpen en overgaan tot de beoordeling van de inhoud van de vordering.
De gevorderde materiële schadevergoeding voor de gestolen Gucci pet
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting is het aannemelijk dat de benadeelde partij als gevolg van de bewezenverklaarde diefstal door de verdachte van zijn Gucci pet rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Deze zaakschade dient te worden begroot op de dagwaarde van die Gucci pet. De benadeelde heeft weliswaar een aankoopbon van Gucci met als datum 9 maart 2024 ter zake van ‘soft accessoiries’ van € 340,00 overgelegd, maar uit de verklaringen van getuige [getuige] en van de benadeelde bij de raadsheer-commissaris valt af te leiden dat die bon niét ziet op de door de verdachte gestolen Gucci pet. Nu onbekend is hoe oud de gestolen Gucci pet was, is het niet mogelijk de dagwaarde daarvan concreet te begroten. Het hof zal deze schade dan ook schatten op € 50,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag hoofdelijk zal worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente als hierna te noemen. De vordering zal voor het overige worden afgewezen.
De gevorderde immateriële schadevergoeding
Uit het onderzoek ter terechtzitting volgt niet dat sprake is van lichamelijk letsel of van aantasting in de persoon op andere wijze (art. 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek [BW]). Geestelijk letsel is immers niet gesteld en de benadeelde heeft evenmin voldoende concreet gemaakt dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor hem meebrengen dat van een aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is. Voor het aannemen daarvan is immers niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht en een psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen is daarvoor onvoldoende. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat in hoger beroep het in zaak B ten laste gelegde ‘en een mes in zijn broeksband te tonen aan voornoemde [benadeelde partij 2] ’ niét bewezen wordt geacht.
Ook overigens valt hetgeen de benadeelde heeft aangevoerd niet binnen een van de categorieën van artikel 6:106 lid 1 BW. Aldus ontbreekt een wettelijke grondslag voor het bestaan van immateriële schade. Gelet hierop zal het hof de hierop gerichte vordering afwijzen.
De schadevergoedingsmaatregel
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de toegewezen schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

De benadeelde partij (geboortedatum [geboortedag 3] 2010, roepnaam [benadeelde partij 1] ) heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.840,00, waarvan € 340,00 aan materiële schade en €1500,00 aan immateriële schade (smartengeld), plus wettelijke rente.
De
materiëleschade betreft de door de benadeelde gestelde waarde van zijn door de verdachte gestolen Gucci pet. Ter toelichting op het gevorderde
immateriëleschade voert hij aan – samengevat – dat hij niet meer naar Amsterdam durft met vrienden of zijn broer en dat hij telkens wanneer hij een getinte jongen of groep ziet, een andere kant op loopt en vaak droomt dat hij met een mes gestoken wordt.
Daarbij heeft hij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 1.090,00, waarvan € 340,00 aan materiele schade en € 750,00 aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente als hierna te noemen. De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Ook is de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk opgelegd.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering, met handhaving van de reeds gegeven toelichting.
De advocaat-generaal heeft het hof ter terechtzitting in hoger beroep geadviseerd te beslissen zoals de rechtbank in eerste aanleg heeft gedaan.
De raadsman heeft het hof terechtzitting in hoger beroep allereerst verzocht de vordering af te wijzen nu deze niet is ondertekend door de wettelijk vertegenwoordigster van de benadeelde partij. Subsidiair heeft de raadsman verzocht ten aanzien van de immateriële schade de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren.
Vertegenwoordigingsgebrek?
Het hof is net als de rechtbank in het bestreden vonnis van oordeel dat uit het verzoek tot schadevergoeding voldoende duidelijk naar voren komt dat de verzoeken zijn ingevuld met toestemming van een persoon die bevoegd is de vordering namens de slachtoffers in te dienen, namelijk de moeder en wettelijk vertegenwoordigster van de minderjarige [benadeelde partij 1] . Ook de aangifte is gedaan in het bijzijn van de moeder, waarbij de benadeelde heeft verklaard dat hij zijn pet terug wil. Het hof zal het verweer van de raadsman daarom verwerpen en overgaan tot de beoordeling van de inhoud van de vordering.
De gevorderde materiële schadevergoeding voor de gestolen Gucci pet
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting is het aannemelijk dat de benadeelde partij als gevolg van de bewezenverklaarde diefstal door de verdachte van zijn Gucci pet rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Deze zaakschade dient te worden begroot op de dagwaarde van die Gucci pet. De benadeelde heeft een aankoopbon van Gucci met als datum 9 maart 2024 terzake van ‘soft accessoiries’ van € 340,00 en met vermelding van zijn naam als ‘customer’ overgelegd. Deze vordering is niet betwist. Het hof begroot de materiële schade dan ook op € 340,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag hoofdelijk zal worden toegewezen.
De gevorderde immateriële schadevergoeding
De vordering die ziet op immateriële schade wordt afgewezen op dezelfde gronden als hiervoor weergegeven bij de beoordeling van die vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] .
De schadevergoedingsmaatregel
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de toegewezen schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 57, 141, 157 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 april 2023, parketnummer 13-235420-22, opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 35 uren subsidiair 17 dagen jeugddetentie. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het hof de vordering zal afwijzen omdat de tenuitvoerlegging reeds is gelast.
De raadsman heeft zich ter terechtzitting aangesloten bij dit standpunt van de advocaat-generaal.
Het hof ziet aanleiding om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak (D) met parketnummer 13-273605-23 onder 1 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak (A) met parketnummer 13-264611-23 en in de zaak (B) met parketnummer 13-163444-24 en in de zaak (D) met parketnummer 13-273605-23 onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak (A) met parketnummer 13-264611-23 en in de zaak (B) met parketnummer 13-163444-24 en in de zaak (D) met parketnummer 13-273605-23 onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat
-de verdachte verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd te melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht,
-de verdachte verblijft in de beschermd wonen locatie [instelling] van het Leger des Heils te [locatie] of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld,
-de verdachte zich gedurende de gehele proeftijd inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, met een vast structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag,
-de verdachte gedurende de gehele proeftijd meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het in de zaak (B) met parketnummer 13-163444-24 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 50,00 (vijftig euro)ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-163444-24 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 50,00 (vijftig euro)als vergoeding voor materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (een) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 9 maart 2024.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het in de zaak (B) met parketnummer 13-163444-24 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 340,00(driehonderdveertig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-163444-24 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 340,00 (driehonderdveertig euro)als vergoeding voor materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
6 (zes) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 9 maart 2024.
Wijst af de vordering van de officier van justitie van 12 juli 2024, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 april 2023, parketnummer 13-235420-22, voorwaardelijk opgelegde werkstraf 35 uren subsidiair 17 dagen jeugddetentie.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.J. van der Wilt, mr. P.J. van Eekeren en mr. I.M.A. Hinfelaar, in tegenwoordigheid van mr. F. Kruijswijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 september 2025.
De jongste raadsheer en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]