ECLI:NL:GHAMS:2025:223

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
23-000745-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van voorschriften verbonden aan visvergunning door rederij met betrekking tot pulskorvisserij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, een rederij, werd beschuldigd van het overtreden van de voorschriften verbonden aan haar visvergunning door in de periode van 7 tot en met 14 juni 2021 pulskorvisserij te beoefenen, terwijl dit niet was toegestaan. De rederij had een vergunning voor pulskorvisserij, maar de aan deze vergunning verbonden voorschriften verboden het vissen met de boomkor met elektrische stroom in de genoemde periode. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in deze periode twee visreizen heeft gemaakt met het vissersvaartuig '[vaartuig 1]', waarbij zij in strijd met de voorschriften heeft gehandeld. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet schuldig was, omdat zij dacht dat zij onder bepaalde omstandigheden de pulsdagen van andere vaartuigen mocht overnemen. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte op de hoogte was van de verboden en dat er geen sprake was van 'niet voorziene omstandigheden'. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de economische politierechter vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan het overtreden van de voorschriften. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,00 en de verbeurdverklaring van de in beslag genomen vis, die 3.026 kilogram woog. Het hof hield rekening met de omstandigheden waaronder het feit was begaan en de gevolgen voor de verdachte, die inmiddels haar visserijactiviteiten had gestaakt.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000745-22
datum uitspraak: 28 januari 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Amsterdam van 4 maart 2022 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 81-184221-21 (
zaak A) en 81-315261-21 (
zaak B) tegen:
[verdachte] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
14 januari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de vertegenwoordiger van de verdachte, [vertegenwoordiger verdachte], en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, tenlastegelegd dat:
Zaak B (gevoegd):
1.
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 7 juni tot en met 14 juni 2021 op de Noordzee, met het onder Nederlandse vlag varend vissersvaartuig ‘[vaartuig 1]’, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, heeft gehandeld in strijd met artikel 7 lid 1 onder b van Verordening (EU) Nr. 2019/1241, immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar medeverdachte(n), in strijd met het/de (nadere) voorschrift(en) verbonden aan de aan haar, verdachte, verleende toestemming om met vissersvaartuig ‘[vaartuig 1]’ te vissen met de boomkor met elektrische stroom (pulskor) dat het (onder meer) verboden is te vissen met de boomkor met elektrische stroom (pulskor) in de periode van 7 juni tot en met 30 juni en/of dat er (onder meer) gedurende voornoemde periode geen pulskorvistuig aan boord van het betrokken vissersvaartuig mag zijn als dit vissersvaartuig de haven verlaat, in voornoemde periode meermalen, althans eenmaal, gevist met (een) boomkor(ren) met elektrische stroom (pulskor(ren)) en/of (een) pulskorvistuig(en) aan boord van vissersvaartuig ‘[vaartuig 1]’ heeft/hebben gehad, terwijl voornoemd vissersvaartuig de haven reeds had verlaten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen.
De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in vervolging

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat aan de verdachte over de band van het bestuursrecht reeds strafpunten zijn opgelegd voor dezelfde verweten gedraging. De opgelegde strafpunten kwalificeren als punitieve sancties, waardoor een strafrechtelijke vervolging wordt uitgesloten in het licht van het una via-beginsel. Het Hof van Justitie (HvJ) heeft op 4 mei 2023 (ECLI:EU:C:2023:371) geoordeeld dat een sanctie die strekt tot beëindiging van een overtreding en tot voorkoming van herhaling ervan – waarvan, aldus de raadsvrouw, in deze zaak sprake is – vanwege dit doel wordt aangemerkt als repressief en dus als bestraffend.
Het hof overweegt als volgt.
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in haar uitspraak van
13 mei 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1226) geoordeeld dat puntentoekenning aan de houder van een visvergunning volgens de Europese wetgever iets is dat naast een administratieve of strafrechtelijke sanctie bestaat. De Afdeling heeft in dit kader overwogen dat het puntensysteem een handhavingsinstrument is ten behoeve van de naleving van de instandhoudings- en beheersmaatregelen. Met de toekenning van punten wordt beoogd de inbreuk op deze maatregelen te beëindigen en verdere inbreuk te voorkomen. Niet is beoogd de overtreder te straffen of leed toe te voegen. Het feit dat aan de strafrechtelijke verdenking dezelfde feiten ten grondslag liggen als aan de puntentoekenning, maakt niet dat die laatste maatregel punitief wordt. Er bestaat daarnaast geen aanleiding om de toekenning alleen op basis van de zwaarte van de maatregel als een punitieve sanctie aan te merken. Daarbij is van belang dat ter terechtzitting in hoger beroep van 14 januari 2025 is gebleken dat de maatregel geen directe gevolgen voor de visvergunning van de verdachte heeft gehad.
De vertegenwoordiger van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het de eerste en enige strafpunten voor de vennootschap waren en dat de [vaartuig 1] inmiddels is gesaneerd en gesloopt. Binnen de vennootschap vinden op dit moment geen visserijactiviteiten meer plaats. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de toekenning van punten aan de houder van een visvergunning, zoals in deze zaak, geen punitieve sanctie is.
Het door de raadsvrouw aangehaalde arrest van het HvJ van 4 mei 2023 brengt het hof niet tot een ander oordeel. Het HvJ heeft in dat arrest bepaald dat artikel 273 van de btw-richtlijn en artikel 50 van het Handvest aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een bepaalde nationale regeling. Dit is een nationale regeling op grond waarvan aan een belastingplichtige voor een en dezelfde overtreding van een belastingverplichting – en na afloop van afzonderlijke en zelfstandige procedures – maatregelen als een vermogenssanctie en de verzegeling van een bedrijfsruimte kunnen worden opgelegd. Tegen deze maatregelen staat beroep open bij verschillende rechterlijke instanties,
voor zoverdeze regeling niet zorgt voor een coördinatie van de procedures waardoor de extra last van de cumulatie van die maatregelen tot het strikt noodzakelijke kan worden beperkt en die regeling niet kan waarborgen dat de zwaarte van alle opgelegde sancties overeenstemt met de ernst van de overtreding in kwestie. Het HvJ overweegt in deze zaak over btw-fraude dat een combinatie van een vermogenssanctie en verzegeling van het bedrijfspand van de betrokken onderneming neerkomt op
ne bis in idem, vooral nu beide sancties van repressieve en punitieve aard blijken te zijn. Uit deze zaak kan niet worden afgeleid dat de toekenning van strafpunten aan de houder van een visvergunning, die naast een stafrechtelijke weg staat, en waarmee niet is beoogd de overtreder te straffen of leed toe te voegen, een punitieve sanctie zou zijn. Tevens bestaat bij het opleggen van een strafrechtelijke sanctie de mogelijkheid rekening te houden met de gevolgen die het strafbare feit al voor de vennootschap heeft gehad.
Het verweer van de raadsvrouw wordt daarom verworpen. Het hof ziet ook voor het overige geen aanleiding het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging. Het hof zal de eerdere toekenning van strafpunten aan de verdachte overigens wel in acht nemen bij de hierna te nemen beslissing omtrent de aan de verdachte op te leggen straf.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, reeds omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de economische politierechter.

Stanpunten van partijen

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het in zaak B tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Evenwel kan niet worden bewezen dat de verdachte de overtreding heeft
medegepleegd, zodat zij daarvan (partieel) moet worden vrijgesproken.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het in zaak B tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.
Primair is aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld in overeenstemming met artikel 7, eerste lid onder b, jo. bijlage V, deel D, tweede lid onder a, van de Verordening (EU) 2019/1241 (hierna: EU Verordening). In deze zaak is in de tenlastegelegde periode telkens aan de wettelijke grens van 5% van de boomkottervloot met de boomkor met elektrische stroom (maximum van 15 vissersvaartuigen voor Nederland) voldaan.
Subsidiair is aangevoerd dat er geen juridische grondslag was voor het opleggen van bepaalde vaarweken aan de verdachte. De EU Verordening biedt geen grondslag om specifieke wijzigingen aan te brengen in een reeds bestaande pulsontheffing en de wijziging was voor de verdachte in ieder geval niet voorzienbaar.
Meer subsidiair is aangevoerd dat de verdachte de voorwaarden van de gewijzigde pulsontheffing niet heeft geschonden. Het was de verdachte toegestaan op niet aan haar toegewezen dagen te pulsen indien sprake was van een “niet voorziene omstandigheid”. Hiervan was sprake, omdat twee andere vaartuigen ([vaartuig 2] en [vaartuig 3]) geen gebruikmaakten van hun pulsontheffing omdat zij zich inmiddels volledig hadden toegelegd op het vissen met de boomkor. De betekenis van “niet voorziene omstandigheid” is in ieder geval niet duidelijk.
Ten slotte heeft de raadsvrouw aangevoerd dat tijdens de eerste visreis van 7 tot en 10 juni 2021 tweemaal een controleboot van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) is langs gevaren zonder aan de verdachte kenbaar te maken dat niet door de [vaartuig 1] mocht worden gepulst.

Bewijsoverweging

Het hof stelt op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast. [1]
De verdachte – een rederij, met als activiteit zee- en kustvisserij en het uitoefenen van een rederij [2] – is de eigenaar van het onder Nederlandse vlag varend vissersvaartuig [vaartuig 1]. Dit vaartuig heeft een vergunning inhoudende “toestemming pulskorvisserij” met een geldigheidsperiode van 1 juni 2011 tot 1 juli 2021. [3] Op 16 juli 2020 is aan de verdachte een brief verzonden betreffende “wijziging van de aan pulstoestemming voor vissersvaartuig [vaartuig 1] verbonden voorschriften”. [4] De vertegenwoordiger van de verdachte heeft verklaard dat hij bekend wat met deze brief. [5] In deze brief staat: “
Op grond van de Verordening technische maatregelen (EU) 2019/1241 is in bijlage V, onder deel D bepaald dat er ruimte is voor 5% van de boomkottervloot om met elektriciteit te vissen. Dit komt overeen met maximaal 15 vissersvaartuigen. Om hieraan te kunnen voldoen worden op grond van artikel 53, lid 5, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij de volgende voorschriften toegevoegd aan uw pulstoestemming (…)”. De hier bedoelde nadere voorschriften pulskorvisserij houden onder meer in dat het de [vaartuig 1] verboden is te vissen met boomkor met elektrische stroom (pulskor) in de periode van 7 juni tot en met 30 juni 2021. Gedurende deze periode mag er geen pulskorvistuig aan boord van het betrokken vissersvaartuig zijn als dit vissersvaartuig de haven verlaat. [6]
In voornoemde periode heeft de [vaartuig 1] twee visreizen met pulskor gemaakt na het verlaten van de haven: één van 7 tot en met 10 juni 2021 [7] en één van 10 tot en met 14 juni 2021. [8] Bij de eerste visreis was de vertegenwoordiger van de verdachte, [vertegenwoordiger verdachte], de kapitein van de [vaartuig 1], [9] bij de tweede visreis was [medeverdachte] de kapitein van de [vaartuig 1], die daarbij handelde in opdracht van voornoemde vertegenwoordiger van de verdachte. [10]
Juridische grondslag van de wijziging van de pulstoestemming [11]
Het is ingevolge artikel 7, eerste lid, onder b, van de EU Verordening verboden mariene soorten te vangen of te oogsten met de methode van elektrische stroom, behalve voor elektrische pulskorren, waarvan het gebruik enkel overeenkomstig de specifieke bepalingen van bijlage V, deel D, wordt toegestaan. Uit bijlage V, deel D, van de EU Verordening volgt dat vissen met elektrische pulskor gedurende de overgangsperiode, die afloopt op 30 juni 2021, onder bepaalde voorwaarden is toegestaan. Eén van deze voorwaarden houdt in dat per lidstaat ten hoogste 5% van de boomkottervloot met de boomkor met de elektrische stroom mag vissen.
Ter uitvoering van deze 5%-regeling zijn op grond van artikel 6d van het Reglement zee- en kustvisserij 1977 nadere voorschriften verbonden aan de pulstoestemming van de verdachte. Naar het oordeel van het hof kan de wettelijke grondslag voor het verbinden van deze nadere voorschriften aan de pulstoestemming worden gevonden in artikel 6d, tweede lid, van het Reglement zee- en kustvisserij 1977 gelezen in samenhang met artikel 53, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij.
Op grond van artikel 6c, tweede lid aanhef en onder c, van het Reglement zee- en kustvisserij 1977 is het verboden met een visserijvaartuig de visserij met de boomkor uit te oefenen dan wel een boomkor aan boord van een vissersvaartuig te hebben indien de boomkor voorzien is van elektroden of ander materiaal waarmee elektrovisserij kan worden uitgeoefend. Dit verbod is een vastlegging in de nationale wetgeving van het algeheel verbod op pulsvissen, zoals neergelegd in artikel 7, eerste lid, van de EU Verordening. Op grond van artikel 6d, eerste lid, van het Reglement zee- en kustvisserij 1977 kan de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) ontheffing van dit verbod verlenen en op grond van artikel 6d, tweede lid, van het Reglement zee- en kustvisserij 1977 kunnen voorschriften worden verbonden aan de ontheffing. Naar het oordeel van het hof dient de pulstoestemming van de verdachte te worden aangemerkt als een ontheffing van het verbod op pulsvissen.
Artikel 53, vierde en vijfde lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij bepaalt onder welke voorwaarden in de overgangsperiode pulsvissen is toegestaan en dat aan een pulstoestemming voorschriften kunnen worden verbonden en gewijzigd. Zo bepaalt dit vierde lid dat voor het betreffende vissersvaartuig een pulstoestemming moet zijn afgegeven en dat moet worden voldaan aan de voorschriften verbonden aan de pulstoestemming. Het vijfde lid bepaalt dat de minister de aan de toestemming verbonden voorschriften kan wijzigen. Dit artikel is een nadere uitwerking van artikel 6d van het Reglement zee- en kustvisserij 1977 en artikel 7, eerste lid, van de EU Verordening, in samenhang gelezen met het bepaalde in bijlage V, deel D, van de EU Verordening.
Met het besluit van 16 juli 2020 heeft de minister de aan de pulstoestemming verbonden voorschriften gewijzigd. Blijkens het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat de minister daartoe ook bevoegd was.
Bespreking verweren raadsvrouw
Wettelijke grens van 5% en juridische grondslag opleggen vaarweken
Ten aanzien van het primair gevoerde verweer (aan de wettelijke grens van 5% werd voldaan) en het subsidiair gevoerde verweer (de juridische grondslag voor het opleggen van bepaalde vaarweken
ontbreekt), overweegt het hof als volgt. [12]
Op grond van de Europese regels mocht de verdachte pulsvissen, zolang zij aan de aan haar toestemming verbonden voorschriften voldeed. Gelet op de voorwaarde dat niet meer dan 5% van de boomkottervloot in de overgangsperiode mocht pulsvissen, is een schema van pulsvisweken gemaakt om er absoluut zeker van te zijn dat hieraan werd voldaan. Op grond van die verdeling mocht de verdachte in de periode van
7 tot en met 30 juni 2021 niet met vissersvaartuig [vaartuig 1] vissen met de pulskor en niet met pulskorvistuig aan boord de haven verlaten. Deze voorwaarde staat duidelijk in het besluit van 16 juli 2020. De verdachte moest zich dus aan het in de voorschriften opgenomen schema van de pulsvisweken houden. Dat in deze zaak in de tenlastegelegde periode voor Nederland telkens aan de wettelijke grens van 5% van de boomkottervloot met de boomkor met elektrische stroom is voldaan, zoals de verdediging heeft betoogd, maakt dat niet anders.
Het hof verwerpt dan ook het primair - en subsidiair gevoerde verweer van de raadsvrouw.
Niet voorziene omstandigheid
Ten aanzien van het meer subsidiaire gevoerde verweer (de voorwaarden van de gewijzigde pulsontheffing zijn niet geschonden omdat sprake was van een niet voorziene omstandigheid), overweegt het hof als volgt.
De minister van LNV heeft de bevoegdheid om toestemming te geven om – in afwijking van de voor een bepaald vaartuig bepaalde stilligweken – gebruik te maken van vaardagen van andere vaartuigen.
In een e-mailbericht van het ministerie van LNV aan de toenmalige raadsman van de verdachte van
19 mei 2021 staat vermeld dat “
een wijziging (…) hooguit mogelijk [is] als een schip door niet voorziene omstandigheden niet met puls kan vissen. Dat is hier, als ik uw verzoek goed begrijp, niet het geval.”. [13]
In een e-mailbericht van 25 mei 2021 van de Nederlandse Vissersbond aan de vertegenwoordiger van de verdachte staat dat het ministerie van LNV had laten weten dat alleen bij “onvoorziene omstandigheden”, te denken bijvoorbeeld aan grote motorschade, geschoven kan worden nadat het schema is vastgesteld. In dit e-mailbericht wordt de verdachte expliciet erop gewezen dat het verzoek om gebruik te kunnen maken van pulsweken in juni op het moment dat ingeplande schepen daar geen gebruik van gaan maken door het ministerie van LNV is afgewezen. Dat de verdachte ondanks de afwijzing op ‘eigen risico’ wilde gaan pulsvissen in de weken waarvoor geen toestemming bestaat, wordt door de Nederlandse Vissersbond uitdrukkelijk afgeraden. [14]
Het hof verwerpt dan ook het verweer dat sprake zou zijn van een ‘niet voorziene omstandigheid’ op grond waarvan de verdachte toch mocht pulsvissen.
Opgewekt vertrouwen
Dat tijdens de eerste visreis van 7 tot en 10 juni 2021 tweemaal een controleboot van de NVWA zou zijn langs gevaren zonder, zo begrijpt het hof, handhavend op te treden, is geen omstandigheid waaraan de verdachte het vertrouwen mocht ontlenen dat zij handelde conform de (gewijzigde) voorschriften verbonden aan de pulstoestemming. Langsvaren is iets anders dan controleren en de vennootschap is er, zoals hiervoor vermeld, voorafgaand aan het uitvaren zowel door het ministerie van LNV als door de Nederlandse Vissersbond expliciet op gewezen dat de vennootschap juist niet mocht pulsvissen.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt dat er een juridische grondslag was voor de wijziging van de pulstoestemming van de verdachte op basis waarvan het haar was verboden te pulsvissen in de periode van 7 tot en met
30 juni 2021. De verdachte heeft in deze periode toch twee visreizen gemaakt waarin is gepulst. De verdachte heeft hiermee de aan haar pulstoestemming verbonden (nadere) voorschriften geschonden. Hiermee heeft de verdachte een voorschrift, gesteld krachtens artikel 3a van de Visserijwet 1963, overtreden, hetgeen ingevolge artikel 1a onder 3 van de Wet op de economische delicten een economisch delict oplevert. De verweren van de verdediging worden verworpen.
Niet kan worden bewezen dat de verdachte dit feit tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd, zodat de verdachte van het tenlastegelegde medeplegen zal worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak B (gevoegd):
1.
zij op tijdstippen in de periode van 7 juni tot en met 14 juni 2021 op de Noordzee, met het onder
Nederlandse vlag varend vissersvaartuig ‘[vaartuig 1]’,
heeft gehandeld in strijd met artikel 7 lid 1 onder b van Verordening (EU) Nr. 2019/1241, immers heeft zij, verdachte, in strijd met de nadere voorschriften verbonden aan de aan haar, verdachte, verleende toestemming om met vissersvaartuig ‘[vaartuig 1]’ te vissen met de boomkor met elektrische stroom (pulskor) dat het verboden is te vissen met de boomkor met elektrische stroom (pulskor) in de periode van 7 juni tot en met 30 juni en dat er gedurende voornoemde periode geen pulskorvistuig aan boord van het betrokken vissersvaartuig mag zijn als dit vissersvaartuig de haven verlaat, in voornoemde periode meermalen gevist met een boomkor met elektrische stroom (pulskor) en een pulskorvistuig aan boord van vissersvaartuig ‘[vaartuig 1]’ heeft gehad, terwijl voornoemd vissersvaartuig de haven reeds had verlaten.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit,
zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 3a van de Visserijwet 1963, begaan door
een rechtspersoon, tweemalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging in verband met de afwezigheid van alle schuld. De verdachte dacht dat de [vaartuig 1] de pulsdagen van een ander mocht overnemen indien sprake was van “niet voorziene omstandigheden” mits de grens van 5% van de boomkottervloot niet werd overschreden. Voor de verdachte was echter niet duidelijk dat in dit geval geen sprake was van “niet voorziene omstandigheden”.
Het hof overweegt als volgt.
Voor het slagen van een beroep op afwezigheid van alle schuld wegens dwaling ten aanzien van de wederrechtelijkheid van het bewezenverklaarde feit is vereist dat aannemelijk is dat de verdachte heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem verweten gedraging. Van een zodanige onbewustheid kan slechts sprake zijn, indien de verdachte ten tijde het begaan van het feit in de overtuiging verkeerde dat zijn gedraging niet ongeoorloofd was.
Zoals hiervoor overwogen, is de (vertegenwoordiger van de) verdachte zowel door het ministerie van LNV als door de Nederlandse Vissersbond er vooraf expliciet op gewezen dat geen sprake was van “niet voorziene omstandigheden” en dat wat de vennootschap ging doen niet mocht. Het hof verwerpt het verweer.
De verdachte is strafbaar, omdat ook anderszins geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De economische politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak B bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 1.000,00 en de verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen vis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak B tenlastegelegde schuldig zal worden verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.
De raadsvrouw heeft verzocht om, in het geval van een bewezenverklaring, toepassing te geven aan
artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en de opbrengst van de vervreemding van de
inbeslaggenomen partij vis te laten retourneren. Hiertoe is gewezen op de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep en op de omstandigheid dat de gehele pulsvisserij per 1 juli 2021 verboden is. De visserijsector is bovendien geconfronteerd met vele wijzigingen en daarmee gepaard gaande onzekerheid. Deze onzekerheid heeft ook zijn weerslag gehad op de verdachte; in financieel opzicht maar ook voor de vraag of, en zo ja hoe, het bedrijf kon worden voortgezet.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen (bijkomende) straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich twee keer schuldig gemaakt aan het overtreden van de (nadere) voorschriften verbonden aan de visvergunning. Zij heeft in strijd met deze voorschriften de pulskorvisserij beoefend en hiermee vis gevangen in een periode waarin haar dit niet was toegestaan.
Bij het bepalen van de straf houdt het hof er rekening mee dat de verdachte zich geconfronteerd heeft gezien met onverwachte wijzigingen in de regelgeving met betrekking tot het pulsvissen, resulterend in een totaalverbod op de pulsvisserij per 1 juli 2021, hetgeen grote (financiële) gevolgen heeft gehad voor de verdachte. Ook houdt het hof er rekening mee dat de verdachte haar werkzaamheden inmiddels heeft gestaakt en dat aan haar, zoals hiervoor is besproken, destijds punten zijn toegekend.
Het hof stelt bovendien dat elke verdachte recht heeft op een behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) neergelegde waarborg strekt ertoe te voorkomen dat een verdachte onnodig lang onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
De redelijke termijn is aangevangen met het eerste politieverhoor van de vertegenwoordiger van de verdachte op 17 juni 2021. De redelijke termijn van 2 jaren is in eerste aanleg niet overschreden, omdat vonnis is gewezen op 4 maart 2022. In hoger beroep is de redelijke termijn aangevangen op
17 maart 2022 en is deze termijn geëindigd met dit arrest van 28 januari 2025, waarmee de redelijke
termijn van 2 jaren met ruim 10 maanden is overschreden.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat met het opleggen van een hoofdstraf thans geen redelijk doel meer is gediend. Het hof zal volstaan met de oplegging van een bijkomende straf.
Verbeurdverklaring
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen bijkomende straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de draagkracht van de verdachte. Het in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten 3.026 kilogram vis, behoort blijkens de mededelingen van de vertegenwoordiger van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van
14 januari 2025 aan de verdachte toe. Het zal worden verbeurd verklaard aangezien het door middel van het bewezenverklaarde strafbare feit is verkregen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 4 van het Reglement zee- en kustvisserij 1977, de
artikelen 33, 33a, 51 en 62 Sr, artikel 3a van de Visserijwet 1963, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 53 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij en artikel 7 EU Verordening.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- Vis 3026 kg (waarde: euro 16.759,08) (op 14-06-2021 verkocht door NVWA opbrengst netto euro 15.650,54).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.E. Kwak, mr. P. Greve en mr. T.J. Kelder, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 januari 2025.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.In de hierna volgende voetnoten wordt telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden. Dit geldt alleen niet voor de voetnoten 11 en 12.
2.Een geschrift, zijnde een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 19 april 2021 de verdachte betreffende (bijlage 17: KvK [verdachte] (digitale pagina’s 49-50)).
3.Een proces-verbaal van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit van 22 juli 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar (digitale pagina’s 1-13, in het bijzonder pagina’s 4-5). Zie ook: een geschrift, zijnde een bedrijfsdossier van 15 juni 2021 (bijlage 1: vaartuigdossier) (digitale pagina’s 14-16).
4.Een proces-verbaal van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit van 22 juli 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar (digitale pagina’s 5-6). Zie ook: een geschrift, zijnde een Wijziging van de aan pulstoestemming voor vissersvaartuig [vaartuig 1] verbonden voorschriften d.d. 16 juni 2020 (bijlage 2: Brief RVO) (digitale pagina’s 17 t/m 19).
5.Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 22 juni 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren (digitale pagina’s 52-56).
6.Een proces-verbaal van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit van 22 juli 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar (digitale pagina’s 5-6). Zie ook: een geschrift, zijnde een brief van 16 juli 2020 (bijlage 2: brief RVO) (digitale pagina’s 17-19).
7.Een proces-verbaal van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit van 22 juli 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar (digitale pagina’s 6-7). Zie ook: een geschrift, zijnde afgesloten visreis “VTP” (bijlage 3: logboek 7 t/m 10 juni 2021) (digitale pagina’s 20-21).
8.Een geschrift, zijnde ERS Visreis (bijlage 5: logboek 10 tot 14 juni 2021) (digitale pagina’s 25-26).
9.Een geschrift, zijnde afgesloten visreis “VTP” (bijlage 3: logboek 7 t/m 10 juni 2021) (digitale pagina’s 20-21).
10.Een proces-verbaal van verhoor van de verdachte van 22 juni 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren (digitale pagina’s 52-56).
11.Het hof heeft hierbij acht geslagen op twee eerdere uitspraken van de rechtbank Den Haag van 21 juni 2022 (ECLI:NL:RBDH:2022:7825) en 13 juli 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:10108), de verdachte betreffende.
12.Het hof heeft hierbij acht geslagen op een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 juli 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:10108), de verdachte betreffende.
13.Een geschrift, zijnde een e-mailbericht van 19 mei 2021 van [naam 1] van het ministerie van LNV aan [naam 2] (bijlage 13: E-mail RVO- [vaartuig 1]) (digitale pagina 41).
14.Een geschrift, zijnde een e-mailbericht van 25 mei 2021 van [naam 3] van de Nederlandse Vissersbond aan [vertegenwoordiger verdachte] (bijlage 13: E-mail RVO- [vaartuig 1]) (digitale pagina 42).